1968: ‘Dat het tussen de contestatie en de Vlaamse beweging tot een breuk kwam, was onvermijdelijk’

Op 18 januari 1968 staakten Vlaamse studenten in Leuven, voor de gevangenis werd de menigte uit elkaar geslagen. © Fotocollectie Anefo (CC BY-SA 3.0 NL)

In het essay 1968. Het jaar dat niet wil sterven maakt oud-studentenleider Paul Goossens komaf met de karikaturen die conservatief Vlaanderen volgens hem maakt van de erfenis van 1968. Knack biedt u een passage aan.

In Vlaanderen zorgde Leuven voor de lokale springstof, en met Stella Artois had dat niets vandoen. Leuven was de zwakke schakel van een mercantiel en uitgeleefd land dat net zijn winstgevend Congolees filiaal was kwijtgespeeld. Een verkrampt unitair land waarin elke inspraak van mensen en groepen die niet door de zuilen werden gestuurd, een bedreiging vormde voor het België van K3 (koning, kerk en kapitaal). Voor de besluiteloze Belgische elite was het unitarisme een eufemisme voor politieke steriliteit, want een non-idee, het behoud van wat was. Uiteindelijk kreeg je de indruk dat België meer een vastgoedproject was dan een beetje een ordentelijke staat. Dat verklaart allicht waarom een affairist als Paul Vanden Boeynants (‘VDB’) in maart 1966 premier werd. VDB hield het niet eens twee jaar uit en dat had alles met de Leuvense universiteit te maken. Hij maakte twee inschattingsfouten. Hij overschatte de tanende macht van de roomse kerk en onderschatte de slagkracht van het Vlaams rebels studententalent. Uitgerekend in het epicentrum van de Belgische malaise, het rumoerige Leuvense nest, werd de Vlaamse contestatie uitgebroed. Een geboorte met vele vaders, allemaal even schijnheilig.

Dat het tussen de contestatie en de Vlaamse beweging tot een breuk kwam, was onvermijdelijk.

Toen ik in 1965 in Leuven aankwam, stond het potje met de splitsing al een paar jaar te pruttelen. Het was een eentonig, zelfs slaapverwekkend verhaal van moties en communiqués van Vlaamse professoren, cultuurverenigingen en altijd maar nieuwe strijdcomités. Daarop volgde de stevige repliek van Franstalige professoren, cultuurverenigingen en strijdcomités, zodat het Vlaams front weer kruit had om een nieuw salvo te lossen. Een saai verhaal dat alleen de beroeps- en stamboomflamingant kon boeien.

Daar was ik niet bij. Als de hoofdkwartieren het opportuun vonden, trokken de Vlaamse studenten met de paramilitaire Vlaamse Militanten Orde (VMO) de Bondgenotenlaan op, braken enkele kasseien uit, schreeuwden ‘Walen buiten’, schreven na gedane arbeid een persmededeling met veel uitroepingstekens en trokken op vrijdagavond naar pa, ma en lief in de provincie. Bezigheidstherapie en misschien zelfs gesubsidieerde folklore, en niet van dien aard dat het de leiders van een land dat krom van de artrose stond, uit hun comfortzone wist te halen. Na gedaan Leuvens protest was het opnieuw business as usual.

De vrees voor verandering van het Belgisch establishment was niet ongegrond. Zowel de koningskwestie onmiddellijk na de oorlog als de grote staking van 1960-1961 had het land op de rand van het infarct gebracht. Daarbovenop kwam de onafhankelijkheid van Congo in 1960. Voor het lucratief businessmodel dat België rijk en de Société Générale almachtig maakte en terecht koloniale roofbouw heet, begon de zwanenzang. De Belgische elite bestuurde niet langer een koloniale grootmacht, wel een Europese kleinstaat. Een onuitgegeven situatie die niet van dien aard was dat ze het immobilisme van het establishment doorbrak. Had de Oostenrijkse schrijver Robert Musil, die in De man zonder eigenschappen op weergaloze wijze de lethargie van de Oostenrijks- Hongaarse dubbelmonarchie beschreef, dit België gekend, had hij het ongetwijfeld ‘het nieuwe Kakanië’ genoemd. Omdat niemand knopen kon of durfde doorhakken en Leuven het slot op het unitaire België was, begon een lange loopgravenoorlog. Bombardementen van moties, rituele betogingen, een stuurloze CVP die niet ‘ja’ en zeker niet ‘nee’ zei, kortom, de communautaire stilstand. Het was wachten op de knal die het Brusselse porselein in gruzelementen deed vallen.

