Marnix Verplancke

In ‘De Biograaf’ brengt A.S. Byatt verslag uit van een heel persoonlijke zoektocht naar de grenzen van feit en fictie. Net als in haar nieuwe essaybundel ‘On Histories and Stories’ houdt ze daarbij een pleidooi voor de historische roman.

‘Er bestaat niet zoiets als een definitieve biografie’, zei Richard Holmes vier jaar geleden in zijn Huizinga-lezing, ‘maar dat is er precies de reden van dat het genre nog bloeit. Elke biograaf bouwt een nieuwe en geheel eigen relatie op met zijn onderwerp en ziet nieuwe aspecten, interpreteert gegevens op een andere manier en oppert nieuwe antwoorden. Dus in theorie kan een biografie vele malen opnieuw geschreven worden; en in de praktijk gebeurt dit ook.’ En Holmes kon het weten natuurlijk, want met zijn biografieën van Percy Shelley en Samuel Coleridge wordt hij tot de wereldtop van het metier gerekend.

In haar nieuwste roman, haar eerste sinds het in 1990 met de Bookerprijs bekroonde Possession, gaat A.S. Byatt dieper in op de nauwe relatie tussen auteur en object van de biografie en ze komt tot de conclusie dat het voor een biograaf uiterst moeilijk en wellicht ook niet aangenaam is om de historische roman uit zijn werk te bannen. De biograaf zoals het boek nogal fantasieloos heet, is dan ook meer dan zomaar een roman. Het lijkt wel een verslag van een heel persoonlijke zoektocht naar de grenzen van feit en fictie. Waar stopt de geschiedenis en waar begint het verhaal, zo lijkt A.S. Byatt zich af te vragen. Ongeveer tegelijk met de roman verscheen trouwens ook Byatts nieuwste essaybundel, On Histories and Stories. En zoals te verwachten, zeggen twee boeken meer dan een.

Tijdens de meer dan tien jaar dat A.S. Byatt Engelse literatuur gedoceerd heeft aan de Londense universiteit, zo leren we uit deze bundel, heeft ze vooral een zaak geleerd: dat alle modieus gekwaak van de postmoderne literatuurwetenschappers in feite niet meer voorstelt dan een luchtkasteel. Wat heb je aan al dat getheoretiseer dat vooral een politieke agenda verbergt en de literatuur voor vrij sinistere doeleinden wil gebruiken? Goede boeken, of die nu politiek correct zijn of niet, daar draait het om. Ook Phineas Gilbert Nanson, de hoofdpersoon uit De Biograaf, komt tot dit besluit. Alleen is hij student in plaats van hoogleraar en dat maakt het er allemaal niet makkelijker op natuurlijk.

Hij wil dingen, zo beseft Phineas opeens midden in de les, geen eindeloze zoektochten in de geesten van schrijvers meer. Gedaan dus met Jacques Lacan en Jacques Derrida; en daarmee ook een streep onder zijn eindverhandeling. Wanneer hij zijn besluit meedeelt aan de wat oubollige professor Ormerod Goode komt het gesprek als bij toeval op ene Scholes Destry-Scholes terecht, de biograaf van de Victoriaanse ontdekkingsreiziger en avonturier Sir Elmer Bole. Dat boek moet je eens lezen, raadt de academicus de student aan en hij stopt hem meteen maar de drie dikke delen in de handen. Phineas begint ze dezelfde avond nog te lezen en is diep onder de indruk. Op die manier, zo beseft hij, dient een biografie geschreven te worden: eerst alles lezen wat er te lezen valt, je de taal van je object eigen maken, alles doen en denken wat het gedaan heeft en je vervolgens niet inlaten met gespeculeer of onnodige uitweidingen. Het resultaat is een traditionele, Engelse biografie: ongedurfd, maar oerdegelijk.

NOORSE MAELSTROM

Omdat hij toch een eindwerk moet afleveren en een biografie daar ook voor kan doorgaan, besluit Phineas in de voetsporen van zijn voorbeeld te lopen en het leven van Scholes Destry-Scholes zelf te gaan beschrijven. Alleen is er over deze man praktisch niets bekend. Waar hij geboren is en dat hij wellicht verdronken is in de Noorse Maelström terwijl hij daar onderzoek deed, dat is het zowat. Via via komt hij echter in het bezit van drie ongepubliceerde documenten van de hand van Destry-Scholes, documenten die Byatt ook volledig weergeeft. In het eerste volgen we de plantentaxonoom Carl Linnaeus op zijn reis door Lapland en bij zijn bezoek aan de Maelström.

In het tweede lezen we een verslag over de Afrikareis die de eugeneticus Francis Galton – een neef van Charles Darwin – maakte midden negentiende eeuw. We krijgen er niet zo’n fraai portret van deze Europese kolonist die zich maar met moeite uit de gedachtewereld van het thuisland kon verplaatsen. Wanneer hij bijvoorbeeld als eerbewijs de dochter van de lokale koning aangeboden krijgt, reageert hij heel burgerlijk. ‘Ik trof haar aan in mijn tent,’ schrijft hij later in zijn reisjournaal, ‘uitgedost in fraaie negerinnenkledij, ingesmeerd met rood oker en boter. Ze gaf net zo gemakkelijk af op alles wat ze aanraakte als een goed geïnkte drukkersrol. Ik was gekleed in het enige witte linnen pak dat nog fatsoenlijk was, zodat ik haar er zonder ceremonieel uit heb laten zetten.’

Het derde document is een karakterschets van de toneelauteur Hendrik Ibsen, een eigenzinnig, stuurs man, zoals mag blijken uit het einde van het stuk, waarin Destry-Scholes beschrijft hoe de oude schrijver met zijn natuurlijk kind wordt geconfronteerd. Hij probeert zich ervan af te maken met wat geld en zegt daarbij: ‘Zoveel heb ik aan je moeder gegeven. Voor jou moet het ook genoeg zijn.’

Wanneer ook nog een nicht van Destry-Scholes opduikt, met een paar schoendozen steekkaarten, een reeks foto’s en een zak fraaie knikkers, is het mysterie compleet. Ergens moeten deze zaken samen steek houden, zo beseft Phineas, maar hoe de vork precies in de steel zit, komt hij niet te weten. ‘Ik was een mislukkeling als semioticus,’ zo beseft hij, ‘ik was niet goed in het lezen van tekens’, wat Byatt meteen de kans laat om nog eens uit te halen – en dat doet ze in de roman een aantal keer – naar de literatuurtheoretici.

Hoe meer Phineas zich in het leven van Destry-Scholes verdiept, hoe meer hij ook gaat beseffen dat het schrijven van een droge, Engelse biografie niet voor hem is weggelegd. In zijn hoofd begint hij de documenten en de steekkaarten met elkaar te combineren. Wie zijn die mensen op de foto, vraagt hij zich af. Zag Destry-Scholes zichzelf als een samenstelling van Linnaeus, Galton en Ibsen? En waarom juist die drie en geen anderen? Bovendien blijkt dat Linnaeus gelogen heeft over zijn reis naar de Maelström. Hij is er nooit geweest. En Destry-Scholes heeft eigenhandig de documenten van Galton vervalst, zo ontdekt Phineas. Wat moet hij daar allemaal mee? ‘Ik werd er als het ware toe “gedwongen” mijn eigen verhaal te schrijven, en wel op zeer verschillende manieren. Het glipte er vanzelf tussen, nu eens scherp, dan weer onscherp, de ene keer piepklein op de achtergrond, op andere momenten levensgroot. Bij elkaar ontstond er zoiets als een composietportret – vager dan een genetisch homogene foto, maar van wie? Van Destry-Scholes? Of was het, omdat ik heb moeten schikken en herschikken, Phineas G. Nanson?’

