Volgens Renate Dorrestein zoekt het verhaal de auteur. En ze geeft er prompt enkele tips bovenop. Maar wat vinden de Vlaamse schrijvers daar zelf van? Een mini-enquête over het geheim van de schrijver.

Laat het verhaal tot mij komen. De Nederlandse Renate Dorrestein heeft na meer dan tien romans recht van spreken als het erop aankomt om een tipje van de creatieve sluier te lichten.

In Het geheim van de schrijver belijdt ze haar (zelf)vertrouwen in het waaien van de creatieve geest. De auteur is slechts een medium voor het verhaal dat wil worden verteld.

Maar een goede schrijver stelt zich niet alleen open voor de muze, hij weet haar ook te temmen. De muze is mensenwerk.

Vandaar dat Dorrestein op zijn Amerikaans enkele concrete recepten geeft om als schrijver een boek te plegen dat de lezer aanspreekt. Dorrestein heeft jaren geleden niet toevallig al een cursus creative writing gedoceerd aan een Amerikaanse universiteit. Als Nederlandse script doctor koppelt ze de ‘how to-adviezen’ uit de Amerikaanse school aan schrijverservaringen van grote kanonnen als Hugo Claus, Gerard Reve en Harry Mulisch. Bovenal toetst ze haar inzichten aan de eigen schrijfpraktijk.

Alles te samen resulteert dat in de beste Nederlandstalige inleiding op het schrijversambacht tot nu toe. Met een zelden vertoonde helderheid breekt ze een lans voor een vertelkunst die de verbeelding de vrije hand laat maar toch de eigen grenzen kent: ‘Dat wat men ’talent’ noemt, is onder meer het vermogen om te onderscheiden waar de vaste hand en waar de vrije teugel benodigd is.’ Dorrestein tracht met vaste hand enkele beteugelende principes uit te dokteren die elke schrijver ter harte zou moeten nemen. Val met de deur in huis bij het begin van het verhaal. Denk aan de ‘ijzeren wet’ van goede fictie: expositie, obstakels en ontknoping. Kom niet aan met een kunstmatige oplossing op het einde van de roman maar laat het slot (het begin van het einde) op een vanzelfsprekende manier de conflicten uit de expositie (het einde van het begin) afsluiten. Pas op voor ‘het moeras van het midden’ of beter nog: sla het midden gewoonweg over. Het verteltempo van de huidige roman is veel sneller dan de gezapige pas die negentiende-eeuwse realisten erop na hielden. Schakel dus fluks over van scène naar scène. En vooral: lees, herlees en herlees nogmaals wat je al geschreven hebt, want schrijven is vooral herschrijven.

TAALMUZIEK

Meer dan tien versies van één typoscript zijn voor Dorrestein geen uitzondering. Vandaar Dorresteins statistische constatering dat de schrijver eigenlijk een (zelf)lezer is: ‘Schrijven is voor tachtig procent lezen (…), lezen wat je aan het schrijven bent.’ Het moeilijkste en subtielste element in een schrijversbestaan is de ’toonzetting’, aldus Dorrestein, zeg maar: de taalmuziek of het ritme. Dorrestein vermoedt dat de zouteloosheid van vele Nederlandstalige romans te maken heeft met een gebrek aan juiste toonzetting. Heel wat auteurs nemen zich al te serieus: ‘Het is veelzeggend dat in ons land bijvoorbeeld zelden boeken verschijnen die uiterste registers in zich verenigen en die bijvoorbeeld door de vermenging van het schrijnende en het hilarische extra navrant zijn.’ Dorrestein is intelligent genoeg om te beseffen dat ze geen evangelie verkondigt, ook al geeft ze schrijversaanwijzingen recht voor de raap. Tenslotte schrijft iedereen zoals hij gebekt is. Forceren helpt niet: ‘Wie schrijft als een oliebol, zal nooit smaken als een slok champagne. Men verwelkome slechts die verhalen die de stem van de vertolker kunnen verdragen: men wage zich niet aan de rest.’