Het mandement, een godsgeschenk

Op 16 mei 1966 was het zover. Het deksel vloog van de ketel, de kaarten werden herschikt en en passant werd de code van de unitaire staat gekraakt. Twee jaar later was de deling van Leuven beslist, nog twee jaar later was de eerste staatshervorming een feit en nog even later waren alle traditionele partijen gesplitst. Exit het unitaire België.

Zonder de Belgische bisschoppen en hun roerganger kardinaal-kerkvorst Leo Suenens, zonder hun beruchte mandement van 13 mei was er waarschijnlijk geen Vlaamse contestatie geweest en had het unitaire circus onder regie van VDB nog jaren rondjes gedraaid. Na veel interne palavers waren de bisschoppen het op vrijdag 13 mei over een gemeenschappelijke tekst eens geworden. Twee dagen later, op zondag 15 mei, werd het document publiek gemaakt en nog een dag later, op de 16de, nam de Leuvense studentenrevolte een vliegende start.

Met de lijvige missive van drieduizend woorden probeerde het episcopaat de burgeroorlog in de katholieke zuil tussen noord en zuid over Leuven te beslechten. Op grootmoeders wijze, met de kromstaf in de aanslag. Het idee van twee universiteiten werd tot het einde der tijden afgewezen, zelfs ‘mocht dit politiek of financieel haalbaar zijn’. Het academisch, wetenschappelijk en administratief personeel van de universiteit – alle loontrekkenden dus – werd voor het blok gezet. Het ging om een ‘verordening’, dus slikken of ontslag. Het mandement eindigde met een hilarische oproep tot de Heilige Geest. Hij werd verzocht als ‘vanouds zijn licht en kracht, nodig voor de vervulling van de onmisbare zending van Leuven, aan de universiteit te blijven schenken’. Het document had werkelijk alles om een zo breed mogelijk publiek over de rooie te krijgen. De titel alleen al – ‘mandement’ betekent ‘bevelschrift’ – was je reinste provocatie, een godsgeschenk. Ook het eigenlijke schrijven bevatte alle ingrediënten voor een even enthousiaste als collectieve afwijzing: arrogante toon, betweterig paternalisme, klerikale machtswellust, de geur van de autoritaire staatskerk…

Kerkelijk debacle

Met de vaststelling dat bisschoppen autoritaire venten waren, die zonder gêne de kerkelijke trukendoos bovenhaalden om hun wereldlijk gelijk te halen, viel voor velen van mijn generatie het doek over hun roomse jeugd en geloof. Een klerikaal systeem dat eeuwen geleden in deze contreien wortel had geschoten en zowel de reformatie als de verlichting had buitengeflikkerd, kreunde. De Vlaamse kerk kon zich opmaken voor massale ontkerkelijking, snelle vergrijzing en de verkoop van lege godshuizen en seminaries. Het tijdperk van de triomfalistische Belgische kerk, die in 1951 met zoveel wijwater en nog meer praal de basiliek van Koekelberg had ingewijd en onmiddellijk nadien een jarenlange schoolstrijd voor de ziel van het kind en de centen van de overheid aanvuurde, was voorbij. Vanaf 1966 begon het puinruimen en de strategische terugtocht van de clerus uit het management van de katholieke zuil. De rector magnificus werd bij het rooms restafval gezet, terwijl de kardinaal van zijn troon als kerkvorst stapte en zich nu als nederige herder van de katholieke kudde aandiende. Met het onovertroffen ‘Zeg ne keer’ eindigde ook deze overlevingsstrategie in een debacle.

Met de vaststelling dat bisschoppen autoritaire venten waren, die zonder gêne de kerkelijke trukendoos bovenhaalden om hun wereldlijk gelijk te halen, viel voor velen van mijn generatie het doek over hun roomse jeugd en geloof.

Student power

Het mandement was een voltreffer, goed voor een spontane studentenstaking, enkele nachten straatguerrilla, het abrupte einde van het academisch jaar en kabaal in zowat alle middelbare scholen tussen De Panne en Maasmechelen. In één klap vertienvoudigde het aantal activisten. Toen de herrie het volgend academiejaar niet stopte en de vrees van de Belgische en Vlaamse salons voor een escalatie van Leuvens straatgeweld in januari 1968 bewaarheid werd, sloeg de paniek toe. Om de Leuvense straat te kalmeren en te verhinderen dat het virus van de contestatie alle Vlaamse universiteiten en scholen aantastte, offerde de CVP de regering van Paul Vanden Boeynants. De radicale Vlaming van dienst Jan Verroken mocht de trekker overhalen.

