Het duivelse veen de witte wieven van bourtange

Een hoogveenlandschap, geschilderd rond 1650 door Jacobus Sibrandi Mancadan. (Groninger Museum)

Het uitgestrekte Bourtangermoor in het noordoosten van Nederland werd in vroeger eeuwen zoveel mogelijk gemeden. Het was een duivelsland, waar heksen rondvlogen en witte wieven boven het moeras zweefden. Deze duistere wereld is vastgelegd in talloze volksverhalen.

Gezegend is het landt daar ’t kind zijn moer verbrandt’. Zo luidt de even korte als trefzekere lofzang van Joost van den Vondel op het veen. Het kan haast niet anders of de brandende turven in de huiselijke haard moeten de ‘Prins onzer dichters’ geïnspireerd hebben. Zij zorgden voor warmte in de winterse kou. Zonder het verbrande moer zou het in het houtarme Nederland heel wat lastiger zijn geweest om er warmpjes bij te zitten. En de winters waren in de 17de eeuw nog ‘ouderwets’. Een ijzige wind blies door kieren en ramen. De waterrijke Nederlanden veranderden in een ware ijsvlakte. Zelfs de drassige moeren werden in bevroren toestand begaanbaar. Dat was in een groot deel van het jaar wel anders. Het plasdras van de venen maakte ze ontoegankelijk. De mossen, grassen en heidestruiken die haar bedekten waren verraderlijk; je kon er in wegzakken.

De duistere magie van het moor

Van alle venen, moeren of moerassen was het uitgestrekte Bourtangermoor misschien wel het meest desolaat. Hoorde zo’n eindeloze natte vlakte wel tot Gods Schepping? Duivelsland was het, waar wezens rondwaarden die door Ol Vent gezonden waren. Angst, eenzaamheid en onwetendheid maakten de mensen letterlijk duivelsbenauwd. Met tal van namen werd de grootste vijand van Onze Lieve Heer aangeduid: Peter met zijn koude natuur, Joostje Pek, de Boze… In het Bourtangermoor fluisterde men van: Ol Pait, Ol Knecht, Ol Vent…

Het Bourtangermoor, weergegeven op de kaart van Drenthe, door Cornelis Pijnacker, 1634. (Drents Archief, Assen)
Het Bourtangermoor, weergegeven op de kaart van Drenthe, door Cornelis Pijnacker, 1634. (Drents Archief, Assen)

Eerst toen de venen ontgonnen werden en de turven het leven van Vondel en de andere Nederlanders veraangenaamden, weken de mysteriën van het duivelse veen. Het werd een bewoonbare wereld met kerken, scholen, werkplaatsen, molens en boerderijen. Evenzogoed duurde het vele jaren voor de duistere magie van het veen haar kracht verloor. De waandenkbeelden over Sinjeur de Duivel en zijn handlangers waren taai en hardnekkig. Bijgeloof noemde de kerk die onderwerping aan bovennatuurlijke zaken. Maar er bleef tussen hemel en aarde nog genoeg dat de nietige mens niet duiden kon. En dat helemaal in de eenzame venen, waar raadselachtige verschijnselen het leven beheersten. Geen wonder dat de bewoners hun vertrouwen schonken aan wonderdoeners en andere uitdrijvers van het kwaad.

Het gehuil der honden, het geroep der uilen

Toch waren er in de 18de en 19de eeuw al veenkolonialen, de bewoners van deze uithoek, die zich onverbloemd tegen het bijgeloof keerden. Een van hen was de schoolmeester in Oude Pekela Hendrik Wester (1752-1821). Hij was een echte Nutsman, kind van de Verlichting en volksverheffer uit roeping. In 1809 sprak hij als voorzitter van zijn departement in de Pekela’s de leden toe: ‘Naar mate de volksverlichting en volksbeschaving veld winnen, moet ook het belachelijk bijgeloof achteruit deinzen. Hoe gering is thans het aantal heksen en spoken onder ons in vergelijking van vorige tijden. Dit gespuis, het licht niet kunnende verdragen, schijnt elders in duisterder oorden thans verblijfplaats gezocht te hebben; althans het durft zich in deze meer verlichte dagen niet zoo openlijk meer vertoonen. Waar vindt men nu zulk een algemeene vrees voor kwade voortekenen van allerlei, zelfs van den belachelijksten aard, als voorheen? B.v voor het gehuil der honden, voor het geroep der uilen, voor ’t getik der torretjes-wormen, als van een horologie, voor het geplaag der nachtmerries en andere zotheden? Hoeveel minder geld wordt er naar de wikwijven gebracht en hoezeer verliezen thans de waarzeggerijen haar gewicht!’

