Hubert van Humbeeck

INFO : Peter Terrin is schrijver.

Der Vogel ist krank. Spijtig dat Johan Simons voor zijn bewerking van De asielzoeker niet deze prachtige titel heeft gekozen, die op de kaft van de Duitse vertaling prijkt. Want zijn stuk is een kunstwerk dat nauwelijks te vergelijken is met het oeverloze boek van Arnon Grunberg. Simons heeft een klassiek beeld gehouwen uit een saai steenblok. Al het overbodige is weggekapt, daarvoor had hij zijn eigen robuuste kracht voorhanden en niet het minst het uitmuntende gereedschap van het nieuwe NTGent. Beck en de vogel zijn vlees geworden, eindelijk krijgt het verhaal wat het verdient en zit de schrijver ons niet meer voortdurend in de weg. (Het toeval wil dat ik in het klapstoeltje voor Grunberg zat. Ik heb me uiteraard beleefd klein gemaakt.)

De keuze voor Wim Opbrouck als Beck ligt niet voor de hand, ze is evenwel doorslaggevend. Beck wil elke illusie die de mensheid koestert, doorprikken: dat is zijn missie. Maar als je aldoor roept dat God niet bestaat, word je, vroeg of laat, ontmaskerd als katholiek. Beck staat bol van de illusies, de buik van Opbrouck is een wezenlijk deel van de vertolking. Beck is een romanticus, hij gelooft in de liefde. ‘Wij neuken niet, maar wij horen bij elkaar.’ Platonische liefde, ook wel geconstipeerde liefde: bijzonder aangrijpend, dankzij Wim Opbrouck. In de roman kan het je na honderd bladzijden, en de zoveelste spitsvondige herformulering van Becks missie, allemaal geen fluit meer schelen, want de personages zijn in de kiem gesmoord.

Niet zo op het gigantische luchtmatras, waar Beck en de vogel bijna twee uur lang het evenwicht zoeken in hun wereld. De vogel is ziek en graatmager, en tegelijk vol van het leven, dat haar als een kwaadaardig gezwel van binnenuit verteert. Beck friemelt nerveus aan zijn hemdsknopen en kijkt niemand in het gezicht, hij heeft lafhartigheid te verbergen, probeert zich – rad van tong – vrij te pleiten. Elsie de Brauw zorgt voor een strijdlustige vogel, die desnoods met een willekeurige asielzoeker in bed duikt om Beck van zijn constipatie te verlossen. Zo frontaal en functioneel als het bloot is, zo vertederend de vergeefse poging van Beck om het te verstoppen. Iets in de stem van De Brauw bovendien, iets in haar tongval of intonatie, misschien iets in haar gelaat leent zich wonderwel voor de droge, absurde humor die her en der de kop opsteekt. Of is dit gewoon voortreffelijk acteren?

Arnon Grunberg heeft een erg aanstekelijke lach. Anders dan W.F. Hermans lacht hij ingehouden, mét vreugde. Aanleg voor verbittering is hem vreemd, hij is altijd een stapje voor. Vanuit zijn keukenkantoor of een Boeing gaat deze lefgozer contracten aan met talloze uitgevers die allen zijn naam op het omslag willen. Is het niet treffend dat hij met een boek over het doorprikken van illusies meer dan 100.000 lezers de illusie van literatuur heeft aangesmeerd? Grunberg is de literaire Boorman van onze tijd, een gewiekst handelsreiziger, in zijn koffertje maar één product: zijn eigen mythe. Hij is ons te snel af. Wij hinken op houten benen en blijven achter met stapels bedrukt papier. Mensen die hun vak zo goed beheersen, verdienen succes. In het geval van Grunberg kan ik niet anders dan stilletjes meegniffelen. Als hij lacht, heb ik geen verweer.

Peter Terrin

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content