Ingrid Van Daele
Ingrid Van Daele Ingrid Van Daele is redacteur bij Knack

Tien jaar nadat het leger de parlementsverkiezingen opschortte en de noodtoestand werd uitgeroepen, blijft de situatie in Algerije vrij kritiek. Het leger blijft vertegenwoordigd in diverse geledingen van de samenleving. Zolang ook de economie niet structureel hervormd wordt, raakt het land niet uit het slop.

Langs de steile straten van Bab el-Oued even voorbij de Place des Trois Horloges hobbelen graafmachines af en aan. Kleine parkjes worden aangeplant. Een handvol arbeiders metst de laatste stenen aan de heropgebouwde moskee. En schilders werken de muren van een woonblok hier en daar wat bij. ‘ C’est un châtiment de dieu!’ – ‘God heeft ons gestraft’, zegt een jonge man. ‘Hier heerst geen rechtvaardigheid. Dáárom heeft God precies déze wijk uitgekozen’, betoogt hij.

Een jaar geleden, op 10 november 2001, werd Bab el-Oued, een volkswijk van Algiers, getroffen door een van de zwaarste overstromingen in jaren. Hele huizenblokken werden meegesleurd door een modderstroom die zich een weg baande dwars door de wijk. Er vielen mee dan 700 slachtoffers. Talloze dakloze gezinnen uit de overbevolkte buurt moesten naar diverse wijken in de rand van Algiers worden overgebracht. ‘Nu hebben we tenminste ruimte om te ademen’, zegt een Algerijnse bejaardenhelpster. ‘En eindelijk worden er speelpleinen voor de kinderen aangelegd.’

De helling aan het Carrefour Treolet wordt nog volop afgegraven. ‘Vóór de ramp stonden hier minstens 700 illegale woningen’, zegt Ryad, eigenaar van de cafetaria en een garage op het plein. ‘Door de grote werkloosheid trekken almaar meer mensen naar de grote steden. Maar omdat iedereen er wil wonen, heerst er woningnood. Veilig of niet, waar er plaats was, werd gebouwd’, vertelt hij.

Vijftien jaar geleden vormde Bab el-Oued een van de bolwerken van het FIS (Front Islamique du Salut). Na de onafhankelijkheid in 1962 was de buurt leeggelopen en nadien geleidelijk aan door Algerijnen opnieuw bevolkt. Het sociale weefsel was er weinig hecht en fanatieke moslims vonden er gemakkelijk gehoor bij de werkloze jongeren, zo luidt het. ‘Als het terrorisme ergens ontstaan is, was het hier’, zegt Ryad. ‘Terroristen verscholen zich in het bos, de long van Algiers. Daarom liet de overheid het bos rooien. Maar de natuur doet haar ding. Door de plotse hevige regenval kon niets de modderstromen nog tegenhouden.’

GEEN TWEEDE RONDE

Het FIS was ontstaan eind van de jaren tachtig. Het land maakte toen een zware economische crisis door. De olieprijzen waren in elkaar gezakt, de inflatie nam almaar toe en de werkloosheidscijfers lagen bijzonder hoog. Er braken stakingen uit en hevige, bloedige protestbewegingen, met als dieptepunt: oktober 1988. Tijdens rellen schoot het leger op één week tijd wel vijfhonderd jongeren neer. Het eenpartijstelsel van het FLN (Front de Libération Nationale) overleefde deze crisis niet. Door de bevolking werden verschillende nieuwe politieke formaties gevormd. Zo ook het FIS, dat in 1989 samen met 20 andere partijen werd opgericht. Ali Benhadj, de nummer twee van het FIS, werd het idool van de jongeren in de wijk Kouba en in Bab el-Oued.

De partij kende een bijzonder steile opgang. Met een overduidelijke meerderheid won ze de eerste ronde van de parlementsverkiezingen in december 1991 – een tweede ronde kwam er niet. Het leger weigerde de resultaten te erkennen en annuleerde de tweede stembusgang. Het werd het begin van de aanslepende ‘vuile’ oorlog in Algerije. Militanten van het FIS werden opgesloten in kampen in de Sahara en officieel werd de partij ontbonden. Maar de aanhangers verenigden zich in gewapende groeperingen en bonden de strijd aan tegen het establishment.

Aanvankelijk konden ze rekenen op de sympathie van de bevolking. Een tijdlang wisten ze het regime dan ook min of meer in hun greep te houden. Maar onder president Liamine Zeroual, een ex-kolonel, sloeg het leger hard terug. Met de steun van de petroleumsector werd een antiguerrillastrijd gevoerd. De gewapende vleugel van het FIS werd gedwongen tot een staakt-het-vuren. Maar vrede kwam er niet. De aanslagen duurden voort, ook vandaag nog, tien jaar na de opschorting van de parlementsverkiezingen. Het geweld heeft zich gewoon verplaatst.