Lichtjes in het veen (vermoedelijk reflecterende insecten) maakten diepe indruk. Olieverf, door Geert Schreuder, 2017.
Lichtjes in het veen (vermoedelijk reflecterende insecten) maakten diepe indruk. Olieverf, door Geert Schreuder, 2017.

Ook Wester zag een duidelijk verband tussen het toenemen van de beschaving en het afnemen van het bijgeloof. In zijn woonplaats hadden de Pekelders inmiddels het licht gezien, maar in de nauwelijks ontgonnen delen van het Bourtangermoor wandelde het volk nog in duisternis. Daar zoefden heksen door de lucht, beslopen nachtmerries eerzame bewoners, waren zwarte katten voorboden van het kwaad, zorgde de gruwelijke stommelsteert voor ware trauma’s en dansten de ongrijpbare widde juvvers als zwevende mysteries over het drassige onland.

Vooral na 1800 maakten schoolmeesters, dominees en pastoors er werk van om deze waandenkbeelden uit te bannen. En als dat al lukte, dan bleven de verhalen. Ze werden van generatie op generatie aan elkaar doorverteld. Dat zal, zoals dat gaat met spectaculaire geschiedenissen, de waarheid niet altijd ten goede zijn gekomen. Des te adembenemender was het effect. Maar Wester kon, als man van de Verlichting, geen waardering opbrengen voor belevenissen met bovennatuurlijke wezens.

Strijd tussen het natuurlijk en bovennatuurlijke

Toch groeide in de loop van de negentiende eeuw de belangstelling daarvoor juist weer. De romantiek betekende een herwaardering van zulke ‘volksverhalen’. Sommige speelden zich af in een bepaalde streek, andere werden in een veel wijder gebied doorverteld. De verhaalkunst heeft het voordeel dat de luisteraars aan de lippen van de ware vertellers hangen. Die maakten zoveel indruk dat de verhalen in het geheugen gegrift bleven. Maar des te vaker deze van mond tot mond gingen, des te meer veranderde de inhoud. Zo kreeg het volksverhaal vele varianten. De beroemde geschiedenis van Ellert en Brammert kende in de loop der jaren tal van versies. In de kern verschilden die niet erg, maar hoofdpersonen en de wereld waarin ze leefden bleven niet identiek. Veel verhalen uit het veen waren sagen. Ze speelden in een vertrouwde omgeving en gingen vaak over de strijd van het natuurlijke met het bovennatuurlijke. Het waren doodgewone mensen die getuige of slachtoffer waren. Zij worstelden met demonische en goddelijke krachten of maakten onvoorstelbare gebeurtenissen mee. Soms in vroegere tijden, soms korter geleden. Het veen was een ideaal decor voor al die adembenemende taferelen. In het Bourtangermoor speelden zich dan ook tal van ongelooflijke gebeurtenissen af. Vaak in het ruwe veen, maar ook wel in de bewoonde wereld van de latere veenkoloniën.

Op de grens van droom en werkelijkheid

Het Bourtangermoor strekte zich uit in het oosten van Groningen, Drenthe en het aangrenzende Duitse Eemsland. Voor duivels en heksen was het een thuisland. Als magische hoofdrolspelers van het kwaad waren ze ook bij andere spookverschijnselen en duistere krachten nooit ver weg. Vanaf het eind van de 19de eeuw, als de Romantiek de regionale literatuur beïnvloedt, worden de huiveringwekkende verhalen ook aan het papier toevertrouwd. In Groningen reisde Elina (Lientje) Huizenga-Onnekes (1883-1956) letterlijk stad en land af om uit de mond van meestal bejaarde vertellers te horen wat die zelf beleefd of van hun ouders en voorouders gehoord hadden. Dat al deze geschiedenissen uit de sfeer van het ‘van horen zeggen’ in boeken en tijdschriften belandden, was prijzenswaardig. De fietsende reporter uit Ten Boer vereenzelvigde zich overigens maar al te graag met haar informanten. Door haar spiritistische overtuiging stond zij open voor de wonderbaarlijke gebeurtenissen die zich op de grens van droom en werkelijkheid afspeelden. ‘Lientje uit Ten Boer’ inspireerde op haar beurt Kornelis ter Laan (1871-1963), die de volksverhalen met grote geestdrift onder de paraplu van het Gronings-eigene plaatste. Hoewel hij niet onvermeld liet dat vergelijkbare geschiedenissen ook in Friesland, Drenthe of Noordwest-Duitsland de ronde deden, maakte hij ze als het ware onderdeel van de Groninger identiteit. In Drenthe werd Harm Tiesing (1853-1936) uit Borger geboeid door de cultuurbotsing van het volk van veen en zand. Ook de gebruiken en verhalen hoorden daartoe.

De tegenwoordige Veenkoloniën. (Foto Sake Elzinga)
De tegenwoordige Veenkoloniën. (Foto Sake Elzinga)

‘Heksen? Nog mar vartig jaar leden liepn die hier nog’

Tot het midden van de 20ste eeuw verminderde de populariteit van het traditionele volksverhaal nauwelijks. Maar in de woelige jaren zestig, toen de blik steeds verder naar buiten werd gericht, raakten de oude verhalen wat uit het zicht. Ook die uit het veen. Een uitzondering was de oud-onderwijzer uit Mussel, F. Wever. Hij ondervroeg juist in deze jaren zo’n 160 vertellers, die de verhalen nog kenden uit hun jeugd, die vaak in het begin van de 20ste eeuw lag. Anders dan zijn voorgangers werkte hij strikt wetenschappelijk. Dat maakte zijn collectie volksverhalen uit Westerwolde en Drenthe, die door het Meertens Instituut beheerd wordt, buitengewoon belangwekkend. Net als in oudere ‘volksverhalen’ stuitte ook Wever op heksen en spoken. In Barger-Compascuum vertrouwde een verteller hem toe: ‘Spookn? Mien lieve jongen, dat dee et in t veen overal en altied. Boovn et bossien zaggen de mensen n wit laakn zweven; wat et was? Gien iene wis et, maar et deugn niet.

Heksen? Nog mar vartig jaar leden liepn die hier nog. Een vrouwgien, die mit stoetn bie de weg liep, kreeg vaak de schuld van ziektes bie kinders. Ik kan joe verteln, dat dr n kind ziek worn is bie n femilie, die ook dat arme mens de schuld gaf. Wazzen n poar stevige knaapn thuus en die zeden: ‘Wie zult dat wief es eevn ofranseln.’ Ze hebt et doan ook. Drie moanden hebben ze dr veur zeetn. Geleuf aan heksen en spookn hef in dizze streekn dus lange bestoan.’

Het geloof in heksen was in het Drentse veen tot in de 20ste eeuw gebleven; alleen veroordeelde de rechter nu de aanvallers en niet de heks zelf. In het Duitse Eemsland is de belangstelling voor alles wat de Heimat betreft altijd al groot geweest. En daarmee voor de verhalen en hun vertellers. Zonder Sehnsucht naar vroeger geen Heimatliebe. Meer nog dan in het Nederlandse deel van het Bourtangermoor was men ervan overtuigd dat sagen en verhalen uit de geschiedenis van eigen dorp en streek het historisch besef stimuleren konden. Toch lijkt het alsof met het verdwijnen van de turfhopen en de turfkachels ook de beklemming van het wilde, woeste en ledige veen oploste. In het moer spookte de duivel niet langer rond.

De duivel en zijn moer

Huiveringwekkende volksverhalen uit het veen

Onder deze titel vertelt Harm van der Veen 51 volksverhalen uit het Bourtangermoor. Verhalen over verschijnselen die onze voorouders niet begrepen en daarom eindeloos werden doorverteld. Een fascinerende kijk in de gedachtewereld van de vroegere veengravers. De Groninger kunstenaar Geert Schreuder maakte er tien schilderijen voor.

WBooks, Zwolle, 2017. ? 19,95 ISBN 978 94 625 8238 1

Partner Content