‘Hoe houden we beginnende leraren in het beroep?’

© Belga
Charlotte Struyve
Charlotte Struyve Doctoraatsstudente KU Leuven (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen)

Regelmatig verschijnen alarmerende cijfers over het aantal beginnende leraren dat het onderwijs verlaat binnen de eerste jaren van tewerkstelling. Daarom ging Charlotte Struyve (KU Leuven) op zoek naar de oorzaak en mogelijke oplossingen.

Zo’n 14% van de beginnende leraren in het basisonderwijs verlaat het onderwijs binnen een periode van vijf jaar na hun eerste indiensttreding. In het secundair onderwijs loopt dit cijfer zelfs op tot 22% en dat terwijl men voorspelt om tegen 2023-2024 nood te hebben aan 10% meer voltijdse leraren. Niet nieuw, maar nog altijd alarmerend. Vooral omdat we tot op vandaag nog steeds niet de oorzaak aanpakken.

‘Hoe houden we beginnende leraren in het beroep?’

Diverse studies, zowel in Vlaanderen als internationaal, tonen de nefaste gevolgen aan van de vroegtijdige uitstroom van leraren. Een voortdurend vertrek van leraren zorgt er voor dat schoolteams als los zand werken. Hierdoor wordt er geen ervaring en expertise in scholen opgebouwd. Bovendien moeten we vaststellen dat hoofdzakelijk de meest getalenteerde leraren het onderwijs verlaten en scholen al blij mogen zijn als ze alle open lerarenvacatures kunnen invullen. Kwaliteitscriteria worden dan bijzaak. Het eindverdict is dat de kwaliteit van het lesgeven er op achteruit gaat en dat leerlingen minder goed presteren.

Mentorschap in vraag durven stellen

Het grote belang voor het begeleiden van beginnende leraren is algemeen bekend. Men hoopt hiermee de uitstroom tegen te gaan. De meest voorkomende vorm van ondersteuning, ook in Vlaanderen, is mentorschap. Mentorschap omvat de persoonlijke begeleidingsrelatie tussen een beginnende en eerder ervaren leraar binnen de school. De mentor heeft als doel om de beginnende leraar de nodige informatie te bieden over de gang van zaken in de school (wegwijsbegeleiding), vakinhoudelijk en -didactisch te ondersteunen (werkbegeleiding) en hun groei als professional te stimuleren (leerbegeleiding). Hoewel door de afschaffing van de mentoruren in 2010 de rol van de mentor niet langer decretaal is vastgelegd, merken we dat de meeste Vlaamse scholen nog steeds mentorschap inrichten, weliswaar met eigen middelen.

‘Leraren met een grotere sociale verbondenheid met de collega’s zijn meer tevreden met hun job.’

Echter, uit ons onderzoek met bijna 1000 leraren blijkt dat slechts 13% van de beginnende leraren de mentor aanduidt als persoon met wie ze aspecten van hun klaspraktijk bespreken. Daarom is het belangrijk om de vraag te durven stellen: bereiken scholen wel wat ze willen bereiken met mentorschap? Pakken ze door het installeren van een één-op-éénrelatie wel de kern van de uitstroomproblematiek aan? Of ligt de sleutel niet eerder in een gedragen verantwoordelijkheid waar ieder lid van het schoolteam zijn of haar steentje bijdraagt?

De kracht van sociale relaties in scholen

Waaraan mentorschap weinig tot geen aandacht besteedt, is dat beginnende leraren ook lid worden van een schoolteam. Naast de confrontatie met de volledige verantwoordelijkheid van het lerarenberoep bij de overgang van de lerarenopleiding naar het werkveld, moeten beginnende leraren ook ingroeien in een nieuwe organisatie. Talrijke studies tonen aan dat interacties tussen leraren binnen de school fungeren als belangrijke bronnen van informatie en kennis maar evengoed steun en erkenning. Als beginnende leraar is het daarom belangrijk om een plaatsje te vinden in dit kluwen aan interacties en dus om met de collega’s uit het schoolteam sociaal verbonden te zijn.

‘Geef leekrachten een vaste aanstelling in één school in plaats van versnipperde uren over diverse scholen heen.’

Uit ons onderzoek blijkt immers dat leraren met een grotere sociale verbondenheid met de collega’s, meer tevreden zijn met hun job en een hogere betrokkenheid tot de organisatie voelen. Deze twee kenmerken zorgen er bovendien voor dat ze minder geneigd zijn om het lerarenberoep te verlaten. Deze invloed geldt voor zowel beginnende als meer ervaren leraren maar is beduidend groter voor de eerste groep. Opvallend is dat sociaal verbonden zijn met de mentor in de school geen invloed blijkt te hebben op de opvattingen en de beleving van het lerarenberoep en de intentie van beginnende leraren om het beroep te verlaten.

Mentorschap 2.0

Wil dit zeggen dat we mentorschap moeten afschaffen? Helemaal niet. Diverse studies tonen aan dat de taak van de formele mentor in termen van didactische uitwisseling en ondersteuning van cruciaal belang is. Moeten we mentorschap een nieuwe invulling geven? Dat denk ik wel. De nuance van onze studie ligt in het feit dat er tot nu toe nog weinig aandacht is besteed aan hoe sociale relaties met collega’s in de school fungeren als een spontane en informele vorm van mentorschap. We moeten daarom mentorschap ook durven beschouwen als een gedeelde verantwoordelijkheid van alle actoren binnen de school. Samen vormen ze immers een “sociaal vangnet” voor (beginnende) leraren.

Echter, het schoolteam kan ook maar deze rol opnemen wanneer aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan. We pleiten er dan ook voor dat het onderwijsbeleid maatregelen uitwerkt waarmee beginnende leraren een volwaardige aanstelling in één school krijgen in plaats van een verzameling van versnipperde uren over diverse scholen heen. Bovendien is het wenselijk dat deze aanstelling voldoende langdurig is. Slechts dan gaan beginnende leraren alsook het schoolteam willen investeren in hun onderlinge relatie en kan informeel mentorschap (en diens positieve invloed) ontstaan.

Charlotte Struyve is doctoraatstudent aan de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Zij verdedigt haar proefschrift rond expertleraren in het onderwijs op 7 april 2017.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content