‘Algiers en de grote agglomeraties zijn veel meer beveiligd dan andere zones, elders in het land’, vertelt Ryad. ‘Hier, in Algiers, is de toestand gekalmeerd. Ook nu, net voor de ramadan, traditioneel een periode waarin de aanslagen toenemen, zijn de mensen vrij gerust. Terroristen vinden geen steun meer in onze wijken.’

Toch blijven de gewapende groeperingen actief. Ze zijn minder talrijk en zwakker dan voorheen – met zo’n 500 à 1000 leden tegenover 25.000 midden de jaren negentig. Maar als ze toeslaan, hanteren ze steeds meer geweld. ‘De meest bekende, de salafisten (Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat û GSPC), beweren dat ze de bevolking sparen’, zegt een veiligheidsambtenaar. ‘Maar in de praktijk is dat lang niet altijd het geval.’

Het verzet duurt dus voort: tegen het leger, tegen de staat zelf, die het vertrouwen van de bevolking al lang is kwijtgespeeld. Niemand gelooft er nog in dat de verantwoordelijken ‘respect hebben voor de wet’, zo bleek begin dit jaar uit een rapport van de commissie-Issad, genoemd naar de jurist die door president Abelaziz Bouteflika was aangesteld. De commissie boog zich over het bloedige geweld in Kabylië – ten oosten van Algiers – tijdens de lente van 2001. De té grote macht van de militairen werd aangeklaagd, schreef de krant Le Monde. Op een ‘subtiele’ manier was Algerije van de ‘noodtoestand’, die in januari 1992 werd afgekondigd, geëvolueerd naar een ‘staat van beleg’. Het leger heeft alles in handen.

De huidige president Bouteflika had bij zijn aantreden in 1999 nochtans geprobeerd militairen en islamieten te verzoenen met zijn concorde civil. Die verleende een beperkte amnestie aan leden van gewapende moslimgroeperingen. Het initiatief werd aanvankelijk toegejuicht. Maar algauw volgde een stroom van kritiek. Er was niet onderhandeld tussen de hoofdrolspelers van de partijen – het effect van de wet bleef uit. De macht van Bouteflika bleek bovendien beperkt. De president kon dan wel verkondigen dat het leger een beperkte rol had en alleen in uitzonderlijke omstandigheden politieke macht kon uitoefenen. Het leger zélf beperkte ook zijn bewegingsvrijheid.

De Algerijnse overheid zet haar politiek van repressie dus gewoon door. Islamitische partijen als Wafa van dr. Ahmed Taleb Ibrahimi, met naar verluidt veel ex-FIS-leden, worden niet toegelaten. Maar hun aanhang neemt almaar toe. Steeds meer Algerijnen zouden de islam zelfs zien als dé oplossing voor het falende systeem.

De aanslepende problemen in Algerije zijn echter niet alleen het gevolg van een politieke crisis. Als het land uit het slop wil raken, zijn ook grondige economische hervormingen vereist. Degenen die onderling vechten voor de controle over de staat zijn ook diegenen die de rijkdommen van het land plunderen, aldus een rapport van de International Crisis Group.

De basis voor het probleem situeert zich in de eerste jaren na de onafhankelijkheid. Onder president Houari Boumediène, die in 1965 aan de macht kwam, zou het land zijn economische achterstand inhalen. Daarom zou er worden geïndustrialiseerd. Het land hanteerde het sovjetmodel van de planeconomie. Bedrijven en banken werden genationaliseerd en onder voogdij geplaatst van de overheid. Alles draaide volgens de strategie van de staat.

Ook de petroleummaatschappijen werden genationaliseerd. Elf Aquitaine en Total werden in 1971 uitgekocht en een eigen Algerijnse petroleummaatschappij werd opgericht. Sonatrach kon meteen genieten van een enorme stijging van de olieprijzen. Immense investeringen in de sectoren van de chemie en de siderurgie bleven niet uit. De economische groei wel. Dat bleek vooral toen de olieprijzen in elkaar stortten. De bedrijven draaiden op een bijzonder lage productiviteit en misten het gepaste crisisbeleid om dit te overleven.

De enorme buitenlandse schuld die Algerije inmiddels had opgestapeld, dwong het land om een beroep te doen op de hulp van het IMF en de Wereldbank. Met als gevolg dat er moest worden geprivatiseerd. Maar corruptie en persoonlijk gewin zorgden er ook nu weer voor, dat de bevolking niet kon meegenieten van de beloofde voordelen van de liberalisering van de markt. Nieuwe oligopolies ontstonden bijvoorbeeld in de farmaceutische sector, waarvan de bedrijfsleiders banden hebben met militaire elites en leden van de regering – de echte begunstigden van het systeem. De hemel boven Algerije is nog lang niet opgeklaard.

Ingrid Van Daele

’terroristen vinden geen steun meer in onze wijken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content