Een halve eeuw geleden hield België een referendum over de Koningskwestie. Een nieuw boek toont aan hoe slecht dat afliep.

Prins Boudewijn wist niets van België en de Belgen af en was als twintigjarige veel te jong om al koning te worden. Dat vond zijn vader Leopold III in 1950, toen de Koningskwestie naar haar climax groeide. Daarom bleef Leopold liever zelf aan de macht. Ook om nog een andere reden. In zijn pas verschenen biografie Jean Duvieusart (1900-1977) benadrukt de jonge UCL-historicus Vincent Dujardin dat Leopold zich ook grote zorgen maakte over ‘de reactie van Vlaanderen’ op een troonsafstand.

In 1950 stond de koning voor een beslissende keuze. Al vóór de Tweede Wereldoorlog lag hij geregeld in de clinch met zijn ministers. Bij de Duitse agressie in mei 1940 barstte de bom, toen Leopold in z’n eentje het Belgisch leger liet capituleren, terwijl de regering de oorlog aan de kant van de geallieerden wou voortzetten. Tijdens de bezetting bleef de koning vanuit zijn pseudo-krijgsgevangenschap politieke initiatieven nemen, tegen de wil in van de naar Londen uitgeweken regering.

Na de bevrijding ging Leopold verblijf houden in Zwitserland en groeide de Koningskwestie uit tot een verscheurend politiek conflict. Socialisten, communisten en uiteindelijk ook de liberalen kantten zich tegen een terugkeer van de autoritaire Leopold, die zich bleef vastklampen aan zijn gelijk van 1940. De koning kon wel rekenen op de christen-democraten. Zij wilden de controverse gebruiken als hefboom in een strategie om de absolute meerderheid te verwerven. Zo zou een eind komen aan de Belgische traditie, waarin de drie grote politieke families wel eens van coalitie wisselden, maar nooit lijnrecht tégen elkaar in regeerden.

Het conflict kwam in zijn eindfase op 12 maart 1950, net een halve eeuw geleden, toen de Belgen in een volksraadpleging – de eerste en enige die ooit werd georganiseerd – met een kleine meerderheid lieten weten dat ze koning Leopold op de troon wilden houden. Helaas, een grote Vlaamse meerderheid was pro, maar de meeste Walen en Brusselaars wilden de vorst weg, wat overigens niet betekende dat ze ook van de monarchie afwilden. Het was trouwens meer een botsing van leefwerelden dan van taalgroepen. Het verzet tegen Leopold kwam uit de grote steden en de industriegebieden, terwijl het platteland, ook het Waalse, daar anders over dacht. Ook de provincies Luxemburg en Namen stemden in meerderheid ‘ja’. Maar het kwaad was geschied en de politiek, in de eerste plaats de nieuwe premier Jean Duvieusart, stond voor een impasse.

EEN VERBAASDE PREMIER

Duvieusart leek een onwaarschijnlijke eerste minister. Deze advocaat uit Frasnes, in de buurt van Charleroi, stamde uit de kleinsteedse burgerij en koos via de conservatieve vleugel van de toen nog unitaire CVP-PSC voor een carrière in de lokale politiek. Na de oorlog verzeilde hij bijna toevallig in het parlement, werd een gewaardeerd minister van Economische Zaken en stootte in 1950, enigszins tot zijn eigen verbazing, door naar de politieke top, als premier van de homogeen-katholieke regering die tot stand kwam nadat de CVP bij de verkiezingen van 4 juni een absolute meerderheid had behaald.

Het was dus aan Duvieusart om de terugkeer van Leopold III te regelen. Deze weinig geprofileerde politicus deed aan politiek zoals hij als advocaat zijn pleidooien opbouwde en hield dus vast aan een nogal formeel legalisme. Voor hem volstonden democratische meerderheden, in het parlement en in het referendum, wat de minderheid daar verder ook over dacht. Zo arriveerde Leopold op 22 juli, daags na de nationale feestdag, weer op vaderlandse bodem. Maar meteen kwam het verzet op straat, vooral in Wallonië, dat escaleerde met stakingen, betogingen, sabotage en de dreiging van een mars op Brussel.

Deze episode levert de boeiendste bladzijden op in Vincent Dujardins Duvieusart-biografie, vooral omdat hij het privé-archief van Leopold III kon inzien, dat angstvallig wordt bewaakt door diens weduwe, prinses Lilian, op het kasteel van Argenteuil. Historici krijgen daar zelden of nooit toegang toe. Opzienbarende nieuwe feiten heeft Dujardin daarin niet gevonden, maar het archief levert wel tal van nuances en nieuwe inzichten op.

Dujardin houdt zich scrupuleus aan zijn relaas en waagt zich niet ver qua duiding, verklaring of interpretatie. Typisch daarvoor is dat meer gedurfde, belangrijke publicaties over deze periode als Léopold III. De l’an 40 à l’effacement (1991) van Jules Gérard-Libois en José Gotovitch of De moord op Lahaut (1985) van Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen zelfs in zijn bibliografie niet voorkomen. Maar tussen de regels van Dujardins boek valt niettemin te lezen dat eind juli 1950 vaker en perfider dubbel spel werd gespeeld dan tot nu toe werd aangenomen.

In die laatste julidagen bemiddelde een vereniging van gewezen politieke gevangenen tussen de drie grote partijen over een compromis rond een machtsoverdracht aan Boudewijn, om zo bloedvergieten te voorkomen. De regering-Duvieusart was daarvoor te vinden, op één hardliner na, minister van Binnenlandse Zaken Albert De Vleeschauwer, die zich daarvoor beriep, zo noteerde de koning, op een ‘danger Flamand’. Leopold zelf trachtte op dat compromis af te pingelen: hij wou alleen ’tijdelijk’ een stapje terug zetten.

STRATEGIE VAN DE SPANNING

Maar tegelijk dacht Leopold ook aan een radicalere optie, alsof hij een krachtproef tussen de instellingen en de straat best voor lief wou nemen. Zijn secretaris Jacques Pirenne – die ook in dit boek als een kwade genius naar voren komt – wou eerst niets weten van de bemiddeling van de oud-gevangenen, jutte de koning op met alarmerende berichten over nakende onlusten en trachtte in de coulissen (en bij het kraken van een fles champagne) rond senator Joseph Pholien een nieuwe regering te vormen met rechtse CVP’ers van de harde lijn, onder anderen De Vleeschauwer.

Dat laatste leek sterk op wat Leopold in mei 1940 al eens had geprobeerd: conflicten met de regering oplossen door die te ontslaan en een ‘eigen’ kabinet van getrouwen op de been te brengen. Het lukte hem in 1950 al net zo min als tien jaar eerder, en wel om dezelfde redenen: omdat het zittende kabinet dat niet accepteerde. Het verplichtte de koning om op 1 augustus toch in te stemmen met een onmiddellijke en definitieve machtsoverdracht aan Boudewijn.

Blijft dan de vraag wat dat ‘Vlaamse gevaar’ wel mocht zijn geweest, waar zowel Leopold als De Vleeschauwer op alludeerden om het compromis af te wijzen. Was dat maar een drogreden of broeide er echt een opstand? Dujardin zocht het helaas niet uit. En waarom keerde De Vleeschauwer, die wat later tegenover de koning stelde dat hij de zaak ‘goed in handen’ had, zich tegen de inzet van het leger bij de ordehandhaving, zoals zijn collega-ministers voorstelden, zozeer dat zijn geestesgenoten zich zorgen maakten over ‘de laksheid’ van de minister van Binnenlandse Zaken?

Had De Vleeschauwer dan een andere agenda, en zo ja, had die dan te maken met, zoals Van Doorslaer en Verhoeyen aantoonden, zijn centrale rol in een clandestien netwerk van paramilitaire, rechts-autoritaire, leopoldistische en anticommunistische organisaties, zoals het vooral Antwerpse Eldrie-Verbond? Wilden zij rellen rond de koning gebruiken om een strategie van de spanning uit te lokken, eventueel met het oog op een rechtse machtsgreep? Het was in alle geval dit milieu dat verantwoordelijk was voor de moord op de communistenleider Julien Lahaut op 18 augustus 1950, die bij Boudewijns eedaflegging ‘Vive la république!’ zou hebben geroepen.

Inmiddels was Duvieusarts rol uitgespeeld. Hij werd als premier opgevolgd door… Pholien en richtte zijn aandacht voortaan vooral op Europa. Hij werd zelfs voorzitter van het Europees parlement en omarmde het gaullisme omdat hij daarmee de Europese eenwording een Latijnse tint kon geven. In 1965 ruilde hij de PSC voor een leidende rol in de nieuwe Franstalige communautaire partijen, het kartel FDF-RW. Door dat alles heen komt vooral een politieke nostalgie naar voren, naar een België waarin het Frans nog evident de staatstaal was of naar een Europa dat nog niet vermangeld zat in de Koude Oorlog en nog niet door de Verenigde Staten werd gedomineerd. Zoals Duvieusart in de Koningskwestie ook niet de realiteit op straat of in het paleis had willen erkennen.

Vincent Dujardin, ‘Jean Duvieusart (1900-1977)’, Quorum, Gerpinnes, 272 blz.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content