Hannelore Bedert, (ex-)zangeres: ‘Verdriet slijt. Maar eerst moet je door het slijk’

Hannelore Bedert: 'Ik denk niet dat ik de komende tien jaar nog op een podium zal staan.' © Carmen De Vos

Schrijven houdt het verdriet over de dood van haar man op een afstand. Als ze zingt, overspoelt het haar. Dus schrijft Hannelore Bedert meer dan ze zingt. En verlangt ze naar kickboksen, zodra het weer kan.

Elke week vraagt Knack aan ondernemende Belgen hoe ze lijf en psyche in balans houden.

‘De tuin was het terrein van Stijn.’ Omringd door een onverwachte overdaad aan bomen en struiken in de stadstuin in Gent gooit Hannelore Bedert een houtblok in de vuurschaal. ‘Het is wat nat’, zegt ze. Het hout sist. Rondom ons tjilpen, kwetteren, tureluren, tierelieren vogels als een koor van fluitketels. We hebben hun territorium betreden. ‘Het is hier altijd zo’n concert. Ook een erfenis van Stijn. Vroeger hoorde ik dat niet. Nu word ik daar intens gelukkig van.’

‘Het nieuwe jaar begint bij ons in februari’, schrijft ze in Hoelang gaat papa nog gestorven zijn?, het kleine boek waarin ze een inkijk geeft in het leven na de dood. In korte zinnen schildert ze het dagelijkse leven en het verdriet dat er als een klimplant overheen woekert. Haar verdriet, maar vooral het verdriet van haar kinderen. ‘Ondertussen zijn we weer een jaar verder. Mensen vragen me vaak of het eerste jaar het zwaarste is. Ik vind het tweede jaar moeilijker. Het eerste jaar is alles de eerste keer alleen, of niet langer met vier. Het tweede jaar dringt het pas door: vanaf nu is het altijd zonder Stijn.’

De dalen worden minder diep. Ik kan het me niet veroorloven om weg te zinken, en dus laat ik het niet meer toe.

Toen Bedert op 17 februari 2019 ’s avonds thuiskwam van een optreden, hoorde ze boven haar hoofd een doffe knal. Alsof er iets zwaars viel. Ze stormde de trap op en vond haar man levenloos op de grond. ‘Ik heb nog geprobeerd hem te reanimeren. “Blijf bij ons”, heb ik gesnikt, gefluisterd, gesmeekt. Ik heb daar even mee geworsteld. Dat het mijn falen was, dat ik hem niet heb kunnen redden. Maar de spoedarts zei achteraf dat de kans groot is dat hij er toen al niet meer was. Het is een troost dat ik weet dat het snel is gegaan, dat hij niet heeft afgezien, dat de kinderen niets gemerkt hebben. Een magere troost, dat wel.’

Stijn leed aan het syndroom van Brugada, een genetische afwijking met risico op hartfalen. Het klinkt misschien hard, maar had men zijn dood kunnen voorkomen?

Hannelore Bedert: Tja, wat als? In dit hele verhaal kan je zo vaak denken ‘wat als?’ Wat als ik vroeger thuis was gekomen? Wat als de dokters hadden gezegd dat hij een hoogrisicopatiënt was? Mijn vader krijgt vandaag, over een uur, een defribrilator ingeplant omdat ze bij hem een hartritmestoornis hebben ontdekt. Mijn mama zei: ‘Hoe oneerlijk dat ze dat bij Stijn niet hebben opgemerkt.’ Misschien. Maar ik weet ook hoe opgelucht Stijn was toen de dokters hem zeiden dat hij geen ICD (implanteerbare cardioverter-defibrillator) nodig had. Hij had gezien wat dat bij zijn broer had gedaan. Die heeft na een hartaanval onmiddellijk een ICD gekregen. Ergens onderweg moet er iets beschadigd zijn, waardoor hij nu chronisch vermoeid is. Stijn zag zo’n ICD als een beperking. Terwijl het wel zijn leven had kunnen redden.

Een paar weken na de dood van uw man werd uw dochter geopereerd. Ook zij heeft het syndroom van Brugada.

