Na een tumultueuze week nam hij ontslag als minister van Justitie. Toch blijft hij erbij dat hij niets verkeerds heeft gedaan. Knack ging zondagmiddag op bezoek bij Jo Vandeurzen. ‘Mijn reputatie staat hier op het spel.’

Zondagmiddag in Genk. Thuis bij de op dat moment nog ontslagnemende minister van Justitie worden om de haverklap bloemen en kistjes wijn afgegeven. Ook in de pers viel het de dagen na zijn ontslag meteen op: zo stil als het qua loftuitingen bleef over Yves Leterme, zo luid weerklonken de woorden van waardering voor Jo Vandeurzen (CD&V), die door vriend en vijand ‘integer’ en ‘hoogstaand’ en ‘discreet’ wordt genoemd.

‘Nee, dat had ik helemaal niet verwacht’, zegt Vandeurzen. ‘En natuurlijk is dat een grote troost. Mijn kinderen zeggen mij dat er op Facebook bladzijden en bladzijden vol positieve reacties staan, ik krijg ook berichtjes van magistraten, van collega’s. Dat doet deugd en dat heeft mij er de afgelopen dagen ook mee door geholpen. Dus in die zin is het een troost, ja. Anderzijds maken al die reacties het voor mij ook des te pijnlijker. Ik hoor net dat Leo Stoops in De zevende dag heeft beweerd dat ik strafbare feiten heb gepleegd. Gelukkig hoor ik ook dat Matthias Storme, toch niet de eerste de beste jurist, zopas in Rondas op Klara heeft gezegd dat ik niets misdaan heb en manifest onschuldig ben.’

Wanneer hebt u beslist om ontslag te nemen?

JO VANDEURZEN: Toen ik samen met de eerste minister bij Kamervoorzitter Herman Van Rompuy werd geroepen en te horen kreeg dat in een brief van Ghislain Londers, de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, stond dat er mogelijkerwijze een poging was geweest om het gerecht op een ongeoorloofde manier te beïnvloeden. Uit het feit dat die brief aan de Kamervoorzitter was gericht, en niet aan mij als minister van Justitie, en uit de uitleg die Herman mij gaf, leidde ik af dat het niet denkbeeldig was dat ook ik in opspraak zou komen, hoewel mijn naam in die brief niet werd vermeld. Ik heb meteen gezegd: als dat niet binnen de kortste keren wordt uitgeklaard, neem ik ontslag. Omdat er de volgende dag een uitgebreide nota zou komen, heb ik besloten om daarop te wachten. Maar op vrijdagochtend had ik mijn ontslagbrief al wel op zak. Toen bleek dat ik in die tweede brief werd vermeld, heb ik geen seconde getwijfeld. Ik heb onmiddellijk mijn ontslagbrief aan de eerste minister gegeven.

Op woensdag 17 december maakte premier Leterme een brief bekend waarin hij toegaf dat er contacten waren geweest tussen het gerecht en zijn kabinet, en waarin hij u daarbij betrok. Voelt u zich nu door hem verraden?

VANDEURZEN: Nee, ik voel mij niet verraden, dat woord wil ik niet in de mond nemen. Ik ben er mij van bewust dat ook de eerste minister moegetergd was door al die insinuaties en niet meer kon verdragen wat men allemaal schreef. Hij wilde die misverstanden rechtzetten, neem ik aan, en is daarom misschien een beetje impulsief geweest.

Wist u dat uw ontslag zou leiden tot het ontslag van de hele regering?

VANDEURZEN: Nee, dat wist ik niet. Voor mij was dat ontslag noodzakelijk omdat mijn reputatie op het spel staat. En die is niet gelinkt aan de rest van de regering.

Waarvan wordt u precies verdacht?

VANDEURZEN: De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie schrijft dat er een vermoeden kan bestaan dat ik via het Openbaar Ministerie heb geprobeerd om ervoor te zorgen dat andere rechters zich zouden moeten uitspreken over het Fortisdossier. En dat vind ik een hallucinant verhaal. Dat is gewoon onjuist.

Wat is er dan wel gebeurd?

VANDEURZEN: Op vrijdag 12 december word ik gebeld door Hans D’Hondt, de kabinetschef van premier Leterme. D’Hondt vertelt mij dat er merkwaardige dingen aan het gebeuren zijn in de Fortiszaak. Het enige wat ik toen gedaan heb, is Marc de le Court, de procureur-generaal van het hof van beroep in Brussel, laten contacteren met de vraag of hij erop wilde toezien dat alles correct verliep, en ons op de hoogte te houden. De procureur-generaal is wettelijk verantwoordelijk voor het goede verloop van zulke zaken en hij staat onder mijn gezag. Zeker in deze zaak leek het mij zeer belangrijk dat alles correct verliep. De le Court heeft in een brief aan Ghislain Londers trouwens bevestigd dat hij alleen werd verwittigd van het feit dat er moeilijkheden waren – ‘zonder verdere precisering’, schrijft hij. Dat is dus perfect wettelijk. Sterker nog: het wordt van mij verwacht dat ik het Openbaar Ministerie er attent op maak wanneer er zich moeilijkheden voordoen. Mocht ik dat niet hebben gedaan, dán zou men mij iets kunnen verwijten.

Wat is er dan misgegaan waardoor u toch wordt verdacht van een poging tot manipulatie?

VANDEURZEN: Diezelfde vrijdag 12 december, in de late namiddag, krijg ik een telefoontje van Jan De Groof. Die man doet mij een heel verhaal over de problemen in de 18e kamer van het hof van beroep, waarvan zijn vrouw Christine Schurmans deel uitmaakt. Op dat moment begin ik te begrijpen dat er blijkbaar discussie is geweest over de samenstelling van die 18e kamer, en dringt het tot mij door dat er meer problemen zijn dan ik aanvankelijk had begrepen. Omdat ik wist dat hierover een groot debat dreigde los te barsten, heb ik de volgende ochtend een vergadering belegd met onder meer de procureur-generaal van Brussel, de procureur-generaal van het Hof van Cassatie – en met ook Armand Vandeplas, erevoorzitter van het hof van beroep in Antwerpen. Tijdens die vergadering krijg ik onder meer het bizarre verhaal te horen van de mail die mevrouw Schurmans naar de procureur heeft gestuurd om te melden dat zij er niet bij was toen de 18e kamer haar uitspraak deed. Op het einde van die vergadering heb ik gezegd: ik vraag van u geen verslag van deze feiten, want als ik dat doe, kan men mij verdenken van poging tot inmenging. De procureur-generaal heeft mij gezegd dat hij mij ambtshalve een verslag zou sturen.

Wat hebt u na die vergadering gedaan?

VANDEURZEN: Ik was geschokt, omdat de ernst van de zaak onmiddellijk tot mij doordrong. En dus ben ik naar de eerste minister gegaan om te zeggen dat ik niet meer mee kon beraadslagen over het Fortisdossier. Ik heb hem toen ook gezegd dat ik een verslag had gekregen, maar dat ik de inhoud daarvan aan hem niet zou meedelen. Ik heb zelfs nog de grap gemaakt dat het voor mij een rustig weekend zou worden, omdat ik niet aan het kernkabinet zou kunnen deelnemen. (lacht) Toen wist ik natuurlijk nog niet wat mij later die zaterdag 13 december te wachten stond.

Uw tussenkomst in de zaak-Iassir, namelijk, een van de vermoedelijke doders van Kitty Van Nieuwenhuysen. Had u daar problemen mee verwacht?

VANDEURZEN: Ik heb daarin niets verkeerds gedaan. Ik besefte dat ik dicht bij de grens van het wettelijke was geweest, maar tegelijk was ik mij ervan bewust dat het land in rep en roer zou hebben gestaan mocht die man door procedurefouten op vrije voeten zijn gekomen.

Dat de zaak-Iassir en de zaak-Fortis zich in dezelfde week afspelen, was natuurlijk toeval. Maar toch: wat zegt het over ons systeem dat de grens tussen uitvoerende en rechterlijke macht twee keer in korte tijd lijkt te worden overschreden?

VANDEURZEN: Eerst en vooral: ik heb niet het gevoel gehad dat men mij in het parlement ergens van beschuldigde in de zaak-Iassir. Maar om op uw vraag te antwoorden: het is natuurlijk wel zo dat het Openbaar Ministerie de link vormt tussen de rechterlijke en de uitvoerende macht, met de minister van Justitie als scharnier. De vragen die ik in de commissie Justitie van het parlement moest beantwoorden: die waren vaak over de grens. Als er iemand ontsnapt, of als er een rare uitspraak is in deze of gene zaak – altijd wordt de minister van Justitie ondervraagd. Soms moest ik goed nadenken wat ik daarover kon zeggen: er is het geheim van het onderzoek, het vermoeden van onschuld, de onafhankelijkheid van de rechtbank… Allemaal heel belangrijke beginselen, die de minister voortdurend moet bewaken. Eigenlijk is het niet goed dat de indruk ontstaat dat de minister van Justitie de baas is van het gerecht, doordat hij zich in het parlement constant moet verantwoorden voor beslissingen van parketmagistraten en onderzoeksrechters.

In een mededeling schreef u: ‘De geschiedenis zal aantonen op welke manier de magistratuur zelf een zeer belangrijke rol heeft gespeeld in het tot stand komen van deze crisis van de instellingen.’ Wat bedoelt u daarmee?

VANDEURZEN: We weten vandaag nog altijd niet precies wat er is gebeurd, en begrijpen doen we het zeker niet. Misschien worden er intentionele verbanden gelegd waar er geen zijn. Maar het staat wel vast dat er een ernstig probleem is met de geheimhouding van de beraadslagingen.

Dan hebt u het over rechter Christine Schurmans, van wie via haar echtgenoot informatie over de beraadslagingen aan het kabinet van de premier werd gelekt.

VANDEURZEN: Ik zeg het liever in algemene termen, zonder nu deze of gene persoon te noemen of te viseren: als het juist is dat iemand daar buiten zijn boekje is gegaan, dan is dat een fundamenteel probleem. De geheimhouding van de beraadslagingen is een hoeksteen van het systeem.

Is het kabinet van de premier ook in de fout gegaan, door het lek niet te melden?

VANDEURZEN: Dat is de stelling van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, maar ik ga mij daarover niet uitspreken. Ik wil geen bijdrage leveren aan de polemiek. Ik ben alleen geschrokken door de insinuatie dat ik een schijn van betrokkenheid zou hebben gecreëerd. Met die insinuatie kan ik heel moeilijk leven.

Als u niets te verwijten valt, dan mag u die parlementaire onderzoekscommissie toch met optimisme tegemoet zien?

VANDEURZEN: Wel, ik heb een beetje ervaring met onderzoekscommissies (Vandeurzen was onder meer lid van de commissie-Dutroux, nvdr.). Dus ik weet dat het nog maar de vraag is hoe bepaalde feiten worden geïnterpreteerd, welke intentieprocessen er worden gemaakt, hoe bepaalde hypotheses tot stand komen, hoe sommige contexten worden verplaatst – kortom, hoe men uiteindelijk de waarheid probeert te achterhalen. Ik kan mij niet voorstellen dat wie de chronologie van de gebeurtenissen bekijkt, daaruit concludeert dat ik slechte bedoelingen kan hebben gehad. Ik vrees alleen een zekere machteloosheid om die stelling in de politieke omgeving van een onderzoekscommissie te kunnen ontkrachten. Bovendien zal zo’n commissie weken of zelfs maanden bezig zijn. Elke dag is dat in het nieuws, en mensen zullen denken: waar rook is, is vuur. Tja, en dan is het met mij gebeurd, natuurlijk.

