De stem van de redelijkheid
Het vergt grote moed, maar hier en daar proberen juristen en theologen het vuur van de brandstapel uit te trappen.
Notaris en kanselier
Molitor (ca. 1422-ca. 1507) was doctor in het kerkrecht. Hij werkte in zijn geboorteplaats Konstanz bij het bisschoppelijk gerechtshof, werd kanselier van de hertog van Tirol en lid van het hoogste gerechtshof van het Heilige Roomse Rijk. Zijn bijdrage aan het heksenvraagstuk was het traktaat Von Unholden und Hexen, dat vele herdrukken beleefde. Molitor geloofde weliswaar in het pact tussen heksen en duivels en beschouwde de betreff ende vrouwen als ketters, maar dat zij konden vliegen, beheksen of de gestalte van dieren aan konden nemen, hield hij voor bijgeloof. Folter voor het verkrijgen van bewijs wees hij als jurist af.
Humanist en jurist
De Italiaan Andrea Alciati (1492-1550) had in Pavia en Bologna rechten gestudeerd en behaalde in dat vak de doctorstitel. Na betrekkingen in Milaan en Avignon kreeg hij in 1529 op instigatie van de Franse koning Frans I een leerstoel aangeboden aan de prestigieuze juridische faculteit van de universiteit van Bourges. Toen hij vier jaar later naar zijn vaderland terugkeerde, sprak hij zich uit tegen het massaal verbranden van heksen, dat hij als nova holocausta aanduidde. Zijn grote gezag als jurist verhinderde een escalatie van de heksenwaan in Italië.
Demonoloog en arts
De Nederlander Weyer (ca. 1515-1588), lijfarts van hertog Willem de Rijke van Gelre en Kleef, had een zwak voor het occulte. Hij liet zich daarin in Bonn inwijden door de van tovenarij betichte Agrippa von Nettesheim. Weyers beroemdste boek droeg de titel De praestigiis daemonum (‘Over de misleidingskunsten der demonen’). Hoewel de arts Weyer aan de werking van duistere machten geloofde, keurde hij de gebruikelijke werkwijze van de heksenrechters af. In zijn ogen waren de verdachten geesteszieke, door de duivel misbruikte vrouwen, die bovenal medische zorg nodig hadden.
Theoloog en sterrenkundige
Tanner (1572-1632), een jezuïet uit Innsbruck, was een van de geestelijke leiders van de Contrareformatie in het Heilige Roomse Rijk. In 1627 werd hij bestuurder van de Karelsuniversiteit in Praag. Ook Tanner ontkende het bestaan van heksen niet, maar toch vergeleek hij in zijn overzichtswerk Universele theologie de wrede heksenjacht uit zijn tijd met de christenvervolging onder keizer Nero. Bovendien sprak hij zich als theoloog en als natuurwetenschapper uit tegen het martelen.
Filosoof en scepticus
De Engelsman Hobbes, die leefde van 1588 tot 1679, is vooral bekend om zijn Leviathan, een klassieke verhandeling over de staatkunde. Hij spreekt zich daarin uit voor de absolute monarchie als beste waarborg tegen chaos en anarchie. In geloofskwesties toonde hij zich juist uiterst sceptisch, wat hem zelfs op de beschuldiging van atheïsme kwam te staan. Hobbes geloofde niet in de duivelse macht als actief principe en de Leviathan trekt het bestaan van demonen en zwarte magie in twijfel. Voor Thomas Hobbes was hekserij geen doelmatig handelen en evenmin een gefundeerde vorm van kennis, enkel een onhoudbaar bijgeloof.
Jezuïetenpater en dichter
De Rijnlander Spee (1591-1635) trad in 1610 toe tot de jezuïetenorde omdat hij missionaris in India wilde worden. In plaats daarvan werd hij naar Paderborn gezonden om er moraaltheologie te doceren. Zijn dichtwerk kreeg weinig aandacht, maar zijn anoniem gepubliceerde schotschrift Cautio criminalis des te meer. Het is een felle aanklacht tegen martelpraktijken, die ook de waarde van afgedwongen bekentenissen ontkent. Spee kende de heksenvervolging uit eerste hand: een tante van hem eindigde in 1631 als ‘heksenkoningin van Bruchhausen’ op de brandstapel.
BEELDBRON: BRIDGEMAN/PINACOTECA AMBROSIANA, INTERFOTO/GRANGER, INTERFOTO/HOMASIN, WIKIMEDIA (3)
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier