Jan Haeverans

Genetische of onethische manipulatie?

De vernielers van het aardappelveld in Wetteren kunnen op weinig sympathie rekenen, maar misschien bestrijden ze wel een kwaad dat groter is dan we denken.

De Gentse professor Marc Van Montagu ontvangt de Wereldvoedselprijs voor zijn onderzoek naar genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). De aardappelactivisten uit Wetteren worden veroordeeld tot effectieve gevangenisstraffen van zes tot acht maanden. En gezinnen met kinderen worden bedacht met een GAS-boete omdat ze meelopen in een betoging tegen Monsanto. Het zijn bepaald geen vrolijke tijden voor tegenstanders van genetische manipulatie.

Is hun strijd bovendien geen verloren moeite? Want tegen het ontwikkelen van planten die resistent zijn tegen ziekten, en die dus geen pesticiden nodig hebben, daar kan toch niemand tegen zijn? In een hightechlabo graan of mais modificeren zodat die beter tegen droogte kan, of een veel grotere oogst per hectare oplevert, daar is toch iedereen bij gebaat? Of zit er toch ergens een addertje onder het genetisch gemanipuleerde gras?

Dat zit er zeker. Een addertje dat op termijn wel eens een heuse boa constrictor zou kunnen blijken. Want achter het mooie verhaal van verbeterde gewassen die de honger uit de wereld zullen helpen, gaat een agro-industrie met een heel andere agenda schuil. Dat zijn bepaald geen humanitaire organisaties, maar harde commerciële bedrijven, multinationals die niet het algemene belang dienen, maar dat van aandeelhouders, investeerders en bestuurders. Dat die twee niet noodzakelijk gelijklopen, en steeds vaker zelfs lijnrecht tegenover elkaar staan, weten ook wij sinds de crisis in de banken- en automobielsector maar al te goed.

Om een beeld te krijgen van hoe de agro-industrie te werk gaat, volstaat het om naar de ontwikkelingslanden te kijken, toch net de plekken waar de hongerenden wonen die we willen helpen. Op een info-avond van De Kleine Wereld in Halle kwam afgelopen winter de Oegandese landbouwer Felix vertellen hoe het er in zijn land aan toe gaat. Boerengezinnen kunnen er op hun kleine familiebedrijfjes vrij vlot in eigen onderhoud voorzien, en hun overschotten naar de lokale markt dragen. Maar de verleiding is groot om met ‘betere’ zaden aan de slag te gaan, die een grotere opbrengst opleveren, en dus meer winst. Mooi, maar dan moet de vooruitstrevende boer het volgende jaar weer gaan aankloppen bij het zadenbedrijf, voor zaden die in een laboratorium zijn ontwikkeld en die hij niet zelf kan winnen. En meteen is hij al een stuk van zijn onafhankelijkheid kwijt.

Nog erger af is de boer die besluit aan monocultuur te gaan doen. Ogenschijnlijk heeft dat veel voordelen: slechts één gewas kweken vergt aanzienlijk minder werk, en kan flink geld opbrengen. Tot de oogst mislukt, of – wat nog vaker gebeurt – de prijs op de wereldmarkt keldert. Boeren in die landen hebben weinig financiële buffers en geen sociaal vangnet, zodat ze bij de minste problemen in de schulden geraken, hun grond verliezen, en naar de sloppenwijken in de stad moeten trekken, of loonarbeiders worden op de grote industriële landbouwbedrijven die net hun grond hebben ingepikt. Het is een scenario dat zich helaas keer op keer herhaalt, niet alleen in Afrika, maar ook in Zuid-Amerika en Azië: kleine bedrijfjes die de lokale bevolking voeden, worden vervangen door grote industriële spelers die de wereldmarkt bedienen.

Een ver-van-mijn-bedshow? Niet echt. Bij ons zijn de kleine, familiale landbouwbedrijven zo goed als verdwenen. Door schaalvergroting en industrialisatie verkeert de boerenstiel in crisis: landbouwers moeten zich enerzijds diep in de schulden steken om steeds zwaardere machines en performanter zaaigoed te kunnen aanschaffen, en krijgen anderzijds steeds minder voor hun producten. Het aantal boeren neemt zienderogen af, terwijl het toch de mensen zijn die ons moeten voeden. Bovendien zorgt onze intensieve landbouw voor bodem- en watervervuiling die we maar moeilijk onder controle krijgen, en gedijen bijen tegenwoordig beter in de stad dan in de groene woestijnen die onze velden steeds vaker worden.

Genetisch gemanipuleerde organismen zijn nog een stap verder in deze evolutie naar een harde industriële vorm van landbouw. Nu al hebben tien multinationale bedrijven 84 procent van de agrochemicaliën wereldwijd in handen, waarvan onze landbouw compleet afhankelijk is. Met dure patenten op ggo’s, en een bijna-monopolie op het winnen en verkopen van zaden, zouden die bedrijven hun wurggreep op boeren bij ons en in het Zuiden nog vergroten. Alle knowhow berust in hun laboratoria, zij bepalen wat de boer kweekt en wat wij eten. Tien multinationals die zo goed als onbeperkte macht hebben over onze voedselvoorziening, het is bepaald ijzingwekkend.

Zouden ook wij, net als in het Zuiden, niet beter af zijn met kleinschalige landbouwbedrijven die op een natuurvriendelijke wijze produceren? Kleine boerderijen verspreid in het landschap, met een weelde aan gewassen, in plaats van eindeloze vierkante kilometers met alleen maar mais. Lokale telers die onze bevoorrading verzekeren en zo het aantal voedselkilometers drastisch beperken. Onafhankelijke producenten die niet met handen en voeten gebonden zijn aan grote concerns, en die een rijkdom aan streekgebonden specialiteiten aan de man brengen. Een heel wat aantrekkelijker en veiliger alternatief dan ggo’s, die ons nog afhankelijker maken van al te machtige commerciële bedrijven.

Jan Haeverans

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content