Filosoof Ignaas Devisch: ‘Dansen is fantastisch, dan pas kom je echt los van jezelf’

Ignaas Devisch: 'Rond mijn zestiende ben ik opengebloeid, met veel liefjes en al. Toen werd het leuk.' © foto Carmen De Vos

Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden. ‘We beseffen niet langer dat ons lijf de toegangspoort tot de wereld is’, zegt Ignaas Devisch. Zelf vindt de filosoof rust in tuinieren, koken, lopen en dansen. En wie weet wordt hij straks bioboer.

Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.

‘Als er één iets volstrekt duister en onkenbaar blijft voor jezelf,’ schreef Ignaas Devisch onlangs, ‘dan wel je lichaam.’ Devisch is professor in de filosofie, medische filosofie en ethiek aan de Universiteit Gent. Hij schrijft columns en opiniestukken, is geregeld te gast in praatprogramma’s op radio en tv, tekende tijdens de coronacrisis mee de richtlijnen uit in de zorg en leidt sinds september de denktank Itinera, alsof zijn dagen nog niet vol genoeg zaten.

Maar duister en onkenbaar is het dus, dat lichaam van ons. Ook voor hem? ‘Jazeker’, zegt hij aan het begin van onze wandeling door het Antwerpse Middelheimpark. ‘Wat weten we nu eigenlijk echt over ons lichaam? Onlangs werden er in mijn omgeving enkele mensen ziek, kanker, en dan is een van de constante in de reacties dat ze hun lichaam niet meer vertrouwen: “Ik dacht dat ik mijn lichaam kende” of “Ik ben een actieve sporter, ik eet gezond, ik voelde me goed”. Zelfs als ze genezen, zullen ze hun lichaam nooit meer ten volle vertrouwen. Met al die coaches tegenwoordig, die “kom tot jezelf”-achtige, veel te duur betaalde mensen die inspelen op onze existentiële onzekerheid, wilde ik nog eens benadrukken dat een groot stuk van ons lichaam en onze geest onbekend blijft. Niet alles is glashelder, verre van zelfs. Je kunt soms enorm van jezelf versteld staan.’

In ons streng katholieke gezin was het lichaam een vehikel. Je moest het erbij nemen omdat er nakomelingen van je verwacht werden.

We kennen de werking van onze telefoon beter dan die van ons hart of onze hersenen?

Ignaas Devisch: We staan er nochtans elke dag mee op, met dat hart en die hersenen, en we moeten het er ons hele leven mee doen. Maar misschien is het goed dat het een beetje onbekend blijft, als tegenwicht voor ons controle-ideaal. Hoe meer we controleren, hoe gelukkiger we zijn – dat idee leeft nu fel. Ik heb meer en meer de neiging om het omgekeerde te beweren. Alle kennis die we over ons lijf verzamelen, al die genetische screenings, enzovoort, allemaal goed en wel, maar wat doen we daar vervolgens mee? De meeste mensen willen kennis om zeker te weten dat er niets verkeerd gaat, maar hoe meer kennis we verzamelen en hoe verfijnder die kennis is, hoe groter de kans dat we zien dat er van alles met ons verkeerd kan lopen. Dat was altijd al zo, alleen hadden we het tot voor kort niet door. Moeten we ons op voorhand niet wat meer afvragen of we het allemaal wel willen weten?

Uw hele leven staat in het teken van opdoen van kennis. Merkt u soms ook dat kennis een vloek kan zijn?

Devisch: Het kan wel wegen, ja. Als je voortdurend met de fundamentele vragen bezig bent, moet je oppassen. Toen ik nog studeerde, heb ik daar mensen aan onderdoor zien gaan. Ze omarmden Nietzsche net iets te enthousiast. (lacht) Je hoeft niet zwaarmoedig te worden om een goede filosoof te zijn, weet ik ondertussen. Het is niet simpel als je veel met studie en met kennis bezig bent, maar het is de kunst, of de opgave, om een stukje lichtheid in je leven te bewaren.

