Terwijl de nationale ploeg op sterven na dood is, hijst het Belgisch clubvolleybal zich op Europees niveau. Ben Croes maakt, met liefde voor het vak, de analyse.

Ben Croes (33) volleybalde zo’n 150 keer voor de nationale ploeg, werd vier keer uitgeroepen tot Volleyballer van het Jaar, won zes landstitels (één met Torhout, vier met Zellik en één met het Franse Poitiers) en speelde met Zellik drie keer de Final Four bij de landskampioenen. Drie seizoenen geleden trok de Antwerpse spelverdeler, zoon van de Torhoutse coach Erwin Croes, naar het buitenland. Niet eens voor de centen (al waren die aardig meegenomen) of voor de ‘nieuwe uitdaging’ zoals dat heet. Nee, den Ben was het zat. Dat kleine wereldje vooral. ‘Mijn vertrek was de beste beslissing die ik ooit heb genomen. Frankrijk werd voor mij een openbaring. Ik kwam eindelijk in een andere wereld terecht: andere mensen, andere mentaliteit. Daar pas besefte ik hoe klein en beperkt het Belgisch volleybalwereldje al jaren is.’

Dit seizoen is hij teruggekeerd, bij Lennik, dat de plaats heeft ingenomen van zijn vroegere club Zellik, inmiddels door financiële problemen ter ziele gegaan. Hij tekende in het Molenbos nog een contract voor twee jaar, misschien doet hij daar nog wat bij. Want de ‘goesting’ is terug, Croes is een beetje de Marc Degryse van het Belgische volleybal. ‘Was ik in België gebleven dan volleybalde ik nu niet meer, was ik mentaal helemaal leeggelopen. Terwijl ik nu wellicht beter speel dan ooit tevoren’, stelt hij vast.

Hij constateert nog meer: dat de Belgische nationale ploeg in december zelfs in een heel bescheiden prekwalificatietoernooi voor de Olympische Spelen in eigen huis zwaar onderuitging. ‘Maar dat is geen nieuws, de nationale ploeg is al vijftien jaar een drama.’ En dat, anderzijds, het Belgische clubvolleybal elk jaar meer aanzien krijgt in Europa. Na Maaseik en Roeselare (vorig seizoen allebei zilver in respectievelijk EB 1 en EB2) verbaasden afgelopen weken subtoppers als Lennik en Everbeur vriend en vijand in hun Europese confrontaties met de Italiaanse topclubs Modena en Cuneo.

Ben Croes: Er wordt op clubniveau ontzettend goed gewerkt, alleen is de top in België te smal. In Frankrijk halen tien van de veertien eersteklassers een hoog niveau, speelden we vrijwel elke week behoorlijk volleybal. In België heb je met Maaseik, Roeselare, Lennik, Everbeur en Antwerpen maar een vijftal clubs die dat niveau benaderen. Ik vraag mij dan ook af of het een goede zaak is volgend jaar de hoogste klasse tot twaalf ploegen uit te breiden. Bovendien gaat het om twaalf Vlaamse clubs, dat maakt het nog moeilijker. In Wallonie zijn publiek en sponsors blijkbaar sterker geïnteresseerd in basketbal. Al zijn de mogelijkheden ook hier beperkt, omdat sponsoring de enige serieuze bron van inkomsten is, wij spelen gemiddeld voor nauwelijks duizend toeschouwers. In Frankrijk krijgt elke club subsidies van het département, van de région en van de stad èn speelden we gemiddeld voor bijna drieduizend man. Poitiers draaide op een budget van 60 miljoen. Het volleybal lééft er, elke wedstrijd kwam op de regionale televisie, de sponsors zien elke week een volle tribune. Daar draait het om.

En daarom wordt in België, en ook binnen het CEV, al jaren gepleit voor een Europese clubcompetitie.

Croes: Dat lijkt mij een goede zaak, maar dat kost geld, hoor. Poitiers betaalde vorig seizoen aan verplaatsingskosten alleen al 3,5 miljoen frank. Lennik betaalt daar anderhalve tot twee topspelers van. Daarnaast vraag ik mij af of het publiek blijft komen. Nu is een Europese affiche mooi, maar ik geloof niet dat men er elke week massaal op afkomt. Volleybal staat in ons land, behalve in regio’s als Maaseik en Roeselare misschien, onderaan de agenda.

En dus is een club als Lennik (rand Brussel) gedoemd om in de schaduw van Maaseik en Roeselare te blijven?

Croes: Vorig jaar was de kloof tussen die twee topclubs en de rest enorm, nu kunnen wij in een bekerfinale bijvoorbeeld al van Roeselare en van Maaseik winnen, denk ik. Maar het blijft een feit dat de clubs met het grootste budget het op termijn altijd zullen halen. Een verschil van vijftien miljoen is in volleybal gigantisch. Je trekt er meteen een ander niveau van topspelers mee aan én je kan een bredere kern samenstellen. Ik durf zelfs zeggen dat het kwalitatief verschil tussen Maaseik en Roeselare en de rest precies door de buitenlanders en niet door de Belgen wordt gemaakt. Bij Roeselare zijn Van der Horst, Cristina en Svetozarevic en bij Maaseik Buys, Diehl, Lebl, Smith, Krnic,… de belangrijkste spelers, en die kan een club als Lennik niet betalen.

De voorbije tien jaar werd het Belgische clubvolleybal juist door het betalen van buitenissige lonen geconfronteerd met de ene schuldenberg na de andere. Zien de structuren er nu, ook door de bankgaranties die de bond nu eist, gezonder uit?

Croes: Heel veel clubs, zoals Zellik, hebben boven hun stand geleefd, nu is Lennik niet langer geneigd zotte dingen te doen. Ik heb de indruk dat het er ook bij de andere topclubs gezonder aan toe gaat, dat de situatie door de budgetten terug te schroeven gesaneerd raakt. En in de topclubs, Maaseik en Roeselare, is jarenlang hard gewerkt aan de uitbouw.

Maaseik en Roeselare, met een naar Europese maatstaven toch bescheiden budget van respectievelijk 38 en 30 miljoen, wonnen vorig jaar allebei zilver in EB1 en EB2. En dit jaar maakten zelfs Lennik (23 miljoen) en Everbeur (11 miljoen) het de Italiaanse toppers Modena en Cuneo bijzonder moeilijk. Hoe is dat te verklaren?

Croes: Heel simpel: er wordt hier bij de vijf topclubs op topniveau gewerkt. Structureel en sportief wordt professioneel gedacht: medische begeleiding, powertraining,… En daarnaast is er het surplus dat de buitenlanders brengen. We moeten daar niet omheen draaien: de Europese successen worden grotendeels behaald dankzij de sterkte van de drie, vier buitenlanders die elke club telt. België heeft op Wout Wijsmans (die bij het Italiaanse Ferrara speelt, nvdr) en misschien Steve Roelandt (Antwerpen) na maar weinig internationaal talent. En blijkbaar trekken de Belgische clubs goede buitenlanders aan, het is een feit dat na Maaseik en Roeselare nu ook ploegen als Lennik en Everbeur tot de Europese top mogen worden gerekend. Behalve de Italiaanse top kunnen we iedereen aan. ( Grijnzend) Met uitzondering van Poitiers misschien, maar die ploeg stak er vorig seizoen in Frankrijk al met kop en schouders bovenuit, onze ploeg kon meedraaien in Italië.

Intussen blijft de nationale ploeg een drama.

Croes: Ze kunnen zelfs thuis niet meer winnen van landen als Letland en Hongarije, in Europa niet eens subtoppers. Oké, dat prekwalificatietoernooi viel heel slecht, bepaalde belangrijke spelers waren duidelijk niet in vorm. Maar het is even duidelijk dat het België aan talent ontbreekt. Aan atleten vooral. Aanvallend zijn we sterk, en de opslag ‘marcheert’ soms, maar daar stopt het. In blok en verdediging zijn we zwak, lopen we ver achterop. Daarvoor ontbreekt het voorin aan gestalte, kerels van twee meter, en achterin aan scholing. Ondanks de verdiensten van coaches als Pisani, Baeyens, Kristiansson, Spaenjers, De Brandt,…

Op een bepaald moment bestond zowat de hele nationale ploeg uit Maaseik-spelers. Had men die weg, die uiteindelijk Nederland naar olympisch goud leidde, niet verder moeten volgen?

Croes: (nadenkend) In elk geval draaide die ploeg op een aantal automatismen die nu niet in de nationale ploeg te vinden zijn. Als iedereen achter zo’n project zou staan, kan het tot succes leiden. Maar het is eigenlijk niet aan mij te oordelen over de nationale ploeg, ik ben er al vier of vijf jaar niet meer bij.

Omdat je het amateurisme spuugzat werd?

Croes: Ja. Vanaf mijn achttiende al, en ik ben er nu bijna 34 jaar, is de nationale ploeg een… pijnlijke zaak. Altijd dat gezeur en gezeik. ‘Wanneer worden we betaald…? Wanneer kunnen we trainen…?’ Alleen door de liefde voor het vak heb ik het uiteindelijk nog zo lang volgehouden.

Marc Spaenjers werd vier jaar geleden aangetrokken als bondscoach wegens zijn goed werk met de jeugd. Sindsdien wordt er altijd maar over toekomstplannen en nieuwe structuren gepraat, maar er kunnen nog steeds geen resultaten worden voorgelegd.

Croes: (zucht) Het is ook niet gemakkelijk. Je kan wel schande schreeuwen omdat de nationale ploeg zelfs forfait moest geven voor het toernooi van de Witte Molen, maar was het ook niet zo dat de clubs net voor een aantal belangrijke Europese wedstrijden niet graag hun spelers afstonden? Wat Spaenjers betreft: ik heb nooit met hem getraind, ik kan me dus ook niet uitlaten over zijn werk. Maar ik weet wel zeker dat bij de nationale ploeg een aantal spelers rondlopen die het nodige internationale talent missen. Misschien zou men zich toch ’s moeten afvragen of het aantal buitenlanders niet beter beperkt wordt, zodat Belgische talenten zich beter kunnen ontwikkelen.

Frank Buyse

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content