Omdat ze het onderling niet langer eens waren en hun gestuntel de hele natie destabiliseerde, werden de bisschoppen van het Leuvense dossier gehaald. De politiek zou de Leuvense knoop nu alleen doorhakken. In juli 1968 werd de deal in een Brussels salon afgeklopt. Begin 1966 hadden we er geen idee van wat ‘student power’ betekende, begin 1968 wisten we dat je er een regering mee kunt slopen en dat je er een dossier waar de Vlaamse beweging tien jaar haar tanden op stuk beet, in minder dan twee jaar mee kunt afhandelen. Veel meer moest je toen niet zeggen om de Vlaamse leiders op hun tenen en hun ziel te trappen.

Slag om de ideeën

De bisschoppelijke oekaze van 1966 veranderde ook de slag om het denken, want met de klap verloor de Vlaamse rechterzijde de regie over de ideeënstrijd in de Leuvense straten en auditoria. Tot dan toe besliste een rancuneus allegaartje dat zich de Vlaamse beweging noemde in een colloque singulier met de studentenleiding waar, wanneer en hoe er gemanifesteerd zou worden. Alles was voorgebakken en voorgekauwd, met de studenten in de weinig glorieuze rol van huurling en papegaai.

Lees ook het dubbelinterview met Paul Goossens en N-VA-woordvoerder Joachim Pohlmann: ‘Wat is ‘Walen buiten’ anders dan de Vlaamse variant van ‘Juden raus’?’

Na 13 mei werd alles anders. Plots trokken de acties rond Leuven Vlaams een ander publiek dan de kinderen van de Vlaamse burgerij. Een onverwachte meevaller voor de activisten was het gerommel in de scholen. De Leuvense revolte was het hondenfluitje dat veel Vlaamse tieners voor het eerst in hun leven uit de klaslokalen naar protest en prille opstandigheid dreef. Plots kwam er ruimte voor andere analyses, acties en liederen. Onmiddellijk na het mandement, tijdens de woelige meiavonden en met veel blauw zwaailicht rond het Leuvense stadhuis, zette iemand ‘We shall overcome’ in en het wonder gebeurde: iedereen zong mee. Magisch. De kracht die de Vlaamse bombast rond ontembare leeuwen totaal miste, had het lied van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging wel.

De lijn werd doorgetrokken. Bij het begin van het academiejaar 1967-1968 organiseerden we een zesdaagse voettocht van Oostende naar Leuven, die we zonder al te veel nadenken de ‘Meredithmars’ doopten. Het was ons eerbetoon aan James Meredith, de zwarte activist voor burgerrechten die in maart 1966 van Memphis Tennessee naar Jackson wou stappen, maar op de tweede dag werd neergeschoten.

Veel Franstaligen vonden de koppeling van Leuven Vlaams aan de zwarte strijd voor burgerrechten misplaatst. Daar hadden ze goede argumenten voor, die we niet eens probeerden te weerleggen. Aan Vlaamse kant was er evenmin applaus. De Vlaamse strijd hoorde met Vlaamse liederen begeleid te worden, liefst marsmuziek. In het Duits tot daaraan toe, maar zeker geen Engels of Afro-Amerikaans. Dat Vlaamse studenten hun inspiratie elders – godbetert bij de zwarte medemens – zochten en vonden, kon er bij de notarissen van het Vlaams erfgoed niet in. Hun frisse degout versterkte het vermoeden dat met die lui geen vergelijk mogelijk was. Toen wij de democratisering van de universiteit agendeerden, antwoorden zij dat we de strijd zuiver moesten houden. Toen wij over arbeiders begonnen, verkrampten ze, alsof we vuile praat vertelden. Toen wij Vietnam, apartheid en etnische discriminatie aansneden, oordeelden zij dat de vergadering lang genoeg geduurd had en stapten ze op. Terug naar hun Davidsof Vermeylenfonds, notariaat of advocatenkantoor.

Behoeders van zuiverheid

Tientallen keren heb ik de ‘stigmatici’ van de Vlaamse beweging – die soundbite is van Piet De Somer, de eerste rector van de autonome Nederlandstalige Leuvense universiteit – de zuiverheid van de Vlaamse strijd rond Leuven horen bepleiten. Met seks had dat niets vandoen, wel met collectieve allergie voor alles wat progressief was. Wat niet op de transfer van de Franstalige afdeling sloeg, zoals sociale klemtonen, was onrein en dreigde het noodzakelijk brede Vlaams front te verzwakken.

