Deze week bespreekt het Vlaams parlement de beleidsnota van Cultuurminister Bert Anciaux. De culturele gemeente is er alvast best over te spreken.

Vorige week woensdagavond. Een zilvergrijze BMW-limousine met nummerplaat E10 staat opzichtig fout geparkeerd op het verder lege, want verkeersvrije Sint-Baafsplein in Gent. Minister van Cultuur Bert Anciaux (VU) is in de stad! En men zag hem kennelijk graag komen, want de grote theaterzaal van de vlakbije KNS is helemaal volgelopen om de minister aan te horen. Hij komt zijn publiek, enige honderden betrokkenen uit het culturele veld, onderhouden over wat hij zich voorneemt aan cultuurbeleid te zullen voeren.

Zo kreeg de sector zelf – woensdag in Gent, donderdag in Het Paleis in Antwerpen – als eerste tekst en uitleg bij Anciaux’ nota over het cultuurbeleid. Pas deze week trok de minister ermee naar het Vlaams parlement. Om het overzichtelijk te houden, koos de minister niet voor de confrontatie met het publiek, wel voor een openbaar gesprek met een heterogeen panel van deskundigen. De meesten van hen lieten niet na om, afgezien van enige meestal dunne kritiek, vooral hun instemming met de krachtlijnen van het toekomstige beleid te onderstrepen.

Het zal voor de minister een opluchting zijn geweest, want de lieden die zich met cultuur bezighouden, staan niet bekend als gemakkelijk volk. Ze zijn mondig en krijgen gemakkelijk toegang tot de media, wat veel last in de kranten kan opleveren, zoals nu al een paar weken weer te merken is met de discussies over de theatersubsidies. Wat dat betreft, heeft een passage bij de volksvertegenwoordiging een eerder obligaat karakter en lijkt het verwerven van adhesie in het culturele veld een dwingender noodzaak.

Maar een beleid kan niet alleen steunen op algemene instemming met de principes. Integendeel, daarmee begint het pas. Zo stipte de Gentse burgemeester Frank Beke (SP) vorige woensdag aan dat hij zich perfect kan vinden in Anciaux’ beleidsnota, maar dat die onuitvoerbaar is omdat hij met geen woord rept over de budgettaire implicaties ervan. Bovendien schijnt de minister een soepele begrotingsplanning te beogen. Kunnen verdienstelijke initiatieven nu vaak onvoldoende worden gesubsidieerd bij gebrek aan middelen voor de discipline in kwestie, dan stelt Anciaux nu dat subsidieaanvragen voortaan louter op hun kwalitatieve merites zullen worden beoordeeld, ongeacht de per sector vrijgemaakte middelen. Dat lijkt makkelijker gezegd dan gedaan, temeer daar de Inspectie van Financiën, die de begrotingsorthodoxie in de gaten moet houden, haar taak doorgaans erg nauwgezet vervult.

KARINTHIE AAN DE NOORDZEE

Maar de huidige begrotingsstructuur heeft inderdaad wel eens krankzinnige gevolgen. Dat ondervonden onlangs een zevental oude, eerbiedwaardige lokale historische verenigingen, zoals de Gentse Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde en het Brugse Genootschap voor Geschiedenis (de bekende ‘Emulatie’). Die ontvingen tot voor kort een bescheiden subsidie, waarvoor ze, wellicht omdat de ambtenarij voor hen nergens elders een plek vond, een beroep konden doen op een potje bij de afdeling beeldende kunst en musea. In 1999 werden ze, wellicht om dezelfde reden, overgeheveld naar de nieuwe sector volkscultuur, waarvoor toen pas een apart decreet was goedgekeurd. Nu krijgen deze historische verenigingen te horen dat ze voortaan naar hun subsidies kunnen fluiten omdat ze zich te veel toeleggen op… geschiedenis, en te weinig op volkscultuur. Begrijpe wie kan.

In een opiniestuk hierover in enkele kranten noemden de Gentse professoren Marc Boone en Gita Deneckere Vlaanderen vorige week wat boosaardig ‘Karinthië aan de Noordzee’ (met een knipoog naar de heimat van de Oostenrijkse boeman Jörg Haider), maar eigenlijk was het gewoon Kafka die had toegeslagen. Het lag natuurlijk voor de hand om Bert Anciaux, de politiek verantwoordelijke voor dat groteske spektakel, als Vlaams-nationalist maar meteen met vendelzwaaien en klompendansen te associëren. Het Vlaams-nationalisme is nu eenmaal een ideologie die zich nogal eens tot een starre of zelfs autoritaire cultuurpolitiek laat verleiden.

