Rudy Tambuyser

Koningin Elisabethwedstrijd 2011: verslag finaleavond 1

Rudy Tambuyser Muziekjournalist

Op de eerste avond kreeg Rudy Tambuyser alvast kippenvel van de zangprestatie van één kandidaat.

Er zijn geen zekerheden meer. Geen enkele sopraan was er woensdagavond bij de eerste drie zangers die zich in de finaleronde van de Koningin Elisabethwedstrijd moesten verdedigen. Dat zou vroeger nagenoeg statistisch onmogelijk zijn geweest. Nee, de jury heeft het dit jaar meer voor de mannen: maar liefst vijf baritons en twee tenoren geven in deze finale twee mezzo’s en drie sopranen partij.

Tot daar de kwantiteit. Want kwaliteit is wat wij zoeken, en de eerste van de slechts vier finaleavonden – een zangersproef neemt qua tijd maar goed de helft van die van een violist of pianist in beslag – viel in dat opzicht nogal faliekant af voor de enige man in het gezelschap, de Koreaanse bariton Lee EungKwang.

In wat nog volgt over deze finale zal ik me steeds louter baseren op wat ik in die finale heb gehoord; ik heb geen van de voorronden, noch de halve finale gehoord en heb dus geen weet van de prestaties die daar zijn geleverd. Een erg prettig gevoel, compleet vrij van ergernis aan de finalesessie te kunnen beginnen.

Lee EungKwang: rigiditeit voor souplesse

Maar goed, het is dus mogelijk dat Lee EungKwang tijdens de halve finale een indrukwekkende prestatie heeft neergezet – van gebrek aan materiaal of talent kan immers geen sprake zijn. Toch acht ik het onwaarschijnlijk, eenvoudigweg omdat hij in zijn finaleproef zowat alles fout deed wat je, al zingend, fout kan doen. Lee klonk van bij de eerste tonen alsof hij die dag al veel te veel, veel te luid en veel te bruut gezongen had. Zeker in zijn geval is dat schadelijk: hij zoekt steun, volume en justesse in rigiditeit in plaats van in souplesse. Hij gaat ‘zitten’ op elke noot, zijn keel en schouders lijken van beton. En aan beton is nog nooit een klank van betekenis ontsnapt.

Bovenop deze heikele fysieke conditie koos Lee trage, dat wil zeggen zware tempi, die niet compatibel zijn met de schadelijke manier waarop hij zijn – mooie – stem gebruikt. Mahlers ‘Wenn mein Schatz Hochzeit macht’ werd op die manier ook los van de tekst een martelgang. ‘Avant de quitter ces lieux’ uit Gounods Faust kreeg dan weer iets profetisch. In het Italiaanse werk leek Lee, na even backstage te zijn gegaan, een beetje vrijer te zingen – tot enkele hoge uithalen hem opnieuw tot een soort crisisregime dwongen.

Evidente gevolgen van deze fout begrepen krachtpatserij waren ten eerste veel ruis op de stem, ten tweede het onvermogen om, eens een toon of een frase ingezet, er dynamisch of emotioneel nog iets mee aan te vangen, en ten derde, niet onbelangrijk, een voortdurend onbehagen bij de luisteraar – de vrees dat er dadelijk iets zou gaan knappen. Dat gebeurde niet, wat op zich toch knap was.

Wat Lee hier liet horen is wat je nodig hebt om hogere zangstudie aan te vatten, niet wat thuishoort op een finalepodium als dit.

Clémentine Margaine: aan menige alt gewaagd

De avond was nochtans onder een iets minder ongunstig gesternte begonnen. De prestatie van de Franse mezzo Clémentine Margaine was evenmin wat we eigenlijk bij dit ‘wereldkampioenschap zingen’, zoals het in de gespecialiseerde pers wordt genoemd, mogen verwachten, maar bevatte zeker enkele mooie momenten. ‘Podroegi milje’ uit Tsjajkovski’s Pikovaja Dama en de ‘Serenada’ uit Moessorgski’s Liederen en Dansen van de Dood, bijvoorbeeld, waarin niet alleen Margaines principieel te donkere en naar achter gerichte klinkers goed werkten, maar waarin ze ook algemeen zeer overtuigend met de Russische tekst omging en een authentieke stilte in de zaal wist te creëren.

Margaines omfloerst geluid – warm, zelfs zinnelijk zullen anderen zeggen – kan haar op dit niveau onmiskenbare gebreken echter niet maskeren. Ze donkert klanken af, waardoor ze regelmatig te laag zijn. Ze zingt zelden echt legato omdat ze dat technisch nog niet onder de knie heeft. Tussen haar fraai verworven hoog register en aan menige alt gewaagd laag, is er een krap octaaf waarin ze vaak onhoorbaar en nauwelijks verstaanbaar is.

Dit heeft niks met beperkingen van haar stem of met een te luid orkest te maken, maar alles met oor en projectie – een technische kwestie waarvoor op dit niveau toch het begin van een oplossing zou moeten hoorbaar zijn. In die omstandigheden lijkt Mahlers ‘Rheinlegendchen’ onhaalbaar moeilijk en dus een onverstandige keuze, en lijkt het wonderlijk mooie refrein uit Saint-Saëns’ ‘Mon coeur s’ouvre à ta voix’ uit niks meer dan twee stijgende septiemen te bestaan. Jammer.

Anaïk Morel: van Ravel tot kippenvel

Margaine begon haar programma zoals de mezzo Anaïk Morel, de derde en laatste kandidate van deze eerste finaleavond, het hare besloot: met ‘Près des remparts de Séville’ uit Bizets Carmen.

Carmen is een mooie, verleidelijke, gevaarlijke en sterke vrouw. Als personage in de opera, maar ook als rol die je als zangeres op je neemt, dwingt ze je om als interpreet keuzes te maken. Heel mooi om te zien, hoe het bij beide dames Carmen is die hen uit de geijkte statica van een concertsituatie lijkt te willen halen. De Carmen van Morel, gestileerd en vrij ‘klein’ gespeeld, is veel sterker dan die van Margaine, rollend met de ogen en peilloos diep gedecolleteerd.

De reden daarvoor: Morel is een complete muzikante, de enige van de avond. Ze is de enige die het orkest niet alleen hoort, maar er ook naar luistert, zichzelf als een deel ervan beschouwt. Dat leidde meteen al in ‘Asie’ van Ravel tot kippenvel – wat een schitterend idee, de loper voor je te laten uitrollen door een van de grootste orkestratoren ooit.

De overgang naar het ‘Laudamus te’ uit Mozarts Mis in do klein was niet evident, en mislukte dan ook danig. Dirigent Rizzi begon met een te traag tempo en kreeg het Muntorkest – dat overwegend nochtans goed begeleidde, zeker in de opera-uitreksels – niet mee, als hij het al probeerde. Een kleine smet op een verder zeer mooie prestatie. Morel heeft akoestisch verstand en hoeft haar kleine stem daarom nooit te forceren om hoorbaar te zijn. Ze weet wat legato is, ze weet wat ze zingt, ze vindt voor elk technisch probleem een elegante oplossing.

Ze zingt in het hier en het nu, niet ‘zoals-ze-het-thuis-heeft-ingestudeerd’. Een zangeres naar ons hart, kortom, voor wie we hopen dat de dip in haar programma, een door ademproblemen getekend ‘Träume’ uit Wagners Wesendonck-Lieder, haar niet al te kwalijk zal worden genomen.

Rudy Tambuyser

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content