Walter Pauli

Om de vier jaar is de voorzitter van het Belgisch en Interfederaal Olympisch Comité (BOIC) plotseling een belangrijk man. Een gesprek in Brussel met het hoofd al in Sydney.

Loopt François Narmon zijn laatste rechte lijn? De ex-topman van het Gemeentekrediet botst ook in het BOIC bijna op de statutaire leeftijdsgrens van 65 jaar. De Olympische Spelen in Sydney zouden dus het sluitstuk van zijn korte voorzitterschap kunnen zijn. In ’98 moest Narmon voortijdig de fakkel overnemen van zijn vriend en voorganger Adrien Vanden Eede, wiens positie door zijn drankprobleem onhoudbaar was geworden. Narmon moest inspringen. Als topbankier was hij een vertrouwenspersoon voor de sponsors en genoot hij ook binnen het BOIC-wereldje enig ontzag. In de korte tijdsspanne 1998-2000 moest François Narmon orde op zaken stellen, rust brengen en de sponsors vertrouwen schenken.

François Narmon: Ik ben vrij positief over de voorbije jaren, al heb ik wegens tijdgebrek niet alles kunnen realiseren wat ik mij had voorgenomen. Maar ik heb in de eerste plaats rust gebracht in een huis waar voordien heel wat spanningen leefden. Ik vond dat die strubbelingen de atleten ook niet mochten hinderen in hun voorbereiding op de Spelen. En dat is gelukt.

Er is ook veel energie besteed aan de aanpassing van de structuren van het BOIC. Daarbij gaat het niet zozeer om de administratieve werking, maar meer fundamenteel om de taken en de samenstelling van de raad van bestuur. Daarom zeg ik: we hebben vrij goed werk gepresteerd, gezien de omstandigheden.

Stond dat tijdsgebrek niet in de sterren geschreven? Toen u voorzitter werd, wist u dat het voor twee, drie jaar was. Geen enkele grote privé-firma – een wereld die u goed kent – benoemt een voorzitter voor dik twee jaar.

Narmon: Daar geef ik me rekenschap van. Een voorzitter waarvan men vermoedt dat hij twee, maximaal drie jaar zal blijven, is zeker geen ideale situatie. Als het anders kan, moet men het anders doen. Maar ik werd voorzitter tegen mijn wil in. Ik was geen kandidaat. Ik heb die opdracht alleen aanvaard omdat ik dacht dat ik het Olympisch Comité zo uit een moeilijke situatie kon helpen. Ideaal was het zeker niet.

Kunnen de statuutswijzigingen, waar u zonet van sprak, niet mogelijk maken dat u langer voorzitter kan blijven?

Narmon: Er is een mogelijkheid, en die zal ik eventueel ook benutten. Onze nieuwe statuten – die wel nog moeten worden aanvaard op een buitengewone algemene vergadering – hebben we geharmoniseerd met die van het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Ook in verband met de leeftijdsgrens zullen we de IOC-bepalingen volgen. Dat wil zeggen: 70 jaar in plaats van 65. Dat geeft mij de mogelijkheid nog vier jaar langer voorzitter te blijven. Het is zeker niet uitgesloten dat ik daarvan gebruikmaak en een hernieuwing vraag van mijn mandaat.

Vreest u niet dat hierdoor de verleiding groot zal zijn om twee debatten door elkaar te mengen? Wie ambitie heeft om snel zelf voorzitter te worden, zal tegen die statuutswijziging stemmen.

Narmon: Dat is mogelijk. Het komt erop aan te weten of de meerderheid het interessant vindt dat ik er nog vier jaar mee doorga. Als ik duidelijk ondervind dat een deel van onze leden niet gesteld is op een verlenging van mijn mandaat, dan vraag ik dat ook niet.

Ik heb bewezen dat ik iets kan realiseren. Niet op sportgebied, maar op professioneel vlak. Ik heb een mooie carrière uitgebouwd en kan die zonder meer afsluiten. Nu, als ik buiten die carrière nog een dienst kan bewijzen door nog enkele jaren het Olympisch Comité te leiden, dan doe ik dat graag. Maar alleen als dat de leden interesseert. Maar het is dus niet uitgesloten dat ik nog vier jaar voorzitter blijf. En in plaats van een mandaat van twee of drie jaar, heb ik er dan één van zeven jaar gerealiseerd. En geloof me: ook in de privé-sector kan je op zo’n termijn wel wat realiseren. Als ik zie wat wij bij Dexia in drie jaar hebben gerealiseerd, dan denk ik dat men bij het BOIC in één jaar ook heel wat kan – als men dat allemaal samen wenst. Want zonder teamwerk kan het ook niet.