Hoe kijken Vlaamse auteurs tegen dergelijke Hollands-Amerikaanse recepten aan? Walter van den Broeck denkt er in zijn schrijverskamertje het zijne van: ‘Er zijn van die Amerikaanse schrijverscursussen die je leren hoe je een boek maakt dat werkt. Je krijgt in die manuals tips hoe je de aandacht van de lezer moet vasthouden. Allemaal goed en wel, maar heeft die ‘geboeide’ lezer dan ook iets gelezen dat de moeite waard is? Een schrijver moet meer doen dan trucjes hanteren.’

Wat is het surplus van de schrijver? Van den Broeck haalt er een roman bij van Philip Roth. In diens Amerikaanse pastorale weidt de verteller gedurende bladzijden uit over de manier waarop kalfsleren handschoenen worden gemaakt. Niet direct iets wat ze zouden aanraden op een schrijversschool, waar ze verkondigen dat alles in dienst moet staan van het verhaal en van het verhaal alleen. En toch werkt het: ‘Zelf zou ik er niet aan denken om een boek te gaan lezen over het maken van handschoenen. Maar zoals Roth die beschrijvende passage in zijn roman integreert, wordt dat toch heel interessant. Schrijven is dus ook een zaak van structuur. Met Brief aan Boudewijn wou ik geen traditioneel verhaal schrijven. Integendeel, mijn hoofdpersonage is een dorp. Ik vroeg me af in welke vorm ik een dergelijk verhaalexperiment zou kunnen gieten zodat de lezer toch betrokken raakt bij het verhaal. Ik koos voor een verteller die de koning rondleidt in het dorp en hem al wandelend de meest markante plaatsen toont. Had ik over dat dorp een sociologische studie gemaakt, dan was die het lot beschoren geweest van alle sociologische studies. Door de juiste structuur te kiezen, kreeg mijn dorpsverhaal echter een meer- waarde.”

STACHANOVIST

Het geheim van de schrijver ligt volgens Van den Broeck in de werkmethode en vooral in de werkijver. Is Van den Broeck een stachanovist die zweert bij het nulla dies sine linea, ‘geen enkele dag zonder een regel te schrijven?’ Hij meent zich te herinneren dat ook Stijn Streuvels dat adagium koesterde in zijn Lijsternest. Maar wanneer Van den Broeck over zijn schrijverspassie vertelt, gaat hij algauw de hedonistische, ja zelfs escapistische toer op. Het blijkt dat het geheim van het schrijven voor Van den Broeck te maken heeft met de magie van de verbeelding die de schrijver plots doet opgaan in een heel andere realiteit: ‘Hét recept voor goede literatuur is elke dag schrijven. Het lekkerste is immers het schrijven zelf. Als ik aan mijn tekstverwerker zit, voel ik me soms als het ware verdwijnen. Ik zat ooit aan een filmscenario te zwoegen tijdens de heetste dag van de zomer, met de gordijnen dicht en een ventilator aan mijn voeten. Ik was toen bezig met een scène die zich afspeelde in het putje van de winter ergens in de zestiende eeuw. De sneeuw glinsterde, het zonnetje scheen, kraaien zaten op het dak. Ik ging helemaal op in dat winters stilleven, toen mijn vrouw riep dat het eten klaar was. Het eerste wat ik beneden gekomen deed, was de thermostaat van de verwarming omhoog draaien. Ik was in mijn verbeelding zo begaan met de fictieve winter dat ik de échte zomer vergeten was. Dat is de kracht, en misschien het geheim, van literatuur: je zomaar ineens in een andere wereld binnensmijten.’

Brigitte Raskin staat ook sceptisch tegenover kant-en-klare voorschriften voor auteurs, want elk onderwerp dicteert zijn eigen boek. Maar toch heeft ze zo haar privé-strategie om er elke dag op los te schrijven: ‘Mijn idool Simonne Signoret gaf toekomstige schrijvers de goede raad om ’s avonds te stoppen in het midden van een zin en niet aan het einde. Op die manier blijft je verbeelding doormalen en zit je ’s morgens meteen ook weer in het verhaal. Dat creatief halve-zinnenprocédé heb ik van haar overgenomen.’ Raskin werkt tegenwoordig aan een Scandinavische roman. Zij beaamt dat schrijven heel wat leeswerk vraagt, maar dan niet alleen van eigen teksten, maar misschien nog meer van documentair materiaal. Tijdens haar research voor het boek probeert ze zich op te laden met zoveel mogelijk stof voor verbanden die ze al schrijvend tot leven wekt: ‘Hopelijk groeien er op die manier spontaan verbanden tussen de topics die ik al schrijvend aanraak. Schrijven is linken. Omdat ik ‘ware verhalen’ schrijf, ben ik veel bezig met het bewerken en selecteren van mijn materiaal dat ik via research heb gevonden.’

Om het geheim van de schrijver te achterhalen, hoeft Raskin niet lang na te denken. Uiteraard moet er inspiratie zijn, een vonk die je op het spoor brengt van een veelbelovend onderwerp. Maar de hoofdzaak is het ambachtelijke schrijven zelf en daar hapert het schoentje bij veel aspirant-schrijfsters. ‘Ik denk dat Hugo Claus tijdens het schrijven niet moet zorgen voor zijn kop koffie of zijn pintje bier. Ik wel. Mannen vinden vaker dan vrouwen de afscherming die broodnodig is om in alle rust aan je boek te kunnen bouwen. Karel van Miert is ook een boek aan het schrijven. Hij vertelde me onlangs dat hij er tegenwoordig niet altijd toe kwam om zich aan het echte schrijfwerk te zetten. Vroeger had hij als Europees commissaris immers een chauffeur en nu moet hij opeens zelf rijden én tanken én parkeren. Tja, hou dan nog maar eens tijd vrij, zo Van Miert, om je met een boek bezig te houden. En dat zegt iemand die als man waarschijnlijk heel wat meer vrije tijd overhoudt dan een doorsnee vrouw die niet alleen moet rijden en tanken maar ook nog… vul zelf maar aan. Het geheim van de schrijver ligt dus in absolute concentratie. En als vrouw is het haast onmogelijk om een dergelijke staat van genade te mogen bereiken.’

CREATIEVE PARADOX

Helemaal ongelijk heeft Raskin waarschijnlijk niet, want ook Patricia de Martelaere vindt niet de tijd en de rust om verder te werken aan een roman en houdt het daarom voorlopig bij het kortere, essayistische werk. Als weduwe is ze vooral bezig met de opvoeding van haar beide kinderen die na een schooldag heel wat nazorg vragen bij hun taken en lessen. ‘Als ik papier bij de hand heb, kan ik tussen de soep en de aardappelen aan een hoofdstuk schrijven. Elk uurtje dat ik onderweg ben naar de universiteit of een spreekbeurt is goed om te schrijven. Elk moment kan worden benut.’

De Martelaere vindt dat Dorrestein te veel met de lezer is begaan en met het effect dat haar schrijverij op die lezer sorteert. Toch geeft ze Dorrestein gelijk in haar kwalificatie van de juiste toon als het ultieme kwaliteitskenmerk van goede literatuur. ‘Ieder boek moet zijn eigen toon hebben waardoor de inhoud is afgestemd op de vorm. Die toon is eigen aan dat bepaalde boek en niet aan een bepaalde schrijver. Anders ga je je als schrijver herhalen. Het is juist heel verleidelijk om als schrijver je eigen toon te kweken en die vervolgens steeds weer te gaan toepassen. Dat is de creatieve paradox. Je begint al schrijvend te zoeken naar je eigen stem, naar je eigen stijl. Maar als je die eenmaal hebt, moet je daar eigenlijk opnieuw proberen vanaf te geraken. Anders produceer je ad infinitum hetzelfde boek. Die paradox is in zekere zin de paradox van het leven zelf dat voortdurend op zoek is naar een juiste vorm die toch telkens weer dient bijgestuurd.’ Het geheim van de schrijver is voor De Martelaere hoogstens een paradox en is eigenlijk inhoudsloos. ‘Het geheim van de schrijver bestaat niet. Het geheim van de schrijver is het geheim van elke mens. Iedereen is op een of andere manier bezig met het leven. De schrijver ook en hij moet dus geen mysterieus scherm optrekken waarachter hij zijn ding doet.’

Kamiel Vanhole heeft het moeilijk om de vinger te leggen op dat fameuze geheim van de schrijver. Hij komt tenslotte terecht bij de taal en bij zijn stem of adem waarmee alles begint. Daarmee komt hij erg dicht in de buurt bij het allesoverheersende belang van de juiste toon voor een boek. ‘Schrijven heeft te maken met woorden in mijn hoofd, die ik gelezen heb, die ik hoor, die ik ergens oppik en die op hun beurt bepaalde gedachten lanceren. Je kunt het vergelijken met de rijmdwang van de taal die ook ideeën voortbrengt. Het begint dus altijd en overal met taal. Ik moet de toon kunnen zetten in datgene wat ik ga schrijven. En die toon heeft te maken met het specifieke boek dat ik op dat moment aan het maken ben. Het heeft alles van doen met je manier van praten en ademen. Die adem wil ik terugvinden in hetgeen ik schrijf.’ Vanhole is momenteel bezig een theaterstuk af te ronden over het leven van Margaretha van Oostenrijk ( De nacht van Margaretha), terwijl Gie Bogaert zijn nieuwste ei al heeft gelegd.

Nathan Meyer, vrouwenwandelaar heet zijn charmant schelmenromannetje waarin het om ontboezemingen van een lelijke jongen gaat. Bogaert is geen herschrijver en gelooft al helemaal niet in een muze die je een verhaal influistert. ‘Ik begin pas aan een boek nadat ik heel goed weet waar ik naartoe wil. Het echte schrijven is dus op het computerscherm invullen wat ik vooraf in mijn hoofd had bekokstoofd.’ Daarmee zit hij op één lijn met de cerebrale stijl van De Martelaere die ook bij het boek als Kopfgeburt zweert. De Martelaere: ‘Ik ben een heel zuinige schrijver en ik ben soms verbaasd over de weinige correcties die ik in een stuk van tien bladzijden aanbreng. Dat wil niet zeggen dat ik een genie ben maar wel dat ik op voorhand al uitmaak hoe het verhaal er uiteindelijk zal uitzien. Als ik het vervolgens daadwerkelijk uitschrijf, verandert er weinig aan die vooraf uitgedachte versie.’

STOPLAP

Bogaert ziet niets in de intuïtionistische aanpak van Dorrestein die vooral zegt dat ze luistert naar de stem van het verhaal. Maar hij beseft dat heel wat lezers Dorrestein gelijk geven, want hij heeft zelf gemerkt hoe zijn studenten aan de Antwerpse Schrijfacademie vreemd opkeken bij zijn geprefabriceerde manier van schrijven. ‘Mijn studenten konden of wilden niet aannemen dat schrijvers zo gestructureerd hun werken uitschreven. Ze dachten dat schrijvers zich altijd overgaven aan hun innerlijke muzie en al associërend hun verhalen vormgaven. Wie associatief schrijft, werkt zichzelf echter vaak in de nesten en moet dan zijn toevlucht nemen tot allerlei kunst- en vliegwerk om het boek af te ronden.’

Een controlefreak als Bogaert gelooft dus helemaal niet in het geheim van de schrijver? ‘Toch wel. Het geheim van de schrijver is een goede voorbereiding. Het klinkt wat Bond-zonder-Naam- achtig maar een dergelijk recept werkt voor mij. Laat me een tijdje broeden en aanmodderen tot er zich enkele fragmenten uitkristalliseren en dan kan ik aan de slag gaan.’

Uiteindelijk zijn er dus zovele geheimen als er schrijvers zijn, ook al hecht het ene kamp meer belang aan de rationele impulsen van het hoofd en het andere aan de emotionele vlucht van de verbeelding. Het is trouwens het resultaat dat telt, de rest zijn praatjes achteraf. Schrijvers hoeven zich immers niet te verdiepen in hun eigen werk. Als ze maar goede boeken schrijven, meer verlangt de lezer niet. Maar tja, hoe doe je dat? Dorrestein: ‘We staan erbij en kijken ernaar, en nooit, nooit zullen we helemaal begrijpen wat het precies is dat we zien en dat ons van zoveel ontzag en verrukking vervult.’ Zo eindigt Dorrestein haar zelfonderzoek met een gigantische stoplap. Nu kan ze eindelijk weer ‘gewoon’ gaan schrijven. Op zoek naar een nieuw verhaal dat haar wil vinden.

Renate Dorrestein, ‘Het geheim van de schrijver’, Contact, Amsterdam/Antwerpen, 247 blz., 660 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content