Vijftig is de puberteit voor een filosoof, hebt u ooit gezegd. Waarin uit zich dat?

Devisch: Ik heb het gevoel dat mijn speeltijd is aangebroken. Ik heb twintig, vijfentwintig jaar ongelooflijk hard gewerkt. Ik deed het altijd graag, maar onvermijdelijk moet je er een aantal dingen bijnemen die minder interessant zijn. Daar ben ik nu mee gestopt. Sinds ik meer ruimte vrijgemaakt heb om te schrijven, vijf jaar geleden ongeveer, is er iets veranderd. Ik kan nu volop speuren, onderzoeken, aftasten, denken, en dat is altijd mijn drijfveer geweest. Ik ben nooit filosofie gaan studeren met het idee om daar een carrière mee uit te bouwen, ik moet met de grote vraagstukken bezig kunnen zijn.

Naar verluidt wroet u net zo graag met uw vingers in de aarde.

Devisch: Ja! (lacht) Aan vaderskant waren mijn grootouders en mijn peter landbouwers, en mijn tante had een tuinbouwbedrijf. Ik ging er altijd graag helpen. Maar toen ik in de stad ging wonen ben ik dat uit het oog verloren. Sinds een paar jaar maak ik er weer bewust tijd voor vrij – in alle bescheidenheid, het is en blijft een stadstuintje – en ik merk dat het me veel deugd doet. Mijn job is dit, (wijst op zijn hersenpan) ik moet observeren en nadenken. De andere tachtig procent van mijn lijf heb ik amper nodig. Daarom is lopen voor mij belangrijk, maar ook handenarbeid zoals koken of werken in de moestuin.

Vacatures voor jobs met handenarbeid raken maar niet ingevuld. Kijken we als samenleving neer op lichamelijke arbeid?

Devisch: Ik heb het gevoel van wel en ik vind dat bijzonder jammer. Een ambacht is onwaarschijnlijk waardevol. De trots van iets met je eigen handen te kunnen realiseren is ook veel groter dan bij puur geesteswerk, kijk maar naar alle mensen die tijdens de eerste lockdown plots brood gingen bakken. We zitten allemaal achter ons laptopje mails te versturen en data te analyseren, terwijl de dagelijkse handelingen van eten klaarmaken zoveel waardevoller zijn. Als ik een uur in mijn tuintje werk, is de wereld helemaal weg. Dat is vrij onvervangbaar. Over een paar jaar wil ik er misschien wel wat meer mee doen.

U wordt bioboer?

Devisch: Pin me er niet op vast, want ik heb nog duizend-en-een andere ideeën. Ik herinner me hoe ik op de boerderij van mijn tante jongeren begeleidde die tomaten en komkommers kwamen plukken. Ze kwamen uit wat toen een ‘verbeteringsgesticht’ heette. Voor hen was dat een therapeutische bezigheid, ze kwamen tot rust tussen de groenten. Zijn we dat niet wat uit het oog verloren? Nu importeren we mensen uit de hele wereld om dat voor ons te doen. Wie weet stamp ik dus ooit een soort sociaal project uit de grond, waarbij handenarbeid als therapie dienstdoet. Ik vind het raar dat we dergelijke simpele zaken vergeten lijken. Misschien ligt het té voor de hand?

Tegelijk zijn we met zijn allen wel erg gefocust op een fit en gezond lichaam. Waarom hechten we daar zoveel belang aan?

Devisch: (denkt na) Hét ideaal van onze tijd is: je moet jezelf zijn en je moet voortdurend aan jezelf blijven werken. Het kan niet zijn dat je de dingen zomaar op hun beloop laat, je moet getuigen van een dynamische, creatieve en ook sportieve persoonlijkheid. Je moet altijd je grens verleggen, altijd tonen dat je nog beter kunt.

‘Europa is een gigantisch oefenkamp geworden.’

