Niet weg te branden De kaars
December is bij uitstek de maand van de kaars. Kaarslicht staat voor huiselijkheid en warmte. Vroeger was de kaars vooral een praktisch middel om te verlichten. Maar dat is lang niet het hele verhaal.
Hoewel de meeste culturen van de antieke wereld wel iets kenden dat op onze kaars leek, was de olielamp toch lange tijd dominant. Pas in de Middeleeuwen werd de kaars in Europa de belangrijkste lichtbron. De oudst bewaard gebleven kaarsen dateren uit de 7de eeuw en zijn gevonden als grafgift op een begraafplaats van Germaanse Alemannen in het huidige Oberflacht.
Kaarsen werden lange tijd thuis gemaakt. In de loop van de 14de eeuw ontstonden de eerste kaarsenmakersgilden. De fabricage van kaarsen bleef eeuwenlang ongewijzigd. Een lont gemaakt van vlas of katoen werd keer op keer in vet of was gedompeld totdat de gewenste dikte was bereikt. Later werden kaarsen ook gegoten. Er waren waskaarsen en smeerkaarsen. Waskaarsen werden gemaakt van bijenwas. De kwaliteit was uitstekend maar ze waren duur en werden enkel gebruikt in kloosters, kerken, synagogen en in de huishoudens van welgestelde families.
Het snuiten van de smeerkaars
Voor de gewone man was de waskaars te duur. Hij kocht de smeerkaars. Die werd gemaakt van uitgesmolten dierlijk vet, ook smeer, talk of roet genoemd. Waren de meeste waskaarsenmakerijen in de katholieke regio’s te vinden, de fabricage van smeerkaarsen concentreerde zich vooral rond de havensteden. Alleen Amsterdam telde er omstreeks 1800 al meer dan honderd. Veel van het benodigde smeer werd uit het Oostzeegebied en Rusland aangevoerd. Een haven- en handelsstad als Amsterdam was daarom een natuurlijk centrum voor de smeersmelterij en de aanverwante kaarsenmakerij. De kwaliteit van de smeerkaars hield niet over. Hij walmde, stonk, droop en moest regelmatige worden ‘gesnoten’ (het bijknippen van de lont). Die onvolkomenheden waren een terugkerende bron van ergernis.
In de loop van de 19de eeuw zorgde de ontdekking van stearine voor een omwenteling in de kaarsenfabricage. Stearine, eerst gewonnen uit dierlijk vet maar later ook uit plantaardige oliën, leverde een kaars op die dezelfde kwaliteit had als de waskaars. Sterker nog, een betere en tegen een veel lagere prijs. Ook kon hij machinaal worden gegoten. De oude smeerkaars had zijn langste tijd gehad.
‘Vuile, walgingwekkende lucht’
Na 1850 verdwenen de traditionele smeerkaarsenmakerijen één voor één. De stearinekaarsenmakerij werd een grootschalige industrie. Noemde een Duitse observator in 1809 de Nederlandse kaars nog kwalitatief onder de maat, een halve eeuw later hoorden de Nederlandse stearinekaarsenfabrieken tot de toonaangevende in de wereld. Er was ook een keerzijde. Neem de Amsterdamse Koninklijke Fabriek van Waskaarsen (toen inmiddels overgestapt op stearine), gevestigd dicht bij het Rijksmuseum aan de Boerenwetering. Het bedrijf was berucht vanwege de stank die het verspreidde en het vuile afvalwater dat op de wetering werd geloosd. Naburige tuinders die het water voor hun gewassen gebruikten deden hun beklag. Een poging in 1883 van de Amsterdamse gemeenteraad de fabriek te sluiten vanwege ‘de vuile, walgingwekkende lucht’ en het vrijkomende ‘smerige, vettige, zwarte stof’ liep op niets uit. Niet minder zorgwekkender waren de arbeidsomstandigheden in de kaarsenfabrieken. De meisjes en vrouwen die er werkten werden ‘waspitten’ genoemd. Uit de verklaringen die ze aflegden voor de parlementaire commissie Arbeidsomstandigheden van 1877 wordt duidelijk dat ze onder erbarmelijke omstandigheden voor weinig geld hard en lang moesten werken en bij foutjes werden gekort op hun toch al karige loon.
Kaarsje op bestelling
De komst van elektrische verlichting zorgde ervoor dat het gebruik van kaarsen in de 20ste eeuw sterk afnam. Toch is de kaars als sfeermaker altijd geliefd gebleven. Het diner voor twee met kaarslicht geldt nog steeds als romantiek ten top. Soms wordt krampachtig geprobeerd het gemak van de elektrische lamp met de sfeer van de kaars te combineren. De tijd van kaarsjes in de kerstboom ligt allang achter ons maar de zwakstroomslingers doen hun best het origineel te imiteren. Tijdens de coronapandemie waren kerken uit voorzorg gesloten of beperkt toegankelijk. Veel ouderen durfden uit angst voor het coronavirus ook niet meer de kerk te bezoeken voor het aansteken van een kaarsje bij hun favoriete heilige. Het werd mogelijk op het internet digitaal een virtueel kaarsje te ontsteken. Voor sommige gelovigen een te mager alternatief. Initiatieven als de Brabantse ‘Kaarsen Kerk Koeriersdienst’ sprongen in het gat. Via een bestelknop op een website kon de opdracht worden gegeven bij een altaar naar voorkeur een echt kaarsje te laten aansteken. Ook het kapucijnenklooster in het Vlaamse Meersel-Dreef in Hoogstraten werd tijdens de lockdowns overstelpt met aanvragen voor het branden van een kaarsje in de populaire Mariagrot.
Je voelt de warmte
Het branden van kaarsen is in Vlaanderen nog een echte familietraditie, een standvastige uiting van volksdevotie. En hoewel ook in Vlaanderen de kerken leeglopen, neemt de verkoop van noveenkaarsen (gebrand bij bijvoorbeeld ziekte, moeilijke omstandigheden, of voor vrede) er nog jaar op jaar toe. Ook onder niet-religieuzen. Luc Van Hilst, pastoor van het Vlaams-Brabantse Scherpenheuvel, weet waarom: ‘Je ziet de vlam leven, je voelt de warmte. Alle zintuigen worden aangesproken. Het toont dat je aan iemand denkt. Zo schept het een verbondenheid. Als je een zee van kaarsjes ziet, heb je het gevoel dat je ergens deel van uitmaakt’. De kaars als symbool voor leven en hoop is al eeuwenlang een sterk merk. En nu, in deze dure tijden, wordt de kaars – als verwarming geplaatst onder een bloempot – ook nog eens omarmd als dé persoonlijke oplossing van de energiecrisis. Ook een vorm van geloof. Nee, de kaars, daar zijn we nog lang niet vanaf. Gelukkig maar.