Andreas Scholl is dé contratenor van het moment. Een gesprek over René Jacobs, Philippe Herreweghe en castraten.

Iedere generatie heeft zijn contratenoren. De pionier was Alfred Deller, zijn leerling was René Jacobs en de leerling van Jacobs is Andreas Scholl (32). Scholl is de contratenor van nu. Hij beschikt over een hoge muzikale intelligentie, zijn stem is verbluffend egaal van hoog tot laag, nooit klinkt de toon genepen of geforceerd. Hij zingt al vanaf zijn kindertijd, toen hij lid was van het knapenkoor. Hij zong veel met Jacobs, Philippe Herreweghe en Ton Koopman. Door zijn omgang met die dirigenten en vooral door de liefde, zijn vrouw is Nederlandstalig, kan het gesprek met hem verrassend genoeg in het Nederlands verlopen.

In uw biografie stond dat het begrip contratenor toen u begon te zingen zo goed als onbekend was.

Andreas Scholl: Wel in die streek in Duitsland waar ik woonde, maar de dirigent kende het fenomeen. Er was niemand die een contratenor live had gehoord. Het was iets exotisch. Er waren opnamen van een koor met mannenalten, maar dat was niet populair. De mensen uit de omgeving van het koor vonden het niet natuurlijk om op je zeventiende nog sopraan te zingen.

Hoe kwam het dat u zo oud nog sopraan was?

Scholl: Mijn stembreuk kwam rond mijn veertiende. Je hebt je basismateriaal: je moet een mooie stem hebben, zoals een vrouw die fotomodel wil worden gewoon mooi moet zijn. Daar kan ze zelf niet veel aan doen, dat is gewoon zo. Het is een geschenk dat je krijgt en waarmee je dan iets kan gaan doen. Door dagelijkse training wordt die stem soepel gehouden. Als vroeger een knaap zijn stembreuk had, dan stopte hij gewoon met zingen en later ging hij dan over naar de mannenstemmen.

Maar mijn dirigent van toen heeft me elke week zangles laten nemen en vond het goed om me voorzichtig door te laten zingen.

Er waren te weinig sopranen?

Scholl: ( Lacht) Ja hij was blij, want mijn stem was sterk en er zijn in een knapenkoor altijd twee of drie zangers die de anderen op sleeptouw nemen. En de andere knapen volgen dan.

Dan bent u nog alt geworden.

Scholl: Op m’n zeventiende. Ik vraag me soms af wat er zou gebeurd zijn als ik verder sopraan was blijven zingen. Maar het was de zangleraar die zei dat mijn stem klonk als die van een contratenor, en hij wou mij die partijen laten zingen. Ik had gewoon ook een mooie lage hoofdstem. Ik moest dus niet naar de borststem wisselen. Het hele altregister was comfortabel.

Is René Jacobs uw leraar?

Scholl: Je imiteert gewoon je leraar. Op een zeker moment zei René Jacobs: “Nu weet je hoe ik het doe, maar als je in het weekend je concert zingt, zal je zelf moeten beslissen. Dan ben ik daar niet om te zeggen of je het al dan niet goed doet.” Hij heeft een bepaalde manier om iets in iemand wakker te maken. In de Mattheuspassie is er een recitatief waar de zanger zingt “hij wordt gegeseld, stop daar toch mee en heb je geen gevoel voor die man”, vreselijk emotioneel.

Dat was één van die momenten waar ik veel van hem geleerd heb. Het was alsof hij me toen een sleutel gaf: “vanaf nu kan je het in jezelf opwekken, nu moet je het van mij niet meer te weten komen”. Volgens de filosofie dat niets van buiten komt, maar dat alles in ons al aanwezig is, zelfs al is het heel klein. Al zingt de zanger het recitatief en de aria vreselijk vervelend, maar er is één moment mooi, dan heeft hij dat gehoord en hij vraagt je dan: “Wat heb je daar gedaan? Wat voel je?”, dat is ongelofelijk. Jacobs heeft de passie en kan in een taal over muziek spreken die je heel nieuwsgierig maakt en erg stimuleert. Na die zangles met dat recitatief was ik totaal uitgeput maar mentaal opgepept alsof ik drugs had genomen. Dat was het moment waarop ik dacht, ik hou van die muziek. Ik wist dat ik toen een stap verder was in mijn muzikaal geweten of geest.

Een heel ander temperament is Herreweghe. Bij hem hebt u veel Bach gezongen.

