‘De democratie houdt niet van genieën’

George Steiner © Getty Images
Marnix Verplancke

West-Europa is moe, zegt George Steiner, en een nieuwe Bach of Shakespeare hoeven we niet meer te verwachten. Maar waarom zou de toekomst er ook moeten uitzien als het verleden? Een gesprek met de eminente denker bij hem thuis in Cambridge.

Het heeft er lang naar uitgezien dat George Steiner de geschiedenis zou ingaan als een ouwe kankeraar: alle moois ligt achter ons en de weg vooruit kan alleen maar bergafwaarts gaan. Wij Europeanen, zo hield hij lang vol, zouden nooit meer in staat zijn om een kunstwerk te maken dat de eeuwen kon trotseren. Daarvoor was onze cultuur te oud. Inmiddels heeft de man een betekenisvolle ervaring achter de rug, een ervaring ook die zijn kijk op onze cultuur definitief heeft gewijzigd. Niet dat hij nu meteen het zonnetje in huis is, maar toch: ‘Goethe schreef in zijn dagboeken dat hij ervan overtuigd raakte dat de goden ooit onder de mensen moeten hebben geleefd toen hij in de Siciliaanse bergen de tempel van Segesta zag. Ik heb die ook bezocht en hij heeft gelijk. Henry Adams zei hetzelfde over Chartres en ook hij heeft gelijk. Ik heb nu de derde aanwijzing gezien: Frank Gehry’s Guggenheim-museum in Bilbao, een gebouw gemaakt van licht. Terwijl de zon eromheen draait, verandert het ook binnenin. Het licht lijkt met je mee te wandelen. Ik vind het niets minder dan een mirakel van intelligentie en intuïtie. We kunnen het dus nog steeds.’

In zijn nieuwste boek, Grammatica van de schepping, vraagt Steiner zich af wat scheppen of creëren nu precies inhoudt. Natuurlijk buigt hij zich over het bijbelse scheppingsverhaal en vraagt hij zich af waarom god de wereld en de mens vervolgens die god weer schiep. Samen met Dante ziet hij god trouwens graag als een kunstenaar, werkend in vrijheid en scheppend uit het niets. Steiner laat ook niet na de artistieke creatie te vergelijken met die andere grote activiteiten van de mens, de wetenschappelijke ontdekking en de technologische uitvinding, en hij komt tot de conclusie dat de mensheid steeds minder creatief wordt. Sinds Marcel Duchamp is zelfs de kunst steeds meer een zaak van uitvinding geworden. ‘Gehry heeft een analyse gemaakt van hoe hij dit gebouw ontworpen heeft’, gaat Steiner verder over het Guggenheim Bilbao, ‘en hij betuigt daarbij alle mogelijke eer aan de computer. Geen enkele menselijke geest kon berekenen hoe de rondingen precies vorm moesten krijgen zodat ze perfect op de beweging van het licht zouden inspelen. De architect deed dus in feite niet meer dan de juiste vragen stellen. De computer gaf de antwoorden. We zitten hier op de grens tussen creatie en uitvinding en ik denk dat er ons op dat gebied nog veel interessants en moois te wachten staat.’

‘Als mens beschikken we over drie soorten taal: de natuurlijke, zoals wij die allemaal spreken, muziek en wiskunde. De wiskunde is net zo rijk als de natuurlijke talen, met net zoveel dialecten, epische gedichten, mislukkingen en tragedies. Ons echte probleem is dat de wetenschap door haar verregaande mathematisering voor het grootste deel van de mensheid onbegrijpelijk is geworden. Thomas Mann en Robert Musil konden ons nog uitleggen wat wetenschappelijk onderzoek inhield. Arthur Koestler kon het ook nog in The Sleepwalkers en Max Brod in zijn roman over Johannes Kepler en Tycho Brahe. Vandaag zijn de sciencefictionschrijvers de enigen die zich nog met de wetenschap inlaten, en velen onder hen zijn dan ook briljante geesten, zoals Isaac Asimov of Arthur C. Clarke. Zij staan aan de top van de verbeelding, maar krijgen er geen erkenning voor.’

‘En wat met de traditionele letteren? O ja, we hebben Michael Frayns schitterende toneelstuk Copenhagen, maar dat is het zowat. En dat net op een moment dat we de kunstenaars nodig hebben om ons te laten inzien wat de wetenschap kan en betekent. Ik hou niet van statistieken, maar ze zeggen wel iets natuurlijk. De recentste Unesco-rapporten schatten dat zo’n 90 % van de intelligentste mensen zich momenteel met exacte wetenschap inlaat. De overige 10 % vinden we in de humane richting. En dat is ook best te begrijpen natuurlijk. Stel dat wij in het Firenze van de 15e eeuw hadden geleefd, dan hadden we ervan gedroomd te kunnen ontbijten met de grote schilders. Tijdens mijn hele carrière, zowel in Princeton als in Cambridge, heb ik altijd proberen ontbijten met de grote wetenschappers, de huidige prinsen van de verbeelding. Welke roman over incest in Zuid-West-Londen kan tippen aan wat Stephen Hawking ons te melden heeft? Er is gewoon geen vergelijkingspunt. Nietzsche zei dat interesse sterker is dan liefde of haat, en inderdaad, ik geef het toe, ik ben heel sterk geïnteresseerd in waar de wetenschappers mee bezig zijn.’

CHEMIE VAN HET GEHEUGEN

‘De wetenschappers zeggen dat het geen tien jaar meer zal duren voor ze in staat zijn om zelf leven te creëren, in vitro zelfreplicerende moleculen noemen ze het beleefd. Er is niet één aspect van het recht, de metafysica, de moraal, de religie of de economie dat niet totaal getransformeerd zal worden wanneer we in staat zullen zijn mensen te klonen. Hoe kun je dan zeggen dat de literatuur zich met een humane waarheid bezighoudt en de wetenschap niet? Ik wil begrijpen wat de biogenetica kan, want ze zal de hele wereld veranderen. Zelfs de introspectieve verbeelding van de literatuur zal hierdoor veranderd worden. De universiteit van Edinburgh beschikt momenteel over het meest geavanceerde geheugenonderzoek-laboratorium. Het ziet ernaar uit dat het geheugen niet meer is dan een chemisch proces. Binnen afzienbare tijd zal men geheugen kunnen implanteren. Ik weet niet wat Proust daarvan zou denken. Eens zal er misschien een biologie van de esthetica bestaan, die kan verklaren waarom sommige mensen Mozart mooi vinden en andere futiel. Ik zeg niet dat het een goede zaak zou zijn en ik sta er dus zeker niet om te springen, maar er wordt naar gezocht. Je moet zoiets niet proberen tegenhouden, maar je moet het wel willen begrijpen. Het simpele feit dat 98 % van de mensheid niet weet hoe een telefoon werkt, bewijst dat we er volstrekt niet in geïnteresseerd zijn en dat vervult me met plaatsvervangende schaamte.’

‘Als een wetenschapper zou zeggen dat hij nog nooit van Shakespeare gehoord heeft, zouden we verontwaardigd zijn. Alleen zal hij dat natuurlijk niet zeggen, want als opgeleid mens kent hij zijn klassieken. Maar wij menswetenschappers zitten in eenzelfde situatie wanneer het over de grote wetenschappers gaat. Alleen blijft op dat moment de verontwaardiging uit. De arrogantie van de menswetenschappers is ontstellend. We kunnen op internet opzoeken hoeveel boeken er de voorbije jaren over iemand als Percy Shelley verschenen zijn. Zeg maar iets: 500 artikels en 50 boeken? Allemaal nutteloos natuurlijk. Ik weet al dat hij een groot dichter is. De onderzoeksindustrie leidt alleen maar tot trivialisering.’

‘De specialisatie zorgt ervoor dat men zich met steeds kleinere details gaat bezighouden. Wanneer je met menswetenschappers van gerenommeerde universiteiten praat, hoor je steeds vaker: “Sorry, dat valt buiten mijn vakgebied.” De menswetenschap gaat ten onder aan arrogante overbodigheid. Want wat was traditioneel menswetenschappelijk onderzoek? De manier waarop je een klassieke tekst redigeerde. Stilaan zijn alle teksten geredigeerd, maar niemand wil dat natuurlijk toegeven, dus blijft men maar bezig met muggenziften en bluffen. Dat is iets wat in de exacte wetenschappen niet kan. Je kunt de vergelijking oplossen of je kunt het niet. Punt uit. In de menswetenschappen kun je alles over alles zeggen. Ik vind dat heel beangstigend. Een vriend van me, een Nobelprijswinnaar nog wel, stak me onlangs een pagina Lacan onder de neus en vroeg of het eigenlijk wel íéts betekende: een heel pijnlijke vraag. En hij bedoelde het dan nog niet eens slecht.’

NIET MEER DAN BLUF

‘Stel dat je een middelmatig wetenschapper bent, zoals de meerderheid natuurlijk, maar je zit in een team dat opklimt in de wetenschappelijke wereld, dan zul je volgende week iets meer weten dan vandaag. Ook de middelmatigen doen dus mee aan dit wetenschappelijke avontuur. En dat is eerder een vloek dan een zegen: middelmatige critici schrijven over middelmatige romans en verkopen middelmatige filosofie. Het is niet meer dan bluf. We hebben hier dus met morele vragen te maken, over zelfrespect. Vandaag kun je in de menswetenschappen zowat alles gepubliceerd krijgen. Ik heb een kleine, kwaadaardige hobby: het verzamelen van artikels en boeken over Ovidius. Zo om de tien jaar beweert er wel iemand dat Ovidius nooit in ballingschap is geweest, de laatste keer een maand of twee geleden: een heel geleerde Duitser. Het is volstrekte idiotie, maar zo werkt de menswetenschap tegenwoordig: je moet iets geks verzinnen om de aandacht te trekken.’

‘De zonnige tijd ligt in Europa achter ons. Een nieuwe Mozart, Bach of Shakespeare moeten we niet meer verwachten. Vraag me niet waarom. We voelen dat gewoon allemaal. Misschien zullen er in andere delen van de wereld volstrekt nieuwe ideeën over kunst ontstaan, maar hier in West-Europa zijn we heel moe. De beste historici schatten dat er 100 miljoen mensen gestorven zijn aan honger, kampen of oorlog tussen augustus 1914 en april 1945, van Madrid tot Odessa en van Oslo tot Palermo, het zijn er misschien meer, mannen, vrouwen en kinderen. Dat Europa gewoonweg nog bestaat is al een wonder, niet dat het er slecht aan toe is. Na dertig jaar oorlog zwierven er wolven door de Duitse steden. We hebben iets overleefd waarvan we nog steeds de omvang niet kunnen vatten. Ga naar de kapellen van de colleges in Oxford en Cambridge en je vindt er de lange lijsten namen, allemaal gesneuveld, de elite van de elite, en zij hadden geen kinderen. Geen enkele historicus kan een genetische balans opmaken van de voorbije oorlogen. De Duitse universitaire wereld, eens de Europese top, is nu grotendeels vernietigd. Kijk naar de Franse roman: na Michel Tourniers De elzenkoning is er niets meer van waarde verschenen. Kijk naar Kosovo: zonder de Verenigde Staten is en voelt Europa zich corrupt en hulpeloos. Wat zijn onze twee succesvolste economische activiteiten? Pornografie en drugs. Dat zegt volgens mij wel genoeg.’

‘In 1945 leek het alsof we nooit meer zouden kunnen herbeginnen. En op veel vlakken is dat ook zo geweest. Tijdens de Salzburger Festspiele wordt steeds een lezing gegeven. Ik had ooit de eer om daar te spreken. De titel van mijn lezing was De gele sterren en ik betoogde dat naties die hun joden vervolgen er nooit meer bovenop komen. De bisschop van Salzburg vertelde me dat van de 50.000 joden die voor de oorlog in Tirol woonden er in ’45 nog 19 leefden. We mogen dus best tevreden zijn dat we er vijftig jaar later toch nog iets van terechtgebracht hebben, en dat allemaal ondanks de democratie.’

‘Ik ben een platonisch anarchist en haat bestuurlijke instituten, dus versta me niet verkeerd, maar een leermeester moet elitair zijn, anders is hij niet goed of een leugenaar. Hij moet de talentvolste leerlingen zien te vinden en of die nu blank zijn of zwart, drie hoofden hebben of vijf benen maakt allemaal niet uit. Eens hij die geïdentificeerd heeft, moet hij alles wat in zijn macht ligt doen om hen zoveel mogelijk kansen te geven. De democratie houdt niet van genieën. Ze is er bang voor. De grote verworvenheden van het verleden zijn vaak onder een despotisch regime ontstaan: Lodewijk XIV, Elisabeth, de hele Russische geschiedenis, noem maar op. De Russen zouden trouwens een standbeeld moeten oprichten voor de censor, want die heeft hen een van de grootste literaturen van de wereld opgeleverd. Toen Borges bedreigd werd door Peron en hij werd uitgenodigd om naar Harvard te verhuizen, wees hij de Amerikaanse ambassadeur met een minzaam glimlachje af: “Je begrijpt het niet,” zei hij, “de marteling is de moeder van de metafoor.” Ik zou zo ver niet durven gaan, maar ik weet wel wat hij bedoelde. Waar komen momenteel de beste films vandaan? Iran. De mens is een raar dier. Joyce zei: “Ik ben een olijf. Pers me uit”.’

