Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Vlaamse archeologen leggen de levenswijze van onze voorouders uit de steentijd bloot. Vindplaatsen in Rekem en Verrebroek illus- treren de aanpassingen van de mensen aan een opwarmend klimaat.

Vijftienduizend jaar geleden was het landschap in wat nu Vlaanderen is, een toendra met verspreide dwergberken. Door de regio trokken grote kudden van rendieren en paarden. Die volgden voorspelbare routes, waarlangs stabiele nederzettingen van mensen lagen. In Vlaanderen was het toen, in de ijstijd, echter nog te koud voor bewoning. De meest noordelijke nederzettingen bevonden zich dan ook op het grondgebied van wat nu de Ardennen en Noord-Frankrijk zijn. Bij ons vonden archeologen enkel restanten van tijdelijke nederzettingen, waar kleine groepjes mensen naar goede vuurstenen kwamen zoeken, zoals in het Limburgse plaatsje Kanne langs de Jeker. Onderzoek van archeologische vondsten uit die periode, die het Magdaleniaan wordt genoemd, leerde dat de mannen toen vooral in groep en met de speer op de kudden jaagden. Ze gebruikten speerwerpers om meer kracht en precisie in een worp te brengen.

?In feite was de toendra een heel voorspelbare leefomgeving,? zegt Marc De Bie van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium van de Vlaamse Gemeenschap. ?De kudden waren groot en trokken langs gekende routes. Dat betekende dat de jagers veel dieren konden doden en dus veel mensen van voedsel konden voorzien. Bovendien was het toen nog zo koud in de ijstijd was de ondergrond hier permanent bevroren dat het vlees gemakkelijk bewaard kon worden. De mensen begroeven het voor later gebruik in voorraadputjes. Ze waren logistiek heel goed georganiseerd en stuurden speciale groepjes naar plaatsen als de site in Kanne, waar ze vuurstenen verzamelden om er in de woonkampen werktuigen van te maken. Ze zochten dus de beste vindplaatsen voor hun grondstoffen.?

VAN SPEER NAAR PIJL EN BOOG

Dertienduizend jaar geleden was de laatste ijstijd definitief voorbij, met uitzondering van een kleine opstoot van koude, zo’n twaalfduizend jaar geleden. De julitemperaturen stegen tot vijftien graden Celsius. Het landschap veranderde. Er verscheen verspreide bebossing met vooral dennen en berken. De grote migrerende kudden bleven weg. In de plaats kwam standwild dat individueel of in kleine groepjes leefde, zoals elanden, edelherten, reeën en bevers. In de rivieren zwommen zalm en snoek. Deze periode wordt de Alleröd genoemd. De archeologische studiesite langs de Maas in Rekem geeft een beeld van hoe de mensen toen leefden. De site is heel goed bewaard, omdat ze letterlijk in de kelder van een oud Romeins huis werd ontdekt tijdens andere archeologische opgravingen. Ze werd dus weinig verstoord.

?De nederzetting moet ongeveer 12.500 jaar geleden bewoond zijn geweest,? zegt Jean-Paul Caspar van het Laboratorium voor Prehistorie van de KU Leuven. ?Ze is vooral belangrijk, omdat ze illustreert hoe de mensen de overgang maakten van de jacht met de speer naar de jacht met pijl en boog. We hebben er een grote hoeveelheid vuurstenen punten gevonden. Vroeger dachten wetenschappers dat deze punten kleine mesjes waren, maar door middel van proeven met het schieten van pijlen op stukken schapenvlees konden we aantonen dat de slijtagesporen op de punten door schoten en niet door snijbewegingen veroorzaakt werden. Vuursteen registreert heel nauwkeurig waarvoor het gebruikt werd. Van de kleine punten werden pijlen gemaakt. Van de grotere diende een aantal als mes. De jacht met pijl en boog was een aanpassing aan het veranderend milieu. Een speer was te inefficiënt voor de jacht op solitair levende dieren die beslopen moesten worden.?