1968: 'Dat het tussen de contestatie en de Vlaamse beweging tot een breuk kwam, was onvermijdelijk'
© EPO

Ook keurig geklede burgers met een duister oorlogsverleden beleden onversneden zuiverheid van de strijd. Een doortastend optreden tegen de schreeuwers van ‘Walen buiten’ en ‘Waalse ratten rolt uw matten’ hoefde voor de zuiverheidsbrigade echter niet. Fraai was het misschien niet, zo werd ons uitgelegd, onschuldig wel, want slechts volkse folklore. Debat afgevoerd. Dat die volkse folklore door de geüniformeerde en extreemrechtse knokkers van de VMO werd bedreven en een Vlaamse echo van het ‘Juden raus’ was, stelde evenmin een zuiverheidsprobleem. Een halve eeuw later is de ergernis over die tolerantie, of liever intellectuele collaboratie, alleen maar groter geworden. Nauwelijks twintig jaar na de Holocaust was dit het rugzakje dat Vlaamse ouders hun kinderen meegaven om op hun beurt voor Vlaanderen te marcheren. Een rugzakje met een uit nazi-Duitsland geïmporteerde etnische slogan … Zeker, het was extreemrechts dat de slogan ‘bedacht’ en op straat gegooid had, maar niemand, werkelijk niemand van katholiek Vlaanderen nam er publiek afstand van. De Vlaamse politici niet, de leiders van de Vlaamse beweging niet, de academici niet en evenmin de commentatoren van de katholieke kranten. Voor hen was het geen issue en de zeldzame keer dat ze een bedenking formuleerden, betreurden ze het gebrek aan Vlaamse stijl en klasse. En als wij naar het ‘Juden raus’ verwezen, werden we door de waakhonden van de Vlaamse pers streng terechtgewezen. ‘Dat we niet moesten overdrijven’ en het ‘fascisme niet moesten banaliseren’.

Zoals de bisschoppen het vaderschap van de Vlaamse contestatie mogen opeisen, zo zijn de Vlaamse leiders er verantwoordelijk voor dat een generatie zich van de flaminganterij afkeerde. ‘De band met de Vlaamse beweging’, zei historicus Louis Vos enige tijd terug, ‘is toen volledig doorgeknipt.’ Bart De Wever was nog duidelijker: ‘De Vlaamse beweging won de slag om Leuven Vlaams, maar verloor onderweg haar honderd jaar oude greep op de Vlaamse studentenbeweging.’ Zoveel jaren later ben ik daar nog altijd trots op, want Vlaanderen werd er vooral beter van. Het is niet het enige ‘succes’ van de Vlaamse beweging uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Ze heeft toen heel overtuigend haar irrelevantie bewezen en dat is ze de volgende decennia op zeldzaam consequente wijze blijven bewijzen. Het resultaat is ernaar. Vandaag is de Vlaamse beweging nauwelijks meer dan een digitaal platform, waar de Vlaams-nationalist zijn afkeer voor sossen, moslims, Walen en achtenzestigers kan delen en op eigentijdse wijze de zuiverheid kan preken.

Verkrampte blindheid

Over links en al wat multicultureel is, is de Vlaams-nationalistische club eensgezind in haar afwijzing.

Dat het tussen de contestatie en de Vlaamse beweging tot een breuk kwam, was even onvermijdelijk en noodzakelijk als de zwaartekracht. Was de contestatie geplooid voor de Vlaamse leiders, had Vlaanderen er nog langer over gedaan om het stof van heimat en het slijk van collaboratie van zich af te schudden en een nieuw emancipatieproces te beginnen. Als dat er toch kwam, was het ondanks de Vlaamse beweging. Had het anders kunnen lopen, indien de contestatie de bruggen met het nationalisme niet had opgeblazen? Was er dan misschien een mild nationalisme op zijn Schots gegroeid, opener, progressiever en meer Europees? Vergeet het. Het Vlaams-nationalisme is er een van de eerder onverdraagzame soort en extreem allergisch voor alles wat de solidariteit van de natie demystificeert. Wie daaraan twijfelt moet er de geschiedenis van de Volksunie maar op naslaan. De Volksunie (VU), surfend op de hype van ’68, bereikte in 1971 met 18,8 procent van de stemmen haar top. In 1978 maakten de ultra’s, het latere Vlaams Blok, van het Egmontpact een breekpunt en vertrokken uit de partij. En toch implodeerde de VU. Zelfs de gematigde, mainstream nationalisten slikten het niet dat Bert Anciaux van een progressief nationalisme droomde. In Vlaanderen lukt dat nooit. Sinds de jaren dertig baalt het Vlaams-nationalisme van elk verhaal dat ongelijkheid bekampt en culturele diversiteit bepleit. Over separatisme, confederalisme en Brussel is de Vlaams-nationalistische club een kluwen van botsende meningen. Over links en al wat multicultureel is, is ze eensgezind in haar afwijzing. Het pleit voor de intelligentie van de Vlaamse contestatie dat ze de verkrampte blindheid onmiddellijk heeft aangevoeld. Mede daardoor had het rauwe nationalisme hier een kwarteeuw lood in de vleugels. Dat ze geen succesvolle tegenstrategie kon neerzetten om de nationalistische revival te counteren, is een falen dat ook ’68 mag worden aangerekend.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content