Net die teamspirit ontbreekt soms toch wel binnen het BOIC. Jean-Marie Dedecker en Philippe Housiaux gaan met elkaar in de clinch in de kranten.

Narmon: Ik betreur dat ten zeerste. Ik kies niet voor de ene of de andere. Zowel Dedecker als Housiaux hebben het Olympisch Comité en de sport in het algemeen een slechte dienst bewezen. De sport komt er niet goed uit. De buitenwereld krijgt de indruk dat het Olympisch Comité een wespennest is, dat sport hier niet telt, dat hier alleen mensen rondlopen met de ambitie om voorzitter te worden. Dat was niet bevordelijk voor ons imago.

Hier lopen twee discussies door elkaar. Eén: de ambitie rond het voorzitterschap…

Narmon: Ze willen allebei voorzitter worden. Dat hebben ze trouwens allebei al gezegd.

En twee: de verwijten van Dedecker over de gebrekkige organisatie van de Franstalige Gemeenschap, zoals de onwil om dopingcontroles te organiseren. Heeft hij ongelijk?

Narmon: Ik ken Jean-Marie Dedecker vrij goed. Ik weet dat hij onderlegd is op het gebied van sport. Als hij problemen aanwijst, zouden sommigen ook de moeite mogen doen om naar hem te luisteren. Het enige wat ik Jean-Marie verwijt – en dat weet hij -, is de manier waarop hij de problemen aanbrengt. Die is niet goed. Hij kan niet nuanceren. Dedecker, dat is zwart of wit, zonder tussenweg. Hij zegt de zaken zoals hij judo doet: agressief. Hij is altijd te eenzijdig en te impulsief. En met die brutale uitspraken scherpt hij het anti-Waalse profiel dat hij sowieso al heeft nog aan.

Hij ziet bijvoorbeeld ook altijd eerst zijn judoka’s. Jean-Marie Dedecker is een geboren winnaar en is dus altijd ontgoocheld als een judoka het eens niet haalt. Hij was ontgoocheld toen Ulla Werbrouck géén Sportvrouw van het Jaar werd. Hij was ontgoocheld dat het BOIC voor haar Sydney-campagne Fredje Deburghgraeve had gekozen. Maar wij wensten te benadrukken dat er tussen België en Australië oceanen overgestoken moeten worden. Hadden we dan Werbroeck in het water moeten smijten? Wie meedoet aan een competitie, moet ook kunnen verliezen.

Dedecker zou dus geen goed BOIC-voorzitter zijn.

Narmon: Dat heb ik niet gezegd.

Tweede poging. Jean-Marie Dedecker zou wél een goed BOIC-voorzitter zijn.

Narmon: Er zijn natuurlijk altijd mensen die veranderen in hun functie. Maar eerlijk gezegd twijfel ik er toch aan of het mogelijk is om Jean-Marie Dedecker te veranderen.

Maar u zei daarnet eigenlijk: Dedecker heeft au fond gelijk, alleen had hij zijn opmerkingen wat gematigder mogen uitdrukken.

Narmon: Op bepaalde punten heeft hij inderdaad gelijk. Je kan er toch niet naast kijken dat de Waalse overheid geen dopingcontroles uitvoert? Dat is een feit, punt uit. Maar dat wil dan weer niet zeggen dat er in Wallonië geen dopingcontroles zouden zijn: veel sportfederaties controleren, het Olympisch Comité ook. Maar de Franstalige overheid doet dat dus niet.

Het conflict Dedecker-Housiaux toont nog maar eens aan dat ook uw instelling aan communautaire spanningen onderhevig is, zeker nu ook politici als Johan Sauwens de druk verhogen. Hoelang kan het BOIC zich nog ‘interfederaal’ organiseren?

Narmon: Ik heb geen problemen met de staatshervorming. Ik aanvaard volledig dat sport als persoonsgebonden materie onder de gemeenschappen valt. Ik verwacht wel dat onze politici zo eerlijk zijn te erkennen dat wij nog altijd in een federaal land leven, en dat zij eveneens erkennen dat de grote internationale sportcompetities alleen atleten uit nationale ploegen opnemen. Op de Olympische Spelen doen Belgische atleten mee, geen Vlaamse of Waalse.

Maar dat was bij de staatshervorming geen zorg. Voor politici is de sport een zaak van de gemeenschappen.

Narmon: Ik weet dat Vlaams minister Johan Sauwens die stelling met veel energie verdedigt. We hebben elkaar al gesproken. Ik durf niet zeggen dat onze standpunten regelrecht tegenover elkaar lagen: we spraken voortdurend naast elkaar. Hij hamerde erop dat sport gecommunautariseerd is, dus dat hij de bevoegde minister is. Wel, ik aanvaard dat. Zonder probleem. Maar los van die bevoegdheid zijn er internationale competities waar atleten in nationaal verband aantreden, en dat kan hij ook niet ontkennen. Voor die atleten en die competities moet er dus een nationale omkadering zijn. En zeker voor de Olympische Spelen, een multidisciplinair, nationaal georganiseerd sporttornooi. Wie anders dan het Olympisch Comité kan zich daarmee bezighouden? Toch niet iedere gemeenschap die zich dan exclusief om de eigen atleten bekommert?

Maar dat blijft een dovemansgesprek. Ik betreur het trouwens dat wij het niet eens worden over de rol van de overheid of die van het Olympisch Comité. Want laten we wel wezen: de middelen die België aan sport besteedt, zijn vrij beperkt. We moeten die dus zo efficiënt mogelijk aanwenden. Efficiëntie betekent in de eerste plaats dat iedereen een taak toegewezen krijgt en zich daarvan zo goed mogelijk kwijt. Wel, ik ben vragende partij voor zo’n werkverdeling in de sport. Ik ben er dus geen voorstander van om het BOIC nog langer taken te laten uitvoeren die eigenlijk aan de overheid toekomen. ‘Sport voor Allen’, ‘Sport op School’, dat is niet onze zaak maar die van Bloso. De sportbeoefening binnen de clubs, dat is de taak van de federaties. Nationale topsport: daarvoor zijn wij vragende partij, want dat is onze specialiteit. Dat men dus aanvaardt dat het BOIC nationale topsporters begeleidt in grote internationale competities. Dat men ons die taak laat uitvoeren in de best mogelijke omstandigheden, en dat men ons toch niet komt verwijten dat wij onze job goed willen doen.

Maar hoe dit dilemma oplossen? Ofwel hoop je ooit op begrip of burgerzin van de gemeenschapsministers, ofwel vraag je een federale gesprekspartner. En dan zit je bij een variant van Michel Verschuerens federale minister van Sport.

Narmon: De gemeenschappen kunnen het BOIC niet erkennen – dat heeft de Raad van State nog bevestigd – omdat wij bicommunautair zijn. Dus moeten wij een federale erkenning krijgen als een soort nationale culturele instelling. En wat Sauwens en zijn Franstalige collega Collignon betreft: ook zonder dat ze het BOIC erkennen, kunnen zij toch samenwerken met ons? Federale erkenning, communautaire samenwerking: dat is mijn model. Met een beetje goede wil moet dat mogelijk zijn. Ik heb over die zaak trouwens een onderhoud aangevraagd met premier Verhofstadt.

Het Europees Verbond van Nationale Olympische Comités waarschuwde onlangs tegen de toenemende druk van de politiek op de Olympische Beweging.

Narmon: De politiek geeft zich er opnieuw meer rekenschap van dan vroeger dat sport een imagodrager is voor een land. In Nederland heeft de overheid Imago-Holland opgezet, waarvoor ze een beroep doet op het Nederlands Olympisch Comité en de topatleten. Die inmenging kan natuurlijk overdreven worden, zoals vroeger in het Oostblok, maar ik vind niet dat politici afzijdig moeten blijven.

U hebt dus niets tegen een stoet politici die mee naar Sydney trekt om even mee in het zonnetje van de topsporters te staan?

Narmon: Als de overheid de topsport financieel steunt, waarom zou ik dan bezwaar hebben dat politieke vertegenwoordigers meegaan? Wij nodigen in de regel onze sponsors uit. Als de overheid sponsort, is de overheid dus welkom. Alleen moet de overheid niet te ver willen gaan. Net zoals het onaanvaardbaar zou zijn dat bij een voetbalclub de sponsor bepaalt welke spelers het veld op mogen. Maar dat de sponsor niets te zeggen heeft, dat kan ook weer niet. Vandaag bevatten de meeste contracten bepalingen dat de sponsor zich mag terugtrekken als er praktijken aan het licht komen die de publieke opinie afkeurt: doping, uitspraken van spelers, noem maar op.

De sponsor die zijn plaats moet kennen. U was jarenlang penningmeester van het BOIC én voorzitter van het directiecomité van het Gemeentekrediet, een van de belangrijkste sponsors van het BOIC.

Narmon: Ik heb dat eenvoudig opgelost. Binnen het Gemeentekrediet droeg de directeur-communicatie de volledige verantwoordelijkheid voor dat budget. Ik heb die autonomie altijd volledig gerespecteerd.

Denkt u echt dat uw directeur-communicatie het zou aandurven om het Olympisch Comité op droog zaad te zetten zonder u te kennen?

Narmon:(een beetje ontwijkend) In een ander verband heb ik daarstraks al eens hetzelfde geantwoord: als het anders kan, moet zo’n situatie wellicht vermeden worden. Dat geef ik graag toe.

Het zijn overigens niet de beste tijden voor BOIC-sponsors. Eerst was er het drankprobleem van uw voorganger Adrien Vanden Eede en de negatieve publiciteit daarbij. Dan de omkopingsaffaire bij het Internationaal Olympisch Comité.

Narmon: Ik sta nog altijd in contact met Adrien. Iedereen weet dat hij een van mijn beste vrienden was en is. Het is niet omdat hij is afgetreden en ik hem ben opgevolgd dat wij geen vrienden zijn gebleven. Ikzelf heb nooit één rancuneuze uitspraak van Adrien Vanden Eede gehoord tegenover mijzelf. Hij was wel ontgoocheld in het BOIC, maar hij gaf zich er ook rekenschap van dat zijn positie hier onhoudbaar was. Zijn vertrek was een noodzaak. Het enige wat men mij kan verwijten – en dat is ook gebeurt -, is dat ik Vanden Eede te lang de hand boven het hoofd heb gehouden. Achteraf gezien is het natuurlijk altijd gemakkelijk praten. Ik herinner me vooral dat destijds even hard stemmen klonken dat het schandalig was dat ik mijn vriend Adrien opzijzette om zijn plaats in te pikken.

Iedere bankier heeft toch de reputatie van koele kikker: voorzitter voldoet niet? Voorzitter weg.

Narmon: Een bankier blijft in de eerste plaats een mens. Ik kan je verzekeren: een van je naaste, trouwste vrienden aan de kant zetten, iemand waarmee je al twintig jaar op stap gaat, dat doe je niet koudweg. Dat is een zwaar menselijk probleem. Maar ik moest een oplossing vinden die goed was voor Adrien en die ook het Olympisch Comité vooruithielp.

En dan, begin 1999, volgde de ontluistering bij het Internationaal Olympisch Comité.

Narmon: Dat was vooral een slechte zaak voor de sport in het algemeen. Een paar grote sponsors hebben ons informeel laten weten dat ze ontgoocheld waren over de gang van zaken.

Het IOC struikelde over uit de hand gelopen ‘cadeaus’. Welke regels gelden daarrond in de bankwereld?

Narmon: De enige regel die ik ken, is dat ik geen enkele cadeau aanvaard. Cadeaus zijn uit den boze. Wie daarmee begint, weet toch niet waar hij eindigt. In de bankwereld zijn die overdreven relatiegeschenken niet aanvaardbaar, en in de sport zou daar eigenlijk ook geen plaats voor mogen zijn.

Nu moet ik wel zeggen dat dit IOC-schandaal mij niet heeft verwonderd. Niet dat ik van welke affaire dan ook op de hoogte was. Maar ik heb wel kennis van de grootte van de bedragen die samenhangen met de organisatie, en dan weet je het wel. Die schandalen zijn gewoon het gevolg van de onwaarschijnlijke groei van de financiële mogelijkheden van het Internationaal Olympisch Comité, zeker sinds Samaranch er voorzitter is. Het is het verhaal van de ontwikkeling van de televisierechten.

Met alle gevolgen van dien. Voor de VRT waren de Olympische Spelen ei zo na te duur. Er heerste even flink wat paniek.

Narmon: Ik vermijd altijd paniek. Maar ik was wel ernstig bezorgd. Ook al zijn onze meeste sponsors niet zo gefixeerd op die Spelen alleen, toch zou het zeer negatief overkomen bij onze sponsors om met een delegatie naar Sydney te reizen zonder dat het Belgische publiek hen kan zien.

Wanneer zal u Sydney geslaagd vinden?

Narmon: Als we goede resultaten behalen. Het grote publiek meet dat natuurlijk af aan medailles, en de sponsors ook wel. Maar met het BOIC kijken we naar het geheel van de goede resultaten, wat men de ‘olympische diploma’s’ noemt. Een finaleplaats, dat vinden wij al een prima prestatie. Als ik zeg dat wij in Sydney even goed willen doen als in Atlanta, dan bedoel ik daarmee dus vooral dat de Belgen globaal een sterke prestatie neerzetten.

Evenveel medailles zal trouwens moeilijk zijn, nu Fred Deburghgraeve het blijkbaar laat afweten.

Narmon: Wat moet ik daarop antwoorden? Ook dat fenomeen ken ik uit de bankwereld: er zijn investeringen die renderen, en andere die jammerlijk mislukken.

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content