Beide Limburgse nederzettingen stammen uit het Laat-Paleolithicum : de eindfase van de oude steentijd. Philippe Crombé van de vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis in Europa van de Universiteit Gent bestudeert een vindplaats in het Oost-Vlaamse plaatsje Verrebroek uit het Mesolithicum : de periode die de overgang vormt tussen de jagers-verzamelaars van de oude steentijd en de boeren van het Neolithicum. Zijn nederzetting is zo’n tienduizend jaar oud. ?Het landschap toen zou het landschap van nu geweest zijn als we geen landbouw hadden gekend,? legt hij uit. ?Een bebost landschap met berken, dennen en hazelaars. De gemiddelde zomertemperatuur liep op tot achttien graden Celsius. We vonden toen al de dieren die hier in principe nog hadden kunnen zitten, zoals elanden en oerrunderen. Het belangrijkste verschil met de vondsten op de site in Rekem is dat de mensen meer variabiliteit in hun pijlbewapening brachten. Waarschijnlijk maakten ze verschillende soorten punten voor verschillende doeleinden, zoals weerhaken voor harpoenen of echte pijlpunten, voor jacht op wild, vogels en vis.?

TWEE TENTEN EN EEN OPEN VUUR

Een cruciale voorwaarde voor goed archeologisch onderzoek is dat de vindplaats niet verstoord werd. Zelfs uit de ruimtelijke verdeling van de pijlpunten over een site kan veel worden geleerd. In combinatie met andere onderzoeksmethoden laat die studie toe het leven van onze voorouders met een groeiende nauwkeurigheid te schetsen. Het werk dat gedaan wordt met de vondsten van Rekem bewijst dat. Caspar van de KU Leuven is een expert in het onderzoek van slijtage- en gebruikssporen op de vuursteenartefacten. De Bie van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium verrichtte een waar monnikenwerk door vierduizend stukjes uit de collectie van 23.000 vondsten terug tot de originele vuursteen samen te puzzelen. Hun samenwerking leverde belangwekkende bevindingen op.

?Het unieke aan ons werk ligt precies in de combinatie van het onderzoek van de slijtage- en gebruikssporen met de ruimtelijke verspreiding van de vondsten over de site,? zegt Caspar. ?De mensen hadden aparte zones voor het kappen van vuurstenen en het tot een pijl verwerken van de punten. De productie van de pijlpunten en het met hars of pezen aan een pijlschacht hechten gebeurden dus op verschillende plaatsen. Ze hadden ook aparte zones voor hun afval. En ze recycleerden materiaal. Gebruikte pijlpunten werden bijgeschaafd en vele pijlschachten werden opnieuw gebruikt door er nieuwe punten op te plaatsen.?

Van de site in Rekem is 1,7 hectare onderzocht, wat enorm is voor een archeologische opgraving. ?Dat liet ons toe clusters van activiteitszones te bepalen,? zegt De Bie. ?We weten dat de nederzetting bestond uit twee tenten langs een groot open vuur. We vonden nog de cirkels van grote zandstenen waarmee de tentzeilen waren vastgezet. Lichtjes afgezonderd van deze kern was er een zone voor de afvalhoop en een zone voor het kappen van de stenen. Vooral dat laatste was belangrijk. Het leerde ons dat er een vorm van jachtritueel bestaan kan hebben : een taboe dat de jagers verplichtte om de dodelijke pijlpunten buiten het echte kamp te maken. Het aan de pijlschacht bevestigen van de pijlpunten gebeurde wel rond de gemeenschappelijke centrale haard.?

Crombé van de RUG is nog niet zo ver dat hij de clusterstructuur in Verrebroek helemaal ontrafeld heeft, maar ook hij hoopt dat hij verder zal kunnen gaan dan het klassieke onderzoek van een hoopje stenen uit de prehistorie van de archeologie. ?De site in Verrebroek was goed tegen verstoring beschermd, omdat ze door een laag veen en klei was afgedekt,? vertelt hij. ?We denken dat ze in totaal drie hectaren beslaat, waarvan een kleine helft heel belangrijk is. We hopen ook dat we in of onder het veen nog organisch materiaal zullen vinden, zoals beenderen die tot harpoenen voor de visvangst waren bewerkt of geweien waarvan hakken waren gemaakt. Voorlopig weten we dat de nederzetting bestond uit een cluster van vuursteenconcentraties rond kleine vuurhaarden. Daarbuiten lagen nog heel kleine vuurtjes, mogelijk gebruikt voor het roosteren van vlees of noten. Een belangrijke vraag waar we nog mee worstelen, is of het een grote nederzetting was, dan wel een nederzetting die gedurende vele jaren in bepaalde seizoenen werd gebruikt omwille van haar ecologisch interessante ligging met uitzicht over de Scheldevallei. Met precieze dateringsmethoden proberen we dat nu op te lossen.?