Bedert: En mijn zoon, al is het bij hem nog niet tot uiting gekomen. Maar toen ik de ochtend na het overlijden van Stijn naar vrienden en familie belde, dacht iedereen dat het over onze dochter, Polly, ging. Ze was net drie geworden. Twee weken voor zijn dood was ze flauwgevallen op school. ‘Koortsstuipen’, oordeelde de spoedarts van het ziekenhuis waar ze naartoe was gebracht. ‘Brugada’, vreesden wij en we maakten onmiddellijk een afspraak in het ziekenhuis waar Stijn in behandeling was. Drie weken later zat ik daar, met mijn dochter, mijn schoonouders, zonder Stijn. Met handen en voeten probeerde ik daar uit te leggen dat mijn man net gestorven was, dat er spoed zat achter het genetische onderzoek, dat ik niet ook mijn dochter kon verliezen. Zes maanden, zeiden ze, sneller was onmogelijk.

Hoe reageerde u?

Bedert: Ik was lamgeslagen. ‘Ik wil niet nog iemand verliezen’, bonsde in mijn hoofd. Zes maanden beklemmende angst en onzekerheid, dat ging gewoon niet. Een vriendin werkt op de afdeling genetica in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen. ‘Onzin,’ zei ze, ‘dat hoeft niet zo lang te duren.’ Zij heeft een wangstaal genomen, hier in huis, Polly brulde de halve buurt bij elkaar. De diagnose kwam kort daarna en drie weken later ging ze onder het mes. In een ander ziekenhuis, waar ik me iets minder een ‘nummer’ voelde. Ik leefde die weken en maanden in een waas. Ik volgde mijn agenda. Naar de notaris, naar de bank, naar het ziekenhuis. Ondertussen was hier in huis altijd wel iemand om te helpen. De diepvriezer was voor maanden gevuld met eten. Tot ik heb gezegd: ik moet het alleen leren.

(kijkt rond in de tuin) Ik moet dit in ere houden. Voor hem. Want je kunt er nog zo van overtuigd zijn dat je nooit wilt, kunt of zult vergeten, met de tijd zijn er zaken die vervagen. Polly kan nu al het beeld van haar vader niet meer vatten. Soms ben ik bang dat ook bij Hoppe, onze zoon, het gedeelde verleden verdwijnt. Hij was zeven jaar. Wat weet jij nog van toen je zeven was? Flarden van verhalen die je verteld zijn. Ik merk het zelf, dat sommige dingen niet meer tastbaar zijn.

Hannelore Bedert, Hoelang gaat papa nog gestorven zijn?, Standaard Uitgeverij, 104 blz., 22,50 euro.
Hannelore Bedert, Hoelang gaat papa nog gestorven zijn?, Standaard Uitgeverij, 104 blz., 22,50 euro.

Zoals?

Bedert: Aanrakingen. Ik weet niet meer hoe het voelt. Puur rationeel herinner ik het me, maar het gevoel, nee, dat ben ik vergeten. En dan heb ik het niet over seks, maar over de simpele, vanzelfsprekende genegenheid tussen geliefden. Hij die langs achter de armen om me heen legt terwijl ik eten klaarmaak. Ik die me tegen hem vlij op de bank. Dat doe je niet bij om het even wie. Dat missen is moeilijker dan alleen slapen.

Vervaagt verdriet? ‘Het zal slijten,’ schrijft u, ‘maar eerst moeten we door het slijk.’

Bedert: De dalen worden minder diep. Dat is misschien iets waar de natuur je in helpt. Ik kan het me niet veroorloven om weg te zinken en dus laat ik het niet meer toe. Vroeger had ik Stijn om me uit mijn moeras van emoties te sleuren, dat was zijn kracht en zijn schoonheid. Veel meer dan ik was hij geboren voor het geluk. Nu hij er niet meer is, blok ik de duisternis van mijn zijn af. Ik verzet bewust mijn gedachten. Maar verdriet is een venijnig beest. Het besluipt je op de meest onverwachte momenten. Ik kan op het kerkhof staan en niet verdrietig zijn, maar als iemand me afsnauwt op straat omdat ik te lang wacht om over te steken, dan is het daar. Soms blijft dat een paar dagen hangen, uitzonderlijk nog een paar weken. Ik weet ondertussen dat het overgaat. Het gaat op en af en dat is kak en hoe langer het duurt, hoe vaker je denkt: ‘Ik ga mensen niet lastigvallen met mijn verdriet.’

Waarom niet?

Bedert: Het is dubbel. ‘Je moet roepen’, zegt mijn zus. Maar ik wil niet altijd moeten vragen. Soms is het makkelijker om alleen te breken. Dan ween ik even goed door en is het voorbij. Maar als je bij iemand huilt, moet je daarover praten, moet je ook die ander geruststellen dat het al bij al goed is. Dat vraagt energie die ik niet altijd heb. Het ligt natuurlijk ook een beetje aan het algemene ongeduld van onze maatschappij. Het moet vooruitgaan.

Voelt het zo aan? Alsof we een termijn hebben afgebakend voor het rouwproces?

Bedert: Niet alsof. Dat is heel reëel. Als jonge weduwe heb je exact twee jaar recht op een weduwepensioen. In 2015 hebben ze beslist dat jonge weduwen en weduwnaren, maar toch vooral de vrouwen, door dat weduwepensioen onvoldoende op de arbeidsmarkt verschenen. ‘We zetten er een termijn op’, redeneerden ze. Twee jaar vonden ze lang genoeg. Ik wil dat niet voor de rest van mijn leven ontvangen, laat dat duidelijk zijn, maar de boodschap is helder: als je jong weduwe wordt, dan is die rouw binnen de twee jaar afgerond en heb je waarschijnlijk ook wel een nieuwe partner gevonden. Ik ken mensen die na de dood van hun man in de armoede zijn beland. Emotioneel en financieel word je aan je lot overgelaten. Men probeert dat aan te kaarten bij politici, maar men botst toch vooral op een muur. Daar kan ik me wel over opwinden, ja. Dan heb ik zin om heel luid te roepen of om iets kapot te slaan.

Hoe krijgt u de boosheid uit uw lijf?

Bedert: Vroeger spande Stijn zijn buikspieren op en dan bokste ik tegen hem. (lacht) Hij was van plan een boksbal voor mij te kopen, die kon ik dan ophangen in mijn container hier in de tuin om me op uit te leven als het nodig was. Ik kan heel kort en heel explosief kwaad worden. Voor corona deed ik aan kickboksen. Ik kijk uit naar de dag dat het weer kan. Om me af te reageren, om de frustratie eruit te slaan, om even geoorloofd te ontploffen. Want als je midden op straat begint te schreeuwen, kijken ze je toch maar raar aan als die hysterische vrouw, dus hou ik me in.

Ik ben niet boos omdat Stijn gestorven is, wel omdat dit nu onze situatie is en dat mijn kinderen hun vader kwijt zijn. Soms hoor ik Stijn tegen me zeggen: ‘Hannelore, voor jou komt het in orde. Ooit zul je weer gelukkig zijn met iemand.’ Ik ben ervan overtuigd dat het zo zal zijn. Ik ben niet gemaakt om alleen te zijn. Maar mijn kinderen zullen misschien ooit een vaderfiguur hebben, maar nooit meer een vader.’

Ik ken mensen die na de dood van hun man in de armoede zijn beland. Emotioneel en financieel word je aan je lot overgelaten.

U hebt het nummer Kom naar huis uitgebracht, opgedragen aan uw man. Komt u verder nog aan muziek toe?

Bedert: Ik heb twee nummers geschreven, en alleen Kom naar huis heb ik uitgebracht. Na de opnames zong ik het nog één keer, voor de kerstaflevering van Liefde voor Muziek, daarna nooit meer. Dichter bij mij komt het niet. Met Kom naar huis is alles gezegd. Ik kan ernaar luisteren en dat doet me goed. Ik geniet intens van het strijkersarrangement van Arne Leurentop, een van de beste vrienden van Stijn. Alles in dat nummer klopt. Maar het zelf zingen en spelen, is een emotionele uitputtingsslag.

Er lag een tournee vast. In het najaar zou u opnieuw optreden.

Bedert: Na een voorstelling van Kommil Foo voelde ik weer de goesting. Ik had hun spelplezier gezien en dacht: natuurlijk wil ik dat. Die avond stuurde ik een enthousiaste mail naar mijn boeker. Die reageerde al even opgetogen, de zalen ook. Het was overweldigend. Te overweldigend. Ik kon het niet. Ik heb opnieuw een mail gestuurd met de boodschap: ‘Sorry, ik trek de stekker eruit.’

