Jazztrompettist Wynton Marsalis komt driemaal naar Bozar: ‘We komen met liefde’
Houdt uw kind niet van jazz of klassiek? ‘Maak u geen zorgen,’ vindt Wynton Marsalis, ‘die genres staan gewoon wat verder van seks af.’ Een gesprek over Belgische cafés en de beste ambassadeur die we ons kunnen wensen.’
Wynton Marsalis (58) wordt weleens een musicologische reactionair gevonden, maar zelfs zijn grootste tegenstanders geven toe dat de man een groot trompettist is. Op 18, 19 en 20 februari brengt hij zijn bigband, het Jazz at Lincoln Center Orchestra, naar Bozar voor een avond vol klassiekers, een dubbelconcert met ons eigen Brussels Jazz Orchestra (BJO), en een kinderprogramma. Of u nu van strakke kostuums houdt of niet: dit wordt jazz van hoog niveau. En die Frank Vaganée van het BJO? ‘Hip!’
Hoe gaat het met uw gezondheid, meneer Marsalis? Toen u in 2018 te gast was in Brussel had u last van evenwichtsstoornissen.
Wynton Marsalis:(moeizaam) Wat aardig dat u daarnaar vraagt. Ik sukkel nog altijd met mijn nek. Door mijn houding bij het trompet spelen, waarbij je een beetje omhoog kijkt, heb ik artritis in mijn nekwervels gekregen. En daardoor word ik duizelig. Trappen zijn een beetje eng, en ik ga nooit meer te dicht bij de rand van het podium staan. Plezierig is het niet, moet ik je zeggen.
Alles gaat terug op “Toon jij de jouwe, dan toon ik de mijne”.
Laten we het over iets leuks hebben. Weet u nog wanneer u voor het eerst over het Brussels Jazz Orchestra hebt gehoord?
Marsalis: Oh, lang geleden al. In 2008 speelden ze voor het eerst ‘bij ons thuis’, in Jazz at Lincoln Center in New York. Maar ik had natuurlijk al eerder over hen gehoord.
Zal ik u een beetje helpen? De eerste keer dat u met Frank Vaganée speelde, was in 2003. Na het concert met uw orkest in deSingel in Antwerpen ging u jammen in Café Hopper. Pianist Jef Neve was er ook bij.
Marsalis: (leeft helemaal op) Dat weet ik nog! Ik heb daar ook nog piano gespeeld, niet? Ik herinner me dat de club barstensvol zat, en dat ik me een weg moest banen tussen de mensen want het podium – als dat er al was – was helemaal achterin, toch? Veel plezier gehad, die avond. En Frank was geweldig. That was hip!
U gaat samen met het BJO het podium delen. Wat zoekt u in een jazzorkest wanneer u zo’n samenwerking op poten wilt zetten? Wanneer is het voor u goed genoeg?
Marsalis: Luister eens, we zijn hier toch allemaal voor hetzelfde? We proberen de mensen wat dichter bij elkaar te brengen. Voor muzikanten is het makkelijk om dat voor elkaar te krijgen, we hebben dezelfde woordenschat. Het concert in Brussel is geen test, hè. Wij zitten niet hoog in onze toren, op zoek naar een orkest dat ‘goed genoeg’ is. Zo bekijken wij de zaken echt niet. Alles draait om gelijkwaardigheid in dit project, om respect onder collega’s. Ik ben er zeker van dat het publiek de camaraderie zal voelen. We come with love. Het wordt geen battle of the bands.
Wat mogen we verwachten van het dubbelconcert? Spelen jullie elkaars materiaal?
Marsalis: Wel, we hebben verscheidene arrangementen die we met beide orkesten zullen spelen. Wij brengen enkele eigen composities, het BJO ook, zo gaat het om en om, en dan spelen we samen. Wij maken een arrangement van Bluesette van Toots Thielemans, en van het BJO is er Carry on Carrillion van trompettist Bert Joris.
De jazzcanon is bijzonder uitgebreid. Wat maakt een compositie geschikt om door een bigband gespeeld te worden?
Marsalis: Ze moet goed in elkaar zitten. Hoe aanstekelijk is de melodie, is de harmonische structuur interessant? Vanzelfsprekend neem je een stuk van het karakter van het origineel over, dit zijn nu eenmaal iconische composities. Als je Jackie-ing van Monk speelt, kénnen de mensen het liedje al, daar moet je niet al te zeer aan morrelen. Het avontuur, het wegzeilen van het origineel, zit ‘m in het feit dat je die stukken speelt met een bigband. Hoe avontuurlijk had je het gewild?
Als ouder hoef je je geen zorgen te maken als je tiener niet naar jazz of klassiek luistert.
Laten we even terugkeren naar uw kindertijd. U groeide op in een muzikaal gezin, met uw vader Ellis als uw grote leermeester. Herinnert u zich nog de eerste keer dat u een bigband live zag?
Marsalis: Dat moet de band van klarinettist Woody Herman geweest zijn, met Allen Vizzutti op trompet. Ik moet veertien geweest zijn en het had een enorme impact op me. Wat was die vent goed! Het was ergens buiten New Orleans, en ik was de enige zwarte in het publiek. Ik had twee grote kerels die ik kende gevraagd om met mij naar daar te rijden. Ik wilde een paar patsers bij me voor het geval het daar verkeerd zou lopen, snap je? Ik hoor me het nog zeggen: ‘Laat me niet in mijn eentje achter, hè!’ Waarop zij: ‘Weet je wel zeker dat je daarnaartoe wilt?’ (schatert) Maar Vizzutti was fantastisch. Ik mocht backstage, en daar ontmoette ik Herman. Hij sprak me bezorgd en streng toe: ‘Wat doe jij hier?’ Ik: ‘Ik wilde Vizzutti horen. Ik ken ‘m door mijn vader, Ellis.’ ‘Jij bent de kleine van Moan?’ – dat is de bijnaam van mijn pa. ‘Hier komen geen zwarten, jongen, pas toch op.’ Mijn patsers hebben toen snel een achterdeur gezocht, en we zijn op handen en voeten naar de auto gekropen.
Op de derde dag brengt u Jazz for Young People in Bozar. Toen mijn arme zoon drie was, herkende hij in de auto het verschil tussen Miles Davis en Dizzy Gillespie. Dertien jaar later vindt hij jazz maar niks. Hoe pakt u het aan?
Marsalis: Ik vind jouw aanpak helemaal niet verkeerd. Muziek is vaak een sociale bezigheid. Met je pa in de auto naar muziek luisteren, dat is bonding. En als ze wat ouder zijn, luisteren kinderen naar de muziek die hun vrienden goed vinden. Muziek onder elkaar delen is als een handeltje: je geeft iets en je krijgt iets terug. Alles gaat terug op ’toon jij de jouwe, dan toon ik de mijne.’ (schatert) Zo is het toch? Als tiener luister je naar muziek die verbonden is met seksualiteit. Als ouder hoef je je geen zorgen te maken als je tiener niet naar jazz of klassiek luistert, die genres staan gewoon wat verder van seks af. Dat is geen tekortkoming van de jazz. De truc is dan om jazz onderdeel te maken van sociale interactie. Met wat blues erin, iets menselijks, soms iets competitiefs – daar houden tieners vaak van.
In Brussel mikken we op kinderen uit de lagere school en het lager middelbaar. Ik probeer hen uit te leggen hoe een jazzliedje ineen zit, wat de ritmesectie doet, de verschillende blazers enzovoort. Daarna leg ik uit wat improviseren is, en mogen de kinderen komen meedoen. Zo heb ik het ook geleerd.
Herinnert u zich nog uw eerste optreden in België?
Marsalis: Dat zit wat ver, maar ik kom graag in België. Wat wil je, Toots Thielemans is toch de beste ambassadeur die je je kunt wensen? Alle muzikanten houden van Toots! Ik vergeet het nooit. Op een dag in de vroege jaren negentig speelde ik met mijn band een concert in Brussel, en daarna trokken saxofonist Wessel Anderson en ik de stad in. Rond halftwee ’s ochtends kwamen we voorbij een club, en aan het raam zagen we een drummer zitten. Bingo! Maar toen we binnenstapten, zag ik dat de bassist op een basgitaar speelde, niet op een contrabas. Tja, afgelopen: ik heb een hekel aan basgitaren. We gingen weer naar buiten, maar plots tikte iemand op mijn schouder: ‘Kom terug, wij zijn de band van Toots Thielemans, wij kunnen écht spelen!’ We hebben zeker nog een uur meegejamd. En já, ook die elektrische bassist was verdomd goed.
Tot slot: bestaat er bij muzikanten zoiets als een Europese tongval?
Marsalis: Ja! Vaak hoor je de invloed van de folkmuziek uit het land waar ze vandaan komen. En daarnaast heb je natuurlijk de Europese avant-garde, maar die beschouw ik niet noodzakelijk als ‘Europese jazz’, tussen dikke aanhalingstekens. Als je een generatie teruggaat, naar mensen zoals Toots, dan hoor je dat die dichter bij de bron van de muziek stonden. Ach, er worden zo veel grote filosofische standpunten ingenomen als het daarover gaat. Maar ik kan je vertellen: als twee muzikanten elkaar tegenkomen, spelen ze eerst een blues om elkaar af te tasten. Dan vervalt het getheoretiseer. Dan adem je. Zo simpel is het.
Wynton Marsalis
– 1961: geboren in New Orleans
– 1979: studeert klassieke trompet aan Julliard, New York
– 1980-1982: tourt met drummer Art Blakey, beslist zijn leven aan de jazz te wijden
– 1991: wordt artistiek directeur van Jazz at Lincoln Center en muzikaal directeur van Jazz at Lincoln Center Orchestra
– 1997: Wint Pulitzer voor Blood on the Fields
– Verkocht 7 miljoen albums wereldwijd
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier