Hoe anders is de ‘anderspartij’ N-VA?

N-VA-voorzitter Bart De Wever © Belga
Nicolas Bouteca & Lorenzo Terrière
Nicolas Bouteca & Lorenzo Terrière Professor en onderzoeker verbonden aan onderzoeksgroep GASPAR (UGent)

Hoe anders is de ‘anderspartij’ N-VA na vijf jaar politiek leiderschap? Die vraag beantwoorden professor Nicolas Bouteca en onderzoeker Lorenzo Terrière in een bijdrage voor het februarinummer van het politieke maandblad Samenleving & Politiek. Knack biedt u de analyse graag aan.

N-VA kan sinds 2014 zonder de minste twijfel het politieke marktleiderschap van Vlaanderen en zelfs België claimen. De partij is veruit de grootste in zowel het Vlaamse als het federale parlement, levert de Vlaamse minister-president en tot voor kort ook de schaduwpremier op het federale niveau. Terwijl ze nu ook vier van de vijf provincies mee aanstuurt, blijft enkel op gemeentelijk vlak het marktleiderschap nog uit.

Zo’n koppositie brengt zowel opportuniteiten als bedreigingen met zich mee.

In deze bijdrage gaan we na wat dit politieke marktleiderschap voor de partij teweeggebracht heeft. Zo’n koppositie brengt namelijk zowel opportuniteiten als bedreigingen met zich mee. Aangezien de volgende verkiezingen alweer dichtbij komen, bekijken we deze uitdagingen door een electorale bril. We vertrekken daarbij van de vaststelling dat kiezers veel minder dan in het verleden gewoontedieren zijn die altijd voor dezelfde partij stemmen. Onderzoek leert dat zij zich bij hun stemkeuze steeds meer laten leiden door het inhoudelijk profiel van de partij, de aantrekkelijkheid van haar kopstukken en door het imago of beeld van de partij. Dit zijn ook de elementen waarop we in de onderstaande analyse ingaan om uit te pluizen welke sporen vijf jaar politiek marktleiderschap heeft nagelaten.

Veel luitenanten, één echte generaal

In de SWOT-analyse (Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats, nvdr.) van de Vlaams-nationalisten stond lange tijd als belangrijkste bedreiging dat N-VA eigenlijk een éénmanspartij was. Wat kort door de bocht gezegd: neem voorzitter Bart De Wever weg en de partij valt als een kaartenhuisje in elkaar. De onverwachte kandidatuur voor het minister-presidentschap van Bart De Wever toont aan dat hij voor de partij onmisbaar blijft wil ze haar dominante positie in het Vlaamse partijlandschap behouden. Hij moet als Vlaamse spits verzekeren dat N-VA niet zonder slag of stoot uit het regeringspluche wordt gehouden na 26 mei. Nu is er de laatste jaren zeker een verbreding van het personeelskader doorgevoerd, maar het is de figuur van Bart De Wever die het Vlaams-nationalisme boven haar gewicht laat boksen.

De deelname aan zowel de federale en Vlaamse regering katapulteerde een aantal N-VA’ers naar de top van de poppolls. Theo Francken piekte eind 2018 als populairste politicus van Vlaanderen, maar tegelijk was ook hij degene die de N-VA de voorbije jaren het meest in moeilijke papieren bracht. Soms via zijn voortvarende communicatie (bijvoorbeeld de opkuistweet of de Facebookpost over lingerie voor mannen), maar meer fundamenteel ook via zijn beleid. ‘Theo toetert veel, maar doet eigenlijk niets anders dan voorheen’ is een vuurtje dat voortdurend werd opgepookt door tegenstanders binnen en buiten de eigen regering. Ook de late reactie op het Marrakeshpact en het humanitaire visumschandaal knagen aan het aura van goede N-VA-bestuurders dat men de afgelopen jaren zorgzaam probeerde op te bouwen. Dat de foutenmarge voor een partijvoorzitter minimaal is, bemoeilijkt de idee dat Francken op termijn de rol van De Wever zou overnemen aan de top van de partij. De ervaren Jan Jambon zou dan wellicht het voorzitterspak beter passen. In de oppositiejaren slaagde hij er als fractieleider in de Kamer in om een uitgebreide ploeg te leiden en ook samen te houden. Als minister van Binnenlandse Zaken kon hij op weinig fouten betrapt worden en groeide hij vanuit zijn functie als vicepremier zelfs uit tot een bruggenbouwer die bij collega-politici op respect kan rekenen. Door de onverwachte terreurproblematiek kon hij zich ook het profiel van een krachtdadige gids in moeilijke tijden aanmeten. Jambon kent nu zelfs een positief imago onder Franstalige kiezers in Wallonië en Brussel – een gegeven dat in 2014 nog ondenkbaar leek.

Dat de foutenmarge voor een partijvoorzitter minimaal is, bemoeilijkt de idee dat Francken op termijn de rol van De Wever zou overnemen aan de top van de partij.

N-VA groeide de voorbije jaren in de breedte, maar een aantal kopstukken bleven wat ‘hangen’. Liesbeth Homans, ooit getipt als de eerste vrouwelijke minister-president, had het moeilijk om als welbeslagen bestuurder op de voorgrond te treden. Ze worstelde met de ambitieuze armoedecijfers en raakte in onmin met haar administratie.

Philippe Muyters moest in 2014 al vechten voor een mooie plaats op de drukke Antwerpse lijsten en dat is nu niet anders. Er werd bovendien gefluisterd dat hij zou worden weggepromoveerd naar een internationale functie.

Ben Weyts was dan weer omnipresent in de media. Dit vooral op zondag of wanneer dierenrechten moesten worden verdedigd. De grondige aanpak van de fileproblematiek door bijvoorbeeld het rekeningrijden ook voor personenwagens in te voeren, werd doorgeschoven naar een volgende Vlaamse Regering. In het moeilijke Oosterweeldossier kreeg hij dan wel weer de schop in de grond.

Geert Bourgeois bleef als minister-president misschien wel het best van alle Vlaamse ministers overeind. Hij is de incarnatie van de zakelijke N-VA uit de begindagen, maar mag zijn Vlaamse erfenis van de partij enkel vanop de Europese lijst verdedigen. Ver weg van de campagneschijnwerpers. In 2014 bewees N-VA al dat ze een ‘actiever’ personeelsmanagement durft te voeren dan haar politieke concurrenten. Dat zelfs de ‘founding father’ daarvan het slachtoffer kan worden, toont het gebrekkige geloof van de partij in hem als electoraal kopstuk.

Federaal voerde Johan Van Overtveldt de taxshift door en verlaagde hij de vennootschapsbelasting, maar hij bewees zichzelf tot op heden nog niet als stemmenkanon. Dat lijkt hij ook zelf te beseffen aangezien hij in Mechelen paste voor een rechtstreeks duel met zittend burgemeester Bart Somers.

Zuhal Demir, die de ondertussen in anonimiteit verdwenen Elke Sleurs en cours de route als staatssecretaris kwam vervangen, zette wel een sterke lokale score neer in Genk. Net als Steven Vandeput die als minister van Defensie het veiligheidsthema mee op de kaart zette en zelfs de burgemeesterssjerp van centrumstad Hasselt wist te veroveren.

Sommige N-VA-ministers konden zeker overtuigen. Maar werden ze daarbij ook niet te weinig in de weg gelegd door de oppositie? Van bepaalde van hun bevoegdheden kwam bijvoorbeeld maar weinig terecht of er werd in elk geval heel wat minder over gecommuniceerd. Wat is er de voorbije jaren gebeurd op vlak van Administratieve Vereenvoudiging (Francken), Regie der gebouwen (Jambon), Wetenschapsbeleid (Demir/Sleurs) of de redesign van de federale overheidsdepartementen (Vandeput/Loones)?

Kortom, door mee te besturen zijn er de voorbije jaren wel degelijk luitenanten opgestaan binnen de partij, maar nog steeds niemand met het pantser van generaal De Wever.

Door mee te besturen zijn er de voorbije jaren wel degelijk luitenanten opgestaan binnen de partij, maar nog steeds niemand met het pantser van generaal De Wever.

Stilstaan is achteruitgaan

Op inhoudelijk-strategisch vlak zijn er weinig partijen die kunnen tippen aan N-VA. Ze is er de voorbije jaren ten eerste in geslaagd om thema’s te stelen van andere partijen. In de campagne voor de federale en Vlaamse verkiezingen van 2014 zette N-VA voor het eerst heel hard in op migratie en veiligheid. Na een persconferentie waarop deze campagnespeerpunten werden toegelicht, kopte Het Laatste Nieuws ‘Harder dan ooit’ (HLN, 9/4/2014) en twitterde Open VLD-voorzitter Gwendolyn Rutten ’taal ruikt wel erg naar Vlaams Belang’. De liberale voorzitster had wellicht een punt want uit postelectoraal kiezersonderzoek in Samenleving & Politiek (Baudewyns & Dassonneville, 2014) bleek dat een groot aandeel (44%) van Vlaams Belang-kiezers uit 2010 in 2014 overliep naar N-VA. Om dit succes te kunnen bestendigen en ook te bewijzen dat ze in tegenstelling tot Vlaams Belang daadwerkelijk iets kan veranderen op deze thema’s, koos N-VA bij de verdeling van de ministerportefeuilles voor de veiligheidsdepartementen Binnenlandse Zaken en Defensie en voor Asiel en Migratie. Daardoor leken ze even het eigenaarschap van Vlaams Belang op deze thema’s over te nemen. Maar de lokale stembusslag toonde aan dat het moeilijk is om Vlaams Belang op eigen terrein te verslaan. Het idee van de ‘Theo-rie versus de Theo-praktijk’ ging er goed in bij de rechtse kiezer. De strijd op deze flank is heden onbeslist. N-VA moet zich voorlopig tevredenstellen met het mede-eigenaarschap op het thema migratie, in plaats van het leiderschap op dit terrein. Wie de echt harde lijn prefereert, kiest uiteindelijk nog steeds voor Vlaams Belang.

Op het sociaaleconomische terrein wist N-VA zich de voorbije jaren te handhaven als een geloofwaardige speler op rechts. Al was het maar omdat haar voornaamste concurrent op dit terrein, Open VLD, mee in de regering zat. Michel I kon de begroting niet uit de rode cijfers lichten, maar doordat de liberalen meebestuurden, werd dit dossier electoraal geneutraliseerd. Ook al kon de partij de verwachtingen niet invullen op een symbolisch belangrijk campagnethema uit 2014 (herinner u de fameuze uithaal van Bart De Wever naar Paul Magnette: ‘Show me the money’), een plotse uitstroom van kiezers hoeven ze omwille van dit dossier niet te vrezen. Open VLD zal N-VA er niet op aanvallen. Samen voerden ze bovendien een tax cut door, verhoogden ze de pensioenleeftijd en perkten ze de autonomie van het sociaal overleg in. Open VLD herwon op die manier wat geloofwaardigheid bij de rechtse kiezer, maar door de liberalen eerst te laten verdrinken in het Turteltaksdossier en buiten het regeerakkoord om de verlaging van de vennootschapsbelasting te claimen, kon N-VA wat extra geloofwaardigheid op de liberalen veroveren. Er is bijvoorbeeld niks liberaler dan de verlaging van de vennootschapsbelasting en het was minister Johan Van Overtveldt die zich daarvoor uit de naad heeft gewerkt.

N-VA wist zich de voorbije jaren ook als een soort politieke kameleon aan te passen aan de heersende maatschappelijke debatten en daarin steeds een aparte stem te laten horen. Om inhoudelijk in beeld te komen bij media en kiezers kan het handig zijn om in debatten duidelijk aan één van de uiterste polen te gaan staan. Idealiter sta je daar alleen, terwijl al de rest aan de andere kant in grote lijnen dezelfde boodschap staat te verkopen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij één van de belangrijkste debatten op het Vlaamse niveau, namelijk onderwijs. N-VA profileert zich daarbij graag als de verdediger van de ’traditionele’ aanpak, terwijl de andere partijen vooral willen hervormen. Hetzelfde fenomeen tekent zich af met betrekking tot energie en klimaat. Iedereen is voorstander van het opdoeken van kerncentrales terwijl N-VA er net nieuwe wil bouwen. Met haar ‘eco-realisme’ tracht ze zich een unieke positie aan te meten in een debat dat de komende jaren alleen maar aan aandacht zal winnen. De betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid ervan zijn hete hangijzers en N-VA weet zich op dit vlak opnieuw een unieke positie aan te meten.

N-VA heeft inhoudelijk zeker een evolutie ondergaan op het communautaire vlak. Het standpunt (confederalisme) is hetzelfde gebleven, maar het belang van het thema is tijdens de regeerperiode nog verder gedevalueerd. MR liet ‘de bocht van Bracke’ in het regeerakkoord betonneren waardoor het communautair dossier voor vijf jaar in de vriezer verdween. Dat N-VA in de federale regering bleef zitten ondanks het doodzwijgen van het communautaire dossier maar wel uit diezelfde regering stapte voor het Marrakeshpact, illustreert dat men bij N-VA beseft dat met het staatshervormingsdossier minder kiezers te overtuigen zijn dan met het migratiedossier. Nu N-VA terug op de federale oppositiebanken zit, is de communautaire omerta doorbroken en kan zij op dit thema opnieuw ‘radicaliseren’. De vraag is evenwel hoe geloofwaardig haar hernieuwde roep om confederalisme zal klinken. N-VA blijft in de geest van de ‘bocht van Bracke’ immers verdedigen dat een volgende federale regering niet noodzakelijk een rondje staatshervorming moet rijden zolang er maar duidelijke socio-economische hervormingen worden doorgevoerd. Zolang de Franstaligen ‘demandeur de rien‘ blijven, ligt de confederale big bang bovendien niet voor de hand.

De ‘anderspartij’ staat onder druk

Het electorale succes van de partij berustte in 2014 voor een groot stuk op het feit dat ze niet als een traditionele partij werd aanzien. De ’trado’s’ zouden compromissenmakers zijn die hun principes laten varen eenmaal ze aan de macht komen en daardoor ook maar weinig echte verandering brengen. N-VA had in de jaren voorafgaand aan Michel I een anti-establishmentdiscours ontwikkeld, wat de partij voor voormalige LDD- en Vlaams Belang-kiezers een aantrekkelijke uitwijkmogelijkheid maakte. Dat imago van de ‘anderspartij’ is de voorbije jaren stevig op de proef gesteld omdat N-VA constant op zoek leek om een moeilijk evenwicht te bewaren tussen ’traditionele’ en ‘andere’ politiek.

Dat het moeilijk is om het etiket van ’trado’ te vermijden als je op alle niveaus meebestuurt bleek bijvoorbeeld uit het cumuldossier. N-VA raakte er net zoals de klassieke partijen in verstrikt waardoor ze voor de anti-establishmentkiezer lid werd van de ‘club van graaiers’. Siegfried Bracke is, zelfs zonder als Kamervoorzitter ooit geld te hebben ontvangen als adviseur van Telenet, voor vele Vlamingen uitgegroeid tot één van de symbolen van de Belgische cumulcultuur.

Ook de benoemingspolitiek die steevast met besturen gepaard gaat, heeft haar sporen nagelaten bij N-VA. De Vlaams-nationalisten probeerden met een zachtere versie van de partijpolitieke benoeming het verschil te maken met de rest. De partij heeft geen probleem met politiek benoemden in de controlerende raden van bestuur van overheidsbedrijven aangezien die eigendom zijn van de belastingbetaler, maar partijmensen in het dagelijks uitvoerend management droppen doet ze niet. Bovendien moeten die politiek benoemden niet altijd over een N-VA-partijkaart beschikken. De beste mensen op de beste plaats, zo luidt het. Intellectueel kan dat misschien wel kloppen, de meeste kiezers denken evenwel in zwart-wittermen wanneer het gaat over politieke benoemingen. Het verschil tussen een subtielere benoemingspolitiek en de traditionele platte politieke benoeming kregen ze de voorbije jaren dan ook moeilijk uitgelegd. De Oost-Vlaamse (kandidaat)provinciegouverneurs Jan Briers en Wim Leerman mogen dan al geen partijlidkaart hebben, net zoals Tom Dechaene bij de Nationale Bank, maar het verschil tussen een ‘gelijkgestemde’ en iemand die een fysieke partijlidkaart bezit, klinkt veel kiezers semantisch in de oren. Die denken gewoon dat N-VA ook overal zijn mannetjes wil posteren. Zeker omdat voor partijsoldaten zoals Marc Descheemaeker (De Lijn, Brussels Airport) en Koen Kennis (Telenet, Eandis) of de overstap van N-VA-cabinetards naar topfuncties in de Vlaamse administratie dan weer een oogje dichtgeknepen wordt onder het mom van ‘stapsgewijs hervormen van de oude politieke cultuur’ (dixit Peter De Roover, De Afspraak 8/11/2018).

Daarmee zijn we aangekomen bij een volgend element dat aan het anders-karakter van de partij heeft gevreten, namelijk de bereidheid om compromissen te sluiten. In de federale oppositiejaren lieten N-VA-toppers zoals Ben Weyts herhaaldelijk verstaan dat de regering-Di Rupo beter voor radicale hervormingen zou kiezen in plaats van telkens muizenstapjes te zetten. Het federale regeringswerk onder Michel I vertoonde evenwel verschillende van die muizenstapjes. In haar programma hield N-VA bijvoorbeeld een pleidooi voor het beperken van de werkloosheid in de tijd, maar vandaag kan een versnelde degressiviteit blijkbaar al volstaan. Er moest ook een einde komen aan de automatische loonindexering, maar de Vlaams-nationalisten konden enkel verkrijgen dat de regering een indexsprong (dit is een éénmalige loskoppeling) doorvoerde waarvan de effecten dan nog voor een stuk werden tenietgedaan door een verhoging van de BTW op elektriciteit. N-VA heeft met andere woorden ervaren dat de Belgische tanker met haar overlegbesluitvorming niet makkelijk te keren is. ‘België is een enorm weerbarstig land als het op hervormen aankomt’, liet Bart De Wever in De Tijd (9/01/2016) optekenen. Een bekentenis die botst met het imago van beeldenbestormers die ze eerder in de federale oppositie cultiveerden.

N-VA heeft ervaren dat de Belgische tanker met haar overlegbesluitvorming niet makkelijk te keren is.

Hoe zwaar die compromiscultuur op de N-VA-schouders weegt, kwam zeer goed tot uiting bij de val van de regering-Michel. Het verlaten van de regering werd door de partij steevast voorgesteld als het kiezen voor de principes. Een houding die volgens N-VA zelf fel contrasteert met de plooibare traditionele partijen.

‘De vierde traditionele partij’

Ondanks de goede prestaties van sommige ministers blijft het beeld van een reus op lemen voeten overeind. De partijvoorzitter is nog altijd het absolute speerpunt en het gevoel blijft dat het politieke marktleiderschap van de partij staat of valt met de figuur van Bart De Wever. Inhoudelijk onderging het communautaire tijdens deze legislatuur een degradatie, maar de partij blijft zich inhoudelijk slim profileren door constant te vervellen en in elk belangrijk maatschappelijk debat het verschil met de rest op te zoeken. Het ecorealisme is daarvan het recentste voorbeeld. Maar de evolutie die misschien wel het meeste impact zal hebben op de kiezer heeft met het imago van de partij te maken. Langs de ene kant wil N-VA een bestuurderspartij zijn die verantwoordelijkheid opneemt, maar langs de andere kant wil ze het rebelse karakter van de oppositiepartij behouden. Maar hoe ‘anders’ is N-VA nog voor de vele kiezers die vandaag traditionele partijen de rug lijken toe te keren? In dat opzicht liet oud-partijgenoot Hendrik Vuye in deze legislatuur misschien wel de pijnlijkste steek noteren. In de Kamer zette hij N-VA wel eens weg als ‘de vierde traditionele partij’. Een uitspraak waarmee hij N-VA’ers recht in het hart raakte. Op 26 mei zullen we zien in welke mate de partijverandering heeft gewerkt.

Nicolas Bouteca en Lorenzo Terrière zijn respectievelijk als professor en onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep GASPAR (Ghent Association for the Study of Parties and Representation) van de UGent.

Deze analyse verscheen eerder in het februarinummer van het politieke maandblad Samenleving & Politiek.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content