De paniek sloeg toe?

Bedert: Er is een soort vertrouwen weg in mezelf, niet als mens maar als frontvrouw. Wat heb ik nog te vertellen? Ik heb enerzijds geen zin om een heel concert aan mijn verdriet op te hangen en aan de andere kant: waarover moet ik het dan wel hebben? Wat ik vroeger geschreven heb, vind ik niet minderwaardig maar het past me niet meer.

Ik hou van muziek, ik maak graag muziek, maar het liefst alleen of met hele goede vrienden in mijn container. Zo werk ik aan de soundtrack van de eerste langspeelfilm van Matthias Sercu. Maar een hele avond vullen en trekken? Ik denk niet dat ik de komende tien jaar nog op een podium zal staan.

Ondertussen werkt u halftijds in een bloemenwinkel. Brengt dat rust?

Bedert: Dat brengt brood op de plank. Het is in de winkel van een vriendin, het is een vorm van afleiding en ik kom onder de mensen. Een hele luxe in deze coronatijden. Het is niet mijn droomjob, maar het biedt zekerheid en veiligheid. En structuur die ik nodig heb. Zeker op moeilijke dagen. Al moet ik heel vaak de stem van Stijn in mijn hoofd onderdrukken: ‘Stop daarmee. Je moet gewoon schrijven.’ Ik discussieer dan met hem. ‘Dat gaat niet. Ik sta er alleen voor.’

Is het dat wat u wilt, wat u gelukkig kan maken? Gewoon schrijven?

Bedert: Schrijven rukt me weg uit de realiteit. Het is een vlucht.

Een vorm van…

Bedert: Therapie. Het is een mottig woord, maar ja. Zelfzorg.

Waarom is therapie een mottig woord?

Bedert: Ik weet niet waarom ik dat zo vind. Hoppe is een paar maanden naar de kinderpsychologe gegaan en dat heeft hem deugd gedaan. Toen mijn vader zeven jaar geleden een hersen- en hartinfarct had, heb ik daar erg mee geworsteld. Hij is een andere mens geworden. Ik vond dat moeilijk. Twee keer heb ik daar een gesprek over gehad, met twee verschillende psychologen, twee keer merkte ik: voor sommige mensen werkt dit waarschijnlijk, voor mij niet. Ach, waarschijnlijk ben ik gewoon bang dat ik daar vijftig minuten met horten en stoten huilend mijn verhaal zal doen.

Dan liever schrijven?

Bedert: Inderdaad. Mijn zelfzorg is fictie schrijven. Na Lam ben ik aan mijn tweede roman bezig. Al moet ik zeggen: herbegonnen. Het boek dat ik aan het schrijven was toen Stijn stierf, ging over een man die zijn vrouw verliest. Ik heb vier maanden gewacht om het te herlezen en er verder aan te werken. Prima, dacht ik, ik schrijf gewoon neer wat ik ervaar. Maar dat is absurd. Je ontwikkelt een personage dat chronologisch hetzelfde meemaakt als jij. Ik haalde er geen plezier uit. Ik schrijf om in andere werelden te kruipen, niet om deze wereld te twee keer te beleven.

Schrijven houdt uw geest gezond. Wat met uw lichaam?

Bedert: Ik kan wel vijf uur in bad liggen. Totaal niet ecologisch, ik weet het. Er ligt een plank op mijn bad, ik zet een film op en ik ontspan zonder te sporten. Of ik ben in de tuin bezig. Ik heb groene vingers moeten kweken. Ik heb een plantenapp op mijn telefoon geïnstalleerd om te weten wat hier staat. ‘Vind je het niet confronterend?’ vragen mensen me soms. Wonen waar je Stijn vond? Nee. Dit is thuis. Het is wat ons met z’n vieren verbond.

Hannelore Bedert

– 1984: geboren in Deerlijk

– 2007: studeert af aan Studio Herman Teirlinck (kleinkunst)

– Albums: Wat als (2008), Uitgewist (2011), Iets dat niet komt (2013), Vanaf nu doe ik alles wat ik wil (2017)

– 2018: debuutroman Lam

– 2019: verliest haar man aan hartfalen

– 2021, publicatie: Hoelang gaat papa nog gestorven zijn?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content