Dirigent en pianist Daniel Barenboim is Israëlisch staatsburger. Toch is zijn oordeel over de Israëlische politiek hard. Een gesprek over de willekeur van de bezetting, maar ook over de Palestijnse geweldcultuur en Wagner in Jeruzalem.

Copyright Knack/Der Spiegel. Vertaald en bewerkt door Hubert van Humbeeck.

Zoals het een dirigent met naam past, is Daniel Barenboim (60) een wereldreiziger. Hij is een Israëlisch staatsburger, maar als hij tegenwoordig in dat land komt, verblijft hij in een hotel. Voelt hij er zich eigenlijk nog wel thuis? ‘Ja’, zegt hij, ‘natuurlijk wel. Ik ben er opgegroeid en ik heb er schoolgelopen. De jaren ’50 in Israël waren fascinerend. Al dat optimisme, al die idealen! Het klinkt als een paradox, maar het socialisme heeft in Israël gewerkt – maar ook alleen daar.’

‘Vandaag? Ik zie vandaag veel verdriet. Het leven is stilgevallen. Het zionisme heeft zich niet verder ontwikkeld. Het is allemaal goed en wel om te praten over het recht van de Joden om in Israël te wonen. Daarnaast staat de vraag over de prijs die voor dat recht moet worden betaald en hoe het moet met die andere mensen die daar wonen.’

U bedoelt: de bezetting van de Pa- lestijnse gebieden, die nu al 36 jaar duurt?

DANIEL BARENBOIM: Bijna tweeduizend jaar lang woonde het joodse volk in de diaspora. Het was daar altijd een minderheid. Toen kwam de staat Israël, een plek waar we een meerderheid werden. Een natie. Maar nauwelijks negentien jaar later maakten we, na de Zesdaagse Oorlog in 1967, van een andere groep mensen een minderheid. Israël heeft zich nooit de vraag gesteld, hoe het daar verder mee moet.

De Palestijnen zullen zeggen: ‘Eenvoudig, door de bezette gebieden onmiddellijk te verlaten.’

BARENBOIM: Ik ben geen politicus. Maar ik weet dat geen enkel volk het recht heeft een bezettingsmacht te zijn. Het joodse volk nog het minst van allemaal. We waren er altijd trots op dat we het volk van het Boek waren, van wie het enige kapitaal een moreel kapitaal is. We moeten een einde maken aan die bezetting. De nederzettingen moeten weg.

Biedt het internationale vredesplan dat nu voorligt een oplossing?

BARENBOIM: Die zogenaamde roadmap heeft geen toekomst. Ze raakt niet aan de kern van het probleem.

Wat is de kern van het probleem?

BARENBOIM: Het Joodse en het Arabische nationalisme zijn ongeveer gelijktijdig ontwaakt. Maar alleen wij zijn in 1948 van een volk een natie geworden. Ik trek het recht van het Joodse volk om in Israël te wonen niet in twijfel – wel integendeel. Maar Israël mag de Palestijnen de kans niet ontzeggen om zelf ook een natie te worden.

Aan het einde van het huidige proces zou er toch een Palestijnse staat moeten bestaan? Is Israël bereid om de Palestijnen de hand te reiken?

BARENBOIM: Ik hoop het. Maar ik vrees dat Ariel Sharon op dit moment alleen maar tijd koopt. De regering – en een groot deel van de bevolking – heeft niet het gevoel dat ze iets verkeerds heeft gedaan. Het maakt ze sinds 1967 eigenlijk niet meer uit wat er gebeurt met de andere mensen die daar wonen.

Heeft Israël de gevolgen van de Zesdaagse Oorlog dan nog niet verwerkt?

BARENBOIM: Na die oorlog was het hele land dronken van de overwinning. Nu wordt het wakker met een kater, alsof het whisky, wodka, cognac en bier, alles door elkaar, heeft geklutst. De geschiedenis van Israël valt, volgens mij, in twee delen uiteen: de jaren voor en de jaren na 1967. Het ging daarna niet meer eenvoudig om het bezetten van het land, het ging plotseling om het bijbelse land. Religieuze groeperingen lanceerden de idee van een Groot-Israël. Dat er daarin ineens ook veel goedkope arbeidskrachten rondliepen, was mooi meegenomen. Israëliërs werden miljonair – dat was tevoren niet vertoond. De bezetting is een kankergezwel in de Israëlische samenleving.

U zei ooit dat de toekomst van Israël afhangt van de manier waarop het land met de Palestijnen overeenkomt. Als dat zo is, dan staat het er slecht voor. Is de toekomst van Israël bedreigd?

BARENBOIM: Het Joodse volk heeft zijn lot nu meer in handen dan ooit tevoren. Als blijkt dat het bestaan van Israël maar een korte episode was in de lange geschiedenis van ons volk, dan hebben we dat alleen aan onszelf te danken.

Wat moet Israël dan doen?

BARENBOIM: We moeten bewijzen dat we met onze buren willen samenwonen. Ik behoor nog tot de generatie van mensen, die altijd zei dat wij geen kolonialisten zijn. We willen in dat land leven omdat er een band bestaat tussen dat land uit de bijbel en onze geschiedenis. Maar hebben we ooit belangstelling getoond voor de cultuur van onze buren? Is Arabisch een verplicht vak in de Israëlische scholen? Nee.

Slechts een minderheid van de Israëliërs spreekt Arabisch.

BARENBOIM: Dat bewijst voor de buren dat we geen echt deel van het Midden-Oosten willen zijn, van hun leefwereld. Een Palestijnse staat, Palestijnse onafhankelijkheid is voor de Israëliërs iets wat hen van buitenaf wordt opgelegd. Terwijl het eigenlijk op lange termijn in ons belang is, als landje in het Midden-Oosten.

Vroeger keerde u altijd onmiddellijk naar Israël terug als er oorlog was met de Arabische buurlanden. Nu dirigeerde u in het derde jaar van de intifada Beethoven in Ramallah, de hoofdstad van Yasser Arafat. Verbaast het u dat er Israëliërs zijn die u voor landverrader uitschelden?

BARENBOIM: Na dat concert in Ramallah kwam er een meisje van veertien naar me toe, dat zei: ‘Voor de eerste keer komt er uit Israël iets anders dan tanks en soldaten.’

Het blijft een uitzondering. Ondertussen bouwt Israël verder aan die enorme muur, die het land tegen aanslagen moet beschermen. Is dat het failliet van de diplomatie?

BARENBOIM: Zelfs de Amerikaanse president George W. Bush vindt die muur een vergissing. Op die muur kan geen vertrouwen worden gebouwd. We moeten geen muren bouwen, maar bruggen.

U hebt makkelijk praten, zeggen Israëliërs dan. U woont daar niet de hele tijd, u moet niet bang zijn voor zelfmoordaanslagen. Het gaat om veiligheid, hebt u daar geen begrip voor?

BARENBOIM: Ja en nee. Er wordt onder het mom van veiligheid veel verteld dat een andere bedoeling heeft.

De zelfmoordaanslagen zijn ondertussen wel een gruwelijke realiteit.

BARENBOIM: Het gevolg is: een vertwijfelde onzekerheid in het leven van de Israëliërs. Als dat de bedoeling was van de Palestijnen, dan zijn ze geslaagd. Maar dat is dan ook alles. Het gevoel bestaat dat de Palestijnen dat zinloze geweld accepteren als een offercultus, als een deel van hun cultuur. Het verschaft de aanslagen legitimiteit. Ik stel vast dat de Pa- lestijnse intelligentsia hebben gefaald: ze hebben hun mensen geen alternatief gegeven.

Heeft de Palestijnse samenleving een kans?

BARENBOIM: Ja. Maar vrede komt alleen met echte vooruitgang. Met ontwikkeling van de maatschappij. Ook de Israëliërs moeten hun samenleving hervormen. Er moet een generatie komen, die niet alleen maar altijd die ene zin herhaalt, ‘dat het nooit meer mag gebeuren’. Er mag natuurlijk nooit meer een holocaust komen, maar de vraag is wat we daar vandaag tegen doen. Anders dan in 1933 kúnnen we vandaag iets doen. Ik hoop dat er een generatie komt, die begrijpt dat de haat van de Arabieren tegen de Joden een andere grondslag heeft dan die van de Duitsers toen. Er zijn nog altijd te veel Israëliërs die ervan dromen dat ze op een dag wakker worden, en dat de Palestijnen zullen verdwenen zijn. Zoals nog altijd te veel Palestijnen hopen dat de staat Israël niet meer is dan een boze droom.

U zet zich met gemengde muzikale workshops in voor meer verstandhouding tussen Joden en Arabieren. U laat jonge mensen uit Syrië, Egypte, Jordanië, Tunesië en Israël samenspelen. Kan de muziek bittere vijanden verzoenen?

BARENBOIM: Voor mensen die totnogtoe alleen haat hebben gekend, is het al veel om te proberen samen muziek te maken.

Die workshop lijkt toch nauwelijks meer dan een geste. Een soort van salonvrede.

BARENBOIM: Ik weet ook wel dat samen muziek spelen nog iets anders dan vrede op straat, tussen de mensen. Er leven trouwens ook in die groep spanningen. Ik ben bij de uitwerking van de idee uitgegaan van mijn overtuiging dat er voor het Midden-Oosten geen militaire oplossing bestaat. We zullen ooit met elkaar moeten samenleven, of we dat nu willen of niet. Laten we dan beginnen met samen te doen wat we kúnnen gezamenlijk doen. Muziek maken, bijvoorbeeld. Daarvoor hebben we van niemand toestemming nodig. Niet van Sharon en niet van Arafat.

U speelde Wagner in Jeruzalem, Beethoven in Ramallah en Brahms in Bayreuth. Aan welke uitvoering hebt u het meeste plezier beleefd?

BARENBOIM: U vraagt eigenlijk of ik een provocateur ben! Maar dat ben ik niet. Toen ik Wagner in Jeruzalem speelde, was het normaal dat enkele concertbezoekers daar problemen mee hadden. Naar die muziek luisteren, maakt bij hen herinneringen los aan een verschrikkelijk verleden. Maar mensen die in Tel Aviv of in Haifa wonen, vele kilometers daar vandaan, hebben daar toch geen last van – ze horen de muziek op dat moment toch niet. Een democratie moet zo’n taboe doorbreken.

Maar waarom uitgerekend zo’n aarts- antisemiet als Wagner!

BARENBOIM: De filharmonie van Tel Aviv speelde Wagner in 1936. Het gaat niet om de man of om zijn muziek, maar om wat de nazi’s daarmee hebben gedaan. De betekenis die ze er hebben aan gegeven. Als we hem niet spelen, geven we ze nog gelijk ook. De muziekgeschiedenis van de 20e eeuw kan niet zonder Wagner worden begrepen. Ik ben blij dat ik hem in Jeruzalem heb gespeeld, en ik zou het opnieuw doen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content