Devisch: Peter Sloterdijk (Duitse filosoof, nvdr), inderdaad. Ook, en misschien vooral, in onze vrije tijd zijn we permanent dingen aan het inoefenen om beter te worden, waarin dan ook. Ik heb uiteraard niets tegen een gezond en fit lichaam, maar als het een dwanggedachte wordt, is het vervelend. Er zit namelijk geen bovenlimiet aan. Je kunt altijd de vraag stellen of je wel gezond genoeg hebt gegeten deze week. En had je niet nog meer kunnen sporten? We jagen elkaar vooruit, ook daarin, die prestatiezucht is eigen aan onze tijd. Sommigen lopen geen marathon omdat ze het graag doen, wel omdat ze hem sneller willen lopen dan hun buurman. En daarna delen we al onze data op sociale media, waardoor dat systeem nog versterkt wordt.

Anderzijds is overgewicht ook een maatschappelijk probleem.

Devisch: Nogal, ja. Maar we organiseren de maatschappij nu eenmaal zodanig dat de ongezonde keuzes gemakkelijk zijn en de gezonde veel moeilijker. Dat is ziekmakend en dus ontwikkelen we weer allerlei systemen om die ziektes op te lossen: een goed gezondheidssysteem, coaches die komen remediëren, noem maar op. Moeten we niet aan het begin van de keten ingrijpen? Waarom is ongezonde voeding vaak goedkoper dan gezonde? Ik pleit er vooral voor om de druk weg te halen bij het individu en niet langer neer te kijken op mensen met bijvoorbeeld obesitas. Wie volgens de normen tien kilo te veel weegt, krijgt al snel een moraliserend vingertje te zien – tijdens covid gebeurde het weer. Zonder dat we het goed en wel beseffen, zetten we zo enorm veel druk op elkaar, ook op het vlak van lichaamscultuur. Je had maar meer dit of minder dat moeten eten, hoor je dan.

Wie volgens de normen tien kilo te veel weegt, krijgt al snel een moraliserend vingertje te zien – tijdens covid gebeurde het weer.

Dat is de keerzijde van de enorme vrijheid die we hebben: de verantwoordelijkheid voor wie we zijn, is ook sterk toegenomen. Maar die schuldvraag moeten we uit het debat halen. Alsof het zo simpel is om in deze maatschappij níét obees te worden. We wijzen elkaar de hele tijd op ons falen, wat meer mildheid zou op zijn plaats zijn. Hierbij helpt filosofie me wel, in het zogenoemde epoché, het uitstellen van het oordeel.

‘Jonge mensen van nu uitleggen in welke mate wij elke vorm van sport links lieten liggen en zelfs minachtten, zou niet gemakkelijk zijn’, schrijft Stefan Zweig in De wereld van gisteren, over zijn jeugd aan het einde van de negentiende eeuw.

Devisch: In die tijd was mager zijn een symbool van armoede, het betekende dat je zware fysieke arbeid in de fabriek moest uitvoeren. Terwijl de fabrieksdirecteur een corpulente man met bolhoed en sigaar was, die in alles uitstraalde: kijk eens, ik kan meer eten dan goed voor me is. Vandaag heeft de gemiddelde ceo drie keer de Mont Ventoux beklommen, twee keer de marathon van New York gelopen en straalt hij uit dat hij het allemaal onder controle heeft. Terwijl hij gewoon voldoende geld heeft om een personal coach te betalen die hem ondersteunt. Akkoord, de gezondheidszorg is er de afgelopen honderd jaar enorm op vooruitgegaan. Maar het lichaam is ook gemobiliseerd in functie van het fit zijn voor de efficiënte arbeid. Waarom sporten we? Om erna nog beter te kunnen werken. Is dat wel de juiste logica?

Is het voor u altijd even duidelijk waar de grens ligt tussen lichaam en geest?

Devisch: Totaal niet, het is me zelfs compleet onduidelijk. We moeten René Descartes achter ons laten, denk ik, we