ROMANTISCHE VOORLOPERS

Net zoals Antoine Roquentin uit Jean-Paul Sartres La Nausée komt Phineas tot de conclusie dat iedere biografie in feite constructie en falsificatie is. Het leven is een grote chaos. De biograaf brengt er een lijn in. Of zoals Sigmund Freud al zei: ‘Wie biograaf wil worden, dient zich bezig te houden met leugens, verzwijgingen, hypocrisie en heldenverering; en zelfs met het verhullen van zijn eigen gebrek aan begrip. Want de biografische waarheid is niet te achterhalen, en al ware zij dat wel, we zouden haar niet kunnen gebruiken. Dat soort waarheid ligt niet binnen ons bereik. De mensheid verdient haar niet.’

Het hoeft dus wellicht geen betoog dat Byatt niet veel op heeft met de moderne, uiterlijk beschrijvende biografie. Zelf neigt ze veel meer naar de romantische voorlopers daarvan, zoals we die kunnen lezen in Rousseaus Confessions, Goethes Die Leiden des jungen Werthers of Sternes A Sentimental Journey.

Naar het einde van de roman toe kan de biografie Phineas steeds minder boeien. Hij begint zowel een relatie met Destry-Scholes’ nicht als met een Zweedse bijendeskundige die hem helpt met Linnaeus’ teksten. Liefde en passie verdrijven de theorie en bijna ongemerkt laat Byatt haar boek van een beschrijving van een biograaf overgaan in een ode aan de historische roman, want daar is ze natuurlijk op bekend terrein, zoals eveneens blijkt uit de essaybundel. Ook daarin verdedigt ze dit genre tegen zijn mogelijke vijanden. De historische roman is geen escapisme, zo zegt ze bijvoorbeeld.

Kijk maar naar een Jeanette Winterson of een Caryl Phillips die de geschiedenis via de fictie herschrijven en daarbij de rol van de marginalen en de vergetenen extra dik in de verf zetten. In een bijzonder knap stuk over oorlogsromans laat ze ook zien dat de jongere generatie – zij die de oorlog zelf niet meer meegemaakt hebben, maar er wel over schrijven, zoals Graham Swift, David Hare, Julian Barnes en Martin Amis – de jaren veertig gebruikt om met haar eigen leven voort te kunnen. Zij bouwen vanuit de oorlog een tijdsportret op van een onheldhaftige periode waarin extreme meningen niet langer gewenst zijn. Het verleden geeft hier een verklaring voor het heden.

Maar, zo vraagt ze zich ook af, hoe komt het toch dat ondanks vele literatuurcritici die de historische roman maar niets vinden en boeken eisen die kritiek spuien op het heden en ondanks het overwicht van de pulp en de gevoelsroman, er toch zoveel goede historische romans geschreven worden. Hoeft het te verwonderen dat ze een antwoord zoekt in de geschiedenis? Wellicht niet. De modernistische roman was vooral op zoek naar het zelf van de mens en na een halve eeuw bleek dat dit organische, eenvoudige zelf misschien wel een grandioze fictie was. De reactie daarop kan twee richtingen uit gaan. Ofwel deconstrueer je de boel en mond je uit in eindeloos geouwehoer, ofwel grijp je als schrijver terug naar een oudere schrijfvorm en probeer je daar iets mee te doen, en dan kom je al vlug uit bij de historische roman natuurlijk. ‘We houden van historische personages omdat ze onkenbaar zijn,’ schrijft Byatt, ‘slechts voor een deel toegankelijk voor de verbeelding, en we vinden deze duisternis aantrekkelijk.’ Of hoe theorie en praktijk, in de vorm van essay en roman samen een mooi geheel kunnen vormen.

A.S. Byatt, ‘De Biograaf’, De Bezige Bij, Amsterdam, 326 blz., 730 fr. (18,1 euro)

A.S. Byatt, ‘On Histories and Stories’, Chatto and Windus, London, 196 blz., ongeveer 1400 fr. (34,7 euro)

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content