Paul Delva (CD&V)

‘Heeft de christendemocratie een blijde boodschap voor grote steden?’

Paul Delva (CD&V) Fractievoorzitter CD&V in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement

‘Het personalisme, de basisfilosofie van de christendemocratie, kan ook nuttig zijn in de stad’, schrijft Paul Delva, CD&V-fractieleider in het Brussels parlement.

Op 25 december 1945 werd het Kerstprogramma van de toenmalige CVP gepubliceerd, met een expliciete referentie naar het gedachtengoed van het personalisme. 73 jaar later doen de christendemocratische partijen In Vlaanderen maar ook op andere plaatsen in Europa het doorgaans minder goed in de grote steden dan op het platteland en in kleinere steden.

Deze vaststelling leidt er soms toe te stellen dat het personalisme, de basisfilosofie van de christendemocratie, eerder recepten aanbiedt voor het platteland dan voor de steden. Anders gesteld: in de (grote) steden, daar waar de wereld van morgen concreet vorm krijgt, hinkt het personalisme (en zijn politieke vertaling, de christendemocratie) achterop. Daarin schuilt het vermoeden dat het personalisme verouderd zou zijn, en dus eerder een verhaal van gisteren dan voor morgen. Maar klopt deze visie wel? Hugo Demets en ikzelf weerleggen alvast deze hypothese in ons recente boek ‘De mens maakt de stad’, waarbij we een personalistische visie op de stad van morgen neerpennen, met Brussel als maatstaf.

Over het personalisme

Het personalisme ligt aan de grondslag van het ideeëngoed van de Europese christen­democratische partijen. Nochtans kunnen weinigen het begrip duiden. In essentie is het een filosofie, die tijdens het interbellum door een aantal christelijke denkers werd uitgebracht, en die de waardigheid en de uniciteit van elke persoon centraal stelt. De persoon is hierbij het individu dat – dankzij, door en met anderen – daadwerkelijk ‘mens’ kan zijn. Er is met andere woorden geen ‘ik’ zijn zonder een ‘jou’. De persoon maakt deel uit van een aantal gemeenschappen (werk, vriendenkring, gezin,…) die hem vrijheid geven en zorg voor hem dragen, en waar hij ook verantwoordelijkheid voor draagt.

Uitdagingen voor de steden

Zo’n 200 jaar geleden woonde slechts 2% van de wereldpopulatie in een stad. Vervolgens sloeg de turbo van de urbanisatie aan. In 2007 leefde voor het eerst meer dan 50% van de wereldbevolking in een stad; tegen 2050 zal dat twee derde van alle mensen zijn. Vandaag zijn de uitdagingen in de steden niet min (met socio-economische omwentelingen (migratie, mondialisering, flexibilisering), de klimaatverandering, de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, digitalisering en robotisering, …).

Vier uitgangspunten als samenhangend kader

In ons boek gaan we na welke oplossingen het personalisme aan beleidsmakers van steden kan aanreiken op het vlak van wonen, werken, mobiliteit, …

Vier uitgangspunten staan hierbij centraal: (i) de menselijke persoon als uitgangspunt én maatstaf voor elke beleidsdaad, (ii) het geloof in het Rijnlandmodel en in het blijvend belang van sociaal en ecologisch gecorrigeerde economische groei, (iii) het rentmeesterschapsprincipe, dat stelt dat we onze planeet slechts in bruikleen krijgen (en dus ecologie centraal stelt), en (iv) en de wil om blijvend naar gezonde financiën te streven (een overheid met weinig schulden kan generaties na ons alle kansen geven).

Drie concrete voorbeelden

In het hoofdstukje ‘wonen’ van mijn boek wordt gepleit voor een stad op mensenmaat, één die de auto brengt naar buurtparkings en hoofdassen, zodat de straten van residentiële wijken leefstraten worden: straten waar men de buren kan ontmoeten en waar de kinderen op straat kunnen spelen. Auto’s kunnen er tijdelijk in om leveringen te doen en minder mobiele mensen op te halen en af te zetten. Een begin moet gemaakt worden door tijdelijke leefstraten in te voeren, zoals men dat in de zomer in Gent doet. Belangrijk voor tijdelijke leefstraten is dat ze er komen op initiatief van de bewoners. In de nieuwe wijken die Brussel aanlegt kunnen ze direct een meer permanent karakter krijgen.

Heeft de christendemocratie een blijde boodschap voor grote steden?

Ook moeten er meer functies in de nu vaak monofunctionele woonwijken komen. Idealiter beschikt elke wijk over (soms kleinschalige) culturele, sportieve, commerciële en administratieve voorzieningen. En is er een openbaar vervoersknooppunt – liefst centraal gelegen. Een dergelijke wijk heeft het voordeel dat de verplaatsingsbehoeften van de wijkbewoners verminderen en de af te leggen afstanden verkleinen

Steden moeten bereikbaar en mobiel blijven, en ook voor personalisten is dat een belangrijk vraagstuk. Het STOP-principe, dat zegt dat in het verkeer eerst voorrang en aandacht moet worden gegeven en stappers, trappers (fietsers), openbaar vervoer, en privévervoer, moet niet alleen in de inrichting van het algehele mobiliteitsplaatje worden nagestreefd, maar ook in de organisatie van het parkeren. Fietsstallingen moeten dicht bij huis zijn, en de haltes van het openbaar vervoer moeten steeds makkelijk bereikbaar zijn. Auto’s vinden een plaatsje in een buurtparking. Zo worden mensen gemotiveerd om andere vervoersmiddelen te gebruiken dan hun eigen wagen.

Jongeren zijn de toekomst van de stad. Elk jaar worden in Brussel meer dan 18.000 kinderen geboren, en het grootste deel komt van Brusselse gezinnen. Brussel wordt ook steeds kleurrijker en diverser. Om die groei op te vangen, en ieder kind gelijke kansen te bieden, pleit ik ervoor om kansarmoede bij kinderen veel vroeger op te sporen dan vandaag het geval is. Sommigen ouders zullen nl. hulp vragen, anderen niet; maar ook die laatste categorie van gezinnen moet men mee krijgen. Ik verwijs graag naar een initiatief in Breda waar alle gezinnen in kaart worden gebracht, van zodra een kind wordt verwacht. In een latere fase wordt de focus verlegd naar concrete ondersteuning bij opvoeden, spelen en taal verwerven, afhankelijk van de concrete situatie van het gezin. Dat gebeurt via regelmatige bezoeken aan huis. Zo wil men een zicht hebben hoe de gezinnen in Breda eruitzien en door specifieke ondersteuning en begeleiding de aanvangsachterstand minimaliseren.

Personalisme vandaag

Uit deze voorbeelden blijkt dat het personalisme dus wel degelijk omvattende antwoorden biedt op de huidige maatschappelijke uitdagingen en evoluties in de steden. Dit is trouwens niet verwonderlijk: in steden wonen een concentratie van ‘personen’, en dus moet er een concentratie aan ‘persoonsgerichte’ antwoorden gevonden worden – laat dit nu net de essentie zijn van het personalisme. Moeilijkheid hierbij is dat overtuigde personalisten steeds in het hoger vermelde coherente kader denken, en vaak ook zo communiceren: met evenwichtige en samenhangende voorstellen, mét de nodige dwarsverbindingen en nuances. In tijden waarin one-issue-partijen vaak de bovenhand halen, is dit een concurrentieel nadeel. Maar dit hoeft geen wet van Meden en Perzen te zijn; aan de personalisten om de handschoen op te nemen, en de nodige scherpte en bondigheid in hun betoog te brengen. Sommigen slagen daar vandaag al in – ze verdienen navolging.

Paul Delva is fractieleider van CD&V in het Brussels Parlement. Samen met Hugo Demets schreef hij het boek De Mens maakt de stad, uitgegeven bij uitgeverij Halewijn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content