Daarvan is echter weinig te merken in de cultuurnota, op, letterlijk, een halve zin na. Onder meer omdat Anciaux de stedelijkheid met nadruk duidt als de motor van de culturele (en met name artistieke) dynamiek, ligt het accent veel meer op ontwikkeling van het nieuwe dan op bevestiging van het bestaande, veel meer op diversiteit en interculturaliteit dan op monocultuur. In de nota verschijnt de natie als een evoluerende waardengemeenschap van individuen (en bijvoorbeeld niet als een etnie) met een open, voortdurend veranderende identiteit. In zulke ideeën valt de culturele biotoop te herkennen waar Anciaux zijn inspiratie vond, de Brusselse kunstscène.

De kennismaking met zijn beleidsmaterie heeft hem danig gemotiveerd. Zoals wel meer van zijn voorgangers toont hij zich erdoor uiterst gecharmeerd. Ja, hij is er zelfs ‘verliefd’ op en nee, nooit zou hij nog willen ruilen voor een andere portefeuille. Daarin herinnert hij wat aan de huidige Vlaamse minister-president Patrick Dewael (VLD), die vijftien jaar geleden ook in de cultuur zijn eerste ministerportefeuille vond, goed studeerde op zijn dossiers en daar, zij het wat onderkoelder, een grote dadendrang uit putte.

Anciaux is dus ook overtuigd van de absolute prioriteit van de cultuur in de samenleving, desnoods tegen zijn collega’s in de Vlaamse regering in. Het mag dus ook iets kosten. De cultuurbegroting is nu goed 11 miljard frank zwaar – of licht – maar als het van Anciaux afhangt, moet daar bij het einde van de huidige regeerperiode in 2004 bijna de helft, vijf miljard, zijn bijgekomen.

INTEGRATIE VAN BOVENUIT

En dat is niet alles. Anciaux koestert ook de droom om in Brussel een Groot Europees Theater te bouwen. Het geld daarvoor moet er extra bovenop komen, want het is een zaak waar de hele Vlaamse regering achter moet staan en waarvoor iedereen dus mee moet dokken: ook de Franse Gemeenschap en de Europese Unie en god weet wie nog allemaal. Maar afgezien van het feit dat Anciaux daar nog de eerste frank moet van zien, is het ook nog de vraag hoe dat theater zich moet verhouden tot bijvoorbeeld het ‘KunstenForum’ dat Gerard Mortier torengewijs boven Gent wil laten rijzen.

De vraag is interessant omdat Anciaux voor coherentie pleit. Net als Dewael indertijd verbaast hij zich over de versnippering van het culturele veld, waarin iedereen zo’n beetje zijn eigen ding doet en alleen over het muurtje kijkt om te mopperen dat deze of gene sector veel meer wordt gesubsidieerd dan de eigen discipline. Integratie is dan ook het sleutelwoord in Anciaux’ beleidsnota. Van alles moet worden geïntegreerd: de disciplines zelf, de infrastructuur met de kunsten, creatie met spreiding, promotie en ontsluiting, kunsten met sociaal-cultureel werk, lokale met bovenlokale tot internationale intiatieven, et cetera.

Daar is beleidsmatig en cultuurpolitiek veel voor te zeggen, ware het niet dat zulke vormen van integratie van onderuit groeien in het concrete, dagelijkse werk, en zelden met succes van bovenuit kunnen worden opgelegd. De integratiedrang onderstreept vooral Anciaux’ idealistische visie van een autonome culturele praktijk, die zich kan loswrikken uit de beperkingen van de economische en politieke macht. Maar het zal in de praktijk nog moeten blijken of het kwaliteitsoordeel voortaan wel degelijk niet langer zal worden doorkruist door markteisen (minimum bezoekersaantallen en andere returns on investment) of zuil- en partijpolitieke belangenbehartiging.

Idealisme, integratie en autonomie correleren in Anciaux’ nota nog met iets anders: sturing. De huidige coalitie is zeer gewonnen voor het herstel van ‘het primaat van de politiek’: in een democratie moet de politiek het laatste woord hebben, want het is de minister die politiek verantwoording moet afleggen. En Anciaux neemt zich inderdaad voor om in de cultuur een sturende rol op te nemen. Dus lijkt hij ook niet erg ingenomen met het nieuwe Fonds voor de Letteren, waarmee de literaire republiek een grote autonomie verwierf in het beredderen van zijn eigen zaakjes. Is het daarom dat hij het Fonds, dat nog niet eens echt uit de startblokken is, maar snel wil laten opgaan in een door de Taalunie gecoördineerd Vlaams-Nederlands literatuurbeleid? Maar als het Fonds nu al in het Nederlandse wordt geïntegreerd, zo vreest de leiding ervan, zou de Vlaamse literatuur wel eens snel ondergeschoffeld kunnen raken.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content