NIEUWE KLERKENVERRAAD

‘Je wordt er niet populair door, maar je mag de waarheid niet verhelen. Op de trahison des clercs van ’68 is een nieuw, politiek correct klerkenverraad gevolgd, waardoor ons hele onderwijs om zeep geholpen wordt. Hedendaagse leraars vrezen impopulair te zijn of voor ondemocratische sujetten uitgescholden te worden. Dit zijn de verraders van vandaag omdat ze niet langer op zoek gaan naar de besten. Ik zal je een verhaal vertellen. In een flat met alleen maar een koudwaterkraantje woonde ooit een vrouw met haar dochter en zoontje. Ze werkte in een wasserij en de dochter moest op haar onophoudelijk jengelende broertje passen. Omdat ze dacht dat hij er iets aan kon hebben, kocht ze hem een plastieken schaakspel van 25 cent. De jongen was er gek op en wellicht was Bobby Fischer, daar in dat kleine flatje op zijn vierde of vijfde een van de sterkste schaakspelers ter wereld. Hij wist niet dat je met twee moest zijn om te schaken. Toen hij dit zag in een park kreeg hij een traumatische shock te verwerken en tijdens zijn carrière heeft hij nooit echt in het bestaan van een tegenstander geloofd. Toen ik hem voor The New Yorker ging interviewen, zei Spassky tegen me dat hij zich nog nooit zo nietig gevoeld had als toen hij tegen Fischer speelde. “Hij had mijn zetten al lang overdacht nog voor ik erop kwam”, klaagde de man.’

‘Geen biogenetische theorie, noch een sociologische kan een verklaring geven voor Fischers talent. Een Mozart kan je niet wetenschappelijk verklaren. Karl Gauss wist niet eens wat het woord theorema betekende toen hij er op zijn zesde een stuk of drie bewees. Echte genieën vallen dus altijd wel op hun pootjes, maar gewone mensen niet. Die hebben opleiding en begeleiding nodig en ik hoop dat er in de toekomst een beter schoolsysteem komt, waarin talent kan groeien. Tijdens de 52 jaar dat ik les heb gegeven, heb ik vier studenten gehad die mij ver overtroffen. Dat vind ik lang niet slecht. Alle vier zijn ze een andere richting uitgegaan, de een al succesvoller dan de ander. Ik heb mijn uiterste best gedaan om hen op de goede weg te zetten, alsof het mijn eigen kinderen waren. En ik zal altijd trots op ze blijven.’

‘Een Gebroeders Karamazov of een Othello zullen we niet meer geboren zien worden, maar wel andere zaken. Waarom zou de toekomst er moeten uitzien als het verleden? Het komt erop aan de geest steeds open te houden. Zo maakte ik tegen een eminent kunstcriticus ooit een denigrerende opmerking over Damien Hirsts doorgezaagde kalf, waarop die me fijntjes terechtwees en zei dat hij niet verwacht had dat ik de allusie op Rembrandts schilderij met het halve koeienkarkas niet zou herkennen. Toen werd ik heel stil. Ik hoef niet van Hirsts werk te houden, maar het zomaar als rommel afdoen, is een andere zaak. Damien Hirst is immers een heel intelligent man. In de hall van Gehry’s museum staat een dubbele metalen wand die lichtjes slingert, van de hand van de Amerikaanse beeldhouwer Serra. Het is moeilijk te beschrijven hoe goed die werkt, hoe emotioneel. Ik had er geen idee van dat twee muren zo ontroerend konden zijn. Dat zegt iets over onze tijd. Over wie we zijn en wat muren voor ons betekenen. Het komt er dus op aan nooit deuren te sluiten.’

Marnix Verplancke

George Steiner, ‘Grammatica van de schepping’, De Bezige Bij, Amsterdam, 383 pag., a 29,90.

‘Ons echte probleem is dat de wetenschap voor het grootste deel van de mensheid onbegrijpelijk is geworden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content