Scholl: Herreweghe is misschien voor mij en voor Bach het maximum. Het is geen spectaculaire manier om Bach te doen. Met Herreweghe is er een magie in Bach, het is de Bach van Bach. Het is een contemplatieve manier. Hij ontvouwt de muziek en biedt ze aan het publiek aan: “als u iets wil weten, dan moet je luisteren” en dan ontstaan er details in de muziek. Elke zin heeft een startpunt, een richting, een zwaartepunt en ontspanning en dat zal hij altijd doen, ook in de tweede viool of altviool. Op dat moment begint de muziek echt te leven. Het is misschien moeilijker om naar zijn Bach te luisteren dan naar die van iemand anders. Het is niet van “kijk eens hoe groot”, maar eerder een miniatuur, zo van “voorzichtig, kijk daar is nog een detail.” Hij ontvouwt de details, hij stalt ze niet uit. Voor mij is dit de meest overtuigende manier om Bach te doen. Iedere keer als ik na een Bach van Herreweghe wegga, heb ik het gevoel dat ik weer een stap verder ben, dat ik iets heb geleerd.

Uw grote doorbraak kwam er vorig jaar in Glyndebourne, waar u in “Rodelinda” van Händel zong.

Scholl: Voordien had ik al veel cd’s gemaakt en concerten gegeven, maar je bent pas een complete zanger als je tenminste een keer een opera hebt gedaan. Ik heb lang gewacht voor ik opera ging zingen, want ik was een beetje bang. Uiteindelijk was het een groot succes voor de productie en ook voor mij.

Verandert dat de muziek wanneer je een situatie ook moet spelen?

Scholl: Ja, en ook de muziek die je dan na de opera zingt. Na Glyndebourne nam ik het oratorium “Solomon” op. Ik heb er mijn voordeel mee gedaan om na die opera op een dramatische manier te zingen. Je moet natuurlijk niet overdrijven, door te gaan dansen in een oratorium bijvoorbeeld. Het gaat om een balans: hoeveel dramatiek is er in een aria, hoeveel is er nodig. Het zou een beetje belachelijk zijn als je een aria van Bach zou gaan zingen als in de opera. In “Rodelinda” zing ik met een mantel van negen kilo aan mijn uitgestrekte arm. In opera moet je ook op de grond liggen en zingen, je moet heel bewust omgaan met je lichaam als je zingt.

Met de overstap van platenmerk Harmonia Mundi naar Decca verandert er artistiek veel, laat je Herreweghe achter?

Scholl: Nee, dat denken veel mensen. Bij mijn eerste gesprek met de mensen van Decca heb ik ze verteld dat ik zo ver gekomen was door de samenwerking met Jacobs, William Christie en Herreweghe Ik zou die niet willen opgeven. Speciaal Herreweghe en Bach, dat wil ik niet missen. De exclusiviteit gaat om de recitals en de eerste optie is voor Decca. Als iemand iets vraagt, een opera of iets anders, dan moet ik daarvoor toestemming vragen aan Decca.

Dat is de zakelijke kant van de muziekwereld, maar er is toch ook een artistieke kant. Je gaat ook samenwerken met andere dirigenten.

Scholl: Voor mij is het belangrijk om barokmuziek in de toekomst op dezelfde manier, met dezelfde integriteit te doen. Maar misschien voor een groter publiek dat alleen in de stem geïnteresseerd is, in de zanger, maar dat niet zo diep in de muziek gaat. Dus niet voor de expert-amateurmusicus in de barokmuziek die Harmonia Mundi aanspreekt.

En ik zal zeker niet vanaf nu alleen nog “Ombra mai fu” in het voetbalstadion zingen. Er zijn al veel interessante projecten gepland met vroeg-Italiaanse muziek zoals Cesti, dat is toch geen populair repertoire. Maar ik wil zoals elk zanger een groot publiek bereiken en dit is een belangrijke stap.

Op de nieuwe cd “Heroes”, staan nummers geschreven voor castraten; dat zijn toch andere wezens dan contratenoren?

Scholl: Ja, als wij vandaag die partijen willen uitvoeren, zijn er twee mogelijkheden. Of je laat die rol zingen door een man, een contratenor, of je laat dat doen door een vrouw. Het belangrijkste is nog altijd het muzikale en de stemkwaliteit. Een goede vrouw is nog altijd beter dan een slechte contratenor, daar is geen discussie over. Maar als een contratenor die castraatpartij goed kan interpreteren, dan vind ik dat nog altijd dichter bij het origineel liggen. Bovendien waren de castraten sterren en zo duur dat die niet de hele productie door bleven.

Zoals vandaag meneer Domingo in de Met de eerste vijf voorstellingen zingt en iemand anders later de rol overneemt. Zo was het ook in de tijd van de castraten. Die zongen enkele voorstellingen en nadien zongen de contratenoren. Natuurlijk niet zo populair, maar ze hebben het toch gedaan. Dat is dan toch nog een beetje een rechtvaardiging voor het zingen van die rollen. ( Lacht)

Het concert met Andreas Scholl vindt plaats op 21 april, om 20 h. in de Miniemenkerk in Brussel.

“Heroes”, Decca 466 196 2. “Ombra mai fu”, Harmonia Mundi HMC 901685.

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content