BEELDJES VAN VROUWENFIGUREN

Tijdens de ijstijd leek het leven voor de mensen minder ingewikkeld dan tijdens de latere opwarmingsperiode. Ze hadden vaste kampen met grote tenten. Als ze tijdelijk wegtrokken, bleef de houten structuur van de tenten staan om later te worden hergebruikt belangrijk in een streek waar bomen schaars waren. De huiden van de tenten werden op de verplaatsingen meegenomen. Tijdens de lange winterperioden, als de kuddes te ver weg waren om bejaagd te worden, hadden onze voorouders tijd voor andere vormen van cultuur. Ze maakten gravures op leisteen en kerfden benen beeldjes van vooral gestileerde vrouwenfiguren er zijn in de geschiedenis van de mens elementen die blijven terugkeren. En ze maakten van hun speerdrijvers sierlijke tuigen.

?Maar tijdens de periode die wij bestuderen, was dat niet meer het geval, hoewel ze later in de tijd komt,? zegt De Bie. ?Onze mensen hadden gewoon geen tijd voor kunst. We weten dat de nederzetting van Rekem maximaal twee tot drie maanden bewoond werd door twee families met een eigen tent die rond het centrale vuur een gemeenschappelijk leven leidden. De mensen moesten voortdurend rondtrekken, omdat het wild in een streek zich snel aan hun aanwezigheid aanpaste en schuw werd, zodat ze weer verder moesten met de ganse groep. Daarom leefden ze ook in veel kleinere groepjes dan in het Magdaleniaan : maximaal een twintigtal mensen uit twee families. Zo konden ze zich sneller verplaatsen. We vinden in deze periode nergens een stabiele nederzetting. De mensen plooiden hun tenten op en namen ze mee.?

Die verplichte flexibiliteit spreekt ook uit de manier waarop de werktuigen werden gemaakt. Op de oude site in Kanne zochten gespecialiseerde groepjes naar goede vuurstenen, waarvan lange klingen werden gekapt, die vervolgens getransporteerd werden naar de vaste nederzettingen waar ze verder werden bewerkt. ?Maar onze mensen in Rekem konden zich dat niet veroorloven,? zegt Caspar. ?Ze waren heel opportunistisch en gebruikten de stenen die ze konden vinden op het ogenblik dat ze een werktuig nodig hadden. De stenen werden, bijvoorbeeld, met een stuk gewei afgekapt, maar de manier van het kappen werd bepaald door de vorm van de steen. In Rekem gebruikten de mensen natuurlijk vooral stenen uit de Maas. Ze hadden wel altijd stukken ijzerzandsteen met een centrale groeve bij, die dienden om de pijlschachten glad te schaven. Die waren soms versierd met heel gestileerde figuurtjes, maar het was heel weinig figuratief.?

Ook op de site van Verrebroek, waar de mensen eveneens vuurstenen van slechte kwaliteit gebruikten, werden opvallende ecologische aanpassingen blootgelegd. ?Wat bij ons sterk opvalt, is het belang dat de hazelnoot in het leven van de mensen kreeg,? zegt Crombé. ?Een functie van de haarden was ongetwijfeld het roosteren van hazelnoten. Waarschijnlijk stockeerden de mensen in de zomer massaal hazelnoten, die ze roosterden om ze te kunnen bewaren voor de winter. De hazelaar was dus een nieuwe component van het voedsel geworden, die grote voordelen bood. Voor hun vet waren de mensen afhankelijk van de jacht, maar vlak na de winter hadden de meeste dieren hun vet voor een groot deel verbruikt. De hazelnoot bevat veel vette oliën en zou vooral in het voorjaar een essentiële aanvulling van de voeding kunnen betekend hebben. Want we mogen niet vergeten dat we hier met een gemeenschap van jagers-verzamelaars te maken hebben. Van het organisch materiaal uit het verzamelen bleef echter weinig of niets bewaard. Etnografische parallellen met culturen van jagers-verzamelaars die nu nog leven, tonen aan dat voor de voedselvoorziening, het verzamelen in vele gemeenschappen belangrijker was dan het jagen. We moeten dus bescheiden blijven met onze vuurstenen.?

VROUWEN AAN DE HAARD

De mensen uit de tijd van de site van Verrebroek zouden geleefd hebben zoals de Noord-Amerikaanse indianen die in kleine groepjes door de boreale bossen trokken. De groepen uit de tijd van de site van Rekem werden met de Inuït vergeleken. Ze hadden nog geen potten en geen huisdieren, met uitzondering misschien van de tot hond gedomesticeerde wolf die in de ijstijd bij de jacht op paarden was ingezet. ?Feit is dat er een grote culturele uniformiteit over heel Europa bestond,? benadrukt De Bie. ?De Noordzee was er nog niet. De mensen konden zo naar het huidige Engeland wandelen. De zee begon pas vanaf wat nu Noord-Denemarken is. Verplaatsingen over grote oppervlakken waren dus mogelijk. Er waren geen grenzen. De verschillen in de werktuigen die we vinden, zijn geen verschillen in cultuur, maar een aanpassing aan lokale leefomstandigheden. We weten echter niet in welke mate de groepjes contact hadden met elkaar. Ze hadden zeker een taal, hoewel we er geen idee hebben van wat ze spraken. We weten niet hoe ze potentiële partners zochten. Er zijn nog geen sites gevonden die erop wijzen dat ze ergens in grotere groepen samenkwamen, bijvoorbeeld om een partner te zoeken.?

Over geslachtsdifferentiatie in de taken is weinig bekend. Niemand weet of de vrouwen braaf aan de haard bleven. ?Wij vinden rond onze haarden in Verrebroek in ieder geval een vorm van ruimtelijke organisatie,? zegt Crombé. ?Maar die zou gewoon kunnen betekenen dat de mensen ordelijk waren. Zo liggen de pijlpunten altijd bij elkaar en de stenen schrabbers ook. De schrabbers werden vooral gebruikt voor de bewerking van been. We zouden erover kunnen speculeren dat de mannen met de pijlen en de vrouwen met de schrabbers bezig waren, maar daarover weten we niets. De mensen zaten overigens gewoonlijk in een halve cirkel rond de haard. Dat zou kunnen betekenen dat ze uit de wind gingen zitten, maar ook dat de haarden zich in een tent bevonden. Voorlopig weten we dat niet.?

Crombé blijft nuchter in zijn onderzoek. Hij wil zich niet te veel overgeven aan fantasievolle bespiegelingen over de mensen van wie hij het werk bestudeert : ?Er is weinig materiaal voor betrouwbare reconstructies, dus moeten we voorzichtig blijven.? De Bie spreekt iets romantischer : ?Door ons werk in Rekem komen we soms heel dicht bij de individuen die er 13.000 jaar geleden leefden. We weten letterlijk waar ze neerzaten en wat ze daar deden. Hun tenten keken uit over de Maas. Soms kijk ik ook uit over de Maas en vraag ik me af wat zij daar vroeger van dachten. De mensen uit de steentijd geleken zeer sterk op de mensen van nu. Na een uitgebreide was- en scheerbeurt en in de kleding van vandaag zou niemand ze als verre voorouders herkennen. Maar daarom weten we nog niet waarmee ze bezig waren. We zullen moeilijk in hun hoofd kunnen doordringen. Maar we zullen wel kunnen beschrijven hoe ze leefden. Zo leren we alvast dat ze veel beter georganiseerd waren dan tot dusver werd aangenomen.?

Dirk Draulans

Dertienduizend jaar geleden leefden onze voorouders in kleine groepjes en in tijdelijke nederzettingen.

Philippe Crombé : De overheid zou aannemers wettelijk moeten verplichten te investeren in archeologie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content