Houdt u er geen rekening mee dat uw naam wordt gezuiverd?

VANDEURZEN: Ik heb een vrij pessimistisch karakter, moet ik toegeven. De mechanismen van zo’n onderzoekscommissie zijn volkomen onvoorspelbaar. Maar ik zal mij goed verdedigen.

Er zijn al mensen die zeggen: wat de commissie-Dutroux heeft betekend voor de politie, zal deze onderzoekscommissie misschien betekenen voor justitie. Kan dat kloppen?

VANDEURZEN: Ik heb een paar weken geleden nog in uw blad gezegd dat ik hoopte dat we justitie zouden kunnen hervormen zonder een incident. Het is wel bijzonder ironisch dat de hervormingen die ik voor ogen had in mijn beleidsplan een visie uitdragen die volkomen haaks staat op die verdenking van beïnvloeding. Het was net mijn bedoeling om het Openbaar Ministerie onafhankelijker te maken, meer te verzelfstandigen: het zou de bevoegdheid krijgen om over eigen middelen te beschikken, om een eigen stijl en een eigen missie te ontwikkelen, zodat we tot een zuiverder en efficiënter beleid zouden kunnen komen. Die hervormingen zaten allemaal in de pijplijn en werden binnen de magistratuur zelf al breed gedragen – het enthousiasme was groot. Ook voor het strafuitvoeringsbeleid had ik een masterplan opgesteld dat in de laatste ministerraad nog is goedgekeurd.

Die crisis van de instellingen, waar u in uw mededeling zelf naar verwees, hoe ernstig is die volgens u?

VANDEURZEN: Ik wil daar genuanceerd op antwoorden, omdat ik niets wil doen om die crisis te versterken. Ik ga dus niet in debat met het Hof van Cassatie, en ik blijf mijn volste vertrouwen in het gerecht bewaren. Maar los van mijn situatie zie je wel dat het vertrouwen in onze instellingen voor de bijl gaat. Dat is een heel kwalijke evolutie. Net daarom moeten we ons met z’n allen bezinnen over onze ethiek. Want vertrouwen is belangrijk. En wie had voor de zomervakantie voorspeld dat zelfs het vertrouwen in onze banken zou verdwijnen?

In dat verband: wisten Yves Leterme en uzelf dat er problemen op komst waren voor Fortis toen u de regering verkoos boven het kartel met N-VA?

VANDEURZEN: Het kartel had in feite al opgehouden te bestaan toen Geert Bourgeois niet meer en Kris Peeters nog wél wilde onderhandelen over de staatshervorming. Maar het klopt dat ik de vrijdag vóór het CD&V-congres waar beslist moest worden over verdere regeringsdeelname, had vernomen dat Fortis failliet dreigde te gaan. Die wetenschap heeft mij extra gemotiveerd in mijn pleidooi voor regeringsdeelname, dat wel.

Een gekke vraag misschien, maar is het complexe en delicate evenwicht der machten nog bestand tegen de steeds groter wordende mediadruk?

VANDEURZEN: Dat is een zeer pertinente vraag. Ja, dat evenwicht is nog mogelijk. Maar ik vind dat alle machten zich zouden moeten bezinnen over hun ethiek, hun cultuur. Neem nu het communicatieprobleem van het gerecht. Als het Openbaar Ministerie niet communiceert over bepaalde zaken, dan verschuift de druk automatisch naar het parlement, waar de minister van Justitie allerlei vragen krijgt waar hij zich in feite niet mee zou moeten bezighouden. Als ik moet optellen hoe vaak ik de vraag heb gekregen of ik mijn positief injunctierecht niet moest gebruiken – dat is een lijst van vier bladzijden lang: ik moest dat doen voor de burgemeesters in de Brusselse Rand, ik moest dat doen toen Genkse supporters lelijke dingen hadden geroepen over de Walen… Enfin, dat houdt niet op. De wetgevende macht zou zich moeten concentreren op haar corebusiness, op de grote vragen. Dat probleem doet zich niet alleen voor bij de minister van Justitie, overigens: als er ergens een postkantoor sluit, krijgt minister Vervotte daar gegarandeerd een vraag over. Terwijl zij alleen maar kan antwoorden dat De Post nu eenmaal een verzelfstandigd overheidsbedrijf is. Of gaat men ervan uit dat zij de raad van bestuur van De Post kan beïnvloeden? In feite is dat dezelfde discussie als die over de relatie van de minister van Justitie met het gerecht.

Moet de uitvoerende macht ook in eigen boezem kijken?

VANDEURZEN: Dat vind ik wel. De uitvoerende macht zou zich bijvoorbeeld kunnen bezinnen over de vraag hoe ze nog duurzame hervormingen tot stand kan brengen, zonder dat ze zich laat opjagen door de media, of door het ritme van de verkiezingen. Ministers leven soms te veel in de waan van de dag. Denk maar aan de verklaringen die elke dag worden afgelegd op de drempel van de Wetstraat 16. Het lijkt daar soms wel een chatbox. Journalisten hebben altijd geweten dat ik daar niet aan meedeed.

Beschouwt u zichzelf als een atypische politicus?

VANDEURZEN: Ja. Ik wil daar niet in overdrijven, en ik wil zeker niet zeggen dat ik beter ben dan de anderen, maar in sommige opzichten ben ik misschien atypisch. Ik ben ook veel te emotioneel. Anderzijds: men heeft vaak gezegd dat ik niet genoeg in de media kwam, dat ik niet genoeg dit of niet genoeg dat – maar ik ben toch maar minister van Justitie mogen worden. Dus zó atypisch ben ik dan blijkbaar toch niet.

Is dit het einde van uw politieke loopbaan?

VANDEURZEN: Zolang mijn naam niet gezuiverd is, is het uitgesloten dat ik nog minister word. Maar ik ben professioneel genoeg om te weten dat ik daar nu verder geen grote verklaringen over moet afleggen.

Volgens uw partijgenoot Etienne Schouppe heeft er ‘een krachtmeting van rechters’ plaatsgegrepen ‘op de rug van Vandeurzen’. Wat vindt u van die uitspraak?

VANDEURZEN: Tja, Etienne is een goede vriend van mij die mijn verdediging zeer ter harte neemt. (glimlacht) Nee, dat gevoel heb ik niet, dat men op mijn rug een krachtmeting beslecht. Al moet ik erbij zeggen dat ik ondertussen wel zeer beducht geworden ben. Wat gaat er morgen nog allemaal uitkomen? Dat weet ik niet.

Wie was uw opvolger in de Kamer, die moet opstappen als u minister af bent?

VANDEURZEN: Als ik terug naar het parlement ga, zal de N-VA een zetel verliezen. Peter Luykx was mijn opvolger.

Ha, dáárom is Bart De Wever zo lovend over u.

VANDEURZEN:(lacht) Voilà, en zo heeft iedereen op den duur een verborgen agenda.

Als u dit anderhalf jaar geleden had geweten, was u er dan aan begonnen?

VANDEURZEN: Met wat ik nu weet? Met wat ik de laatste weken heb meegemaakt? Nee, als ik dat had geweten, was ik er zeker niet aan begonnen. Ook zonder die laatste weken is het zwaar geweest, maar dat zou ik er allemaal bij genomen hebben. Maar dit? Nee. Ik zal mij altijd blijven afvragen wat ik precies verkeerd heb gedaan.

DOOR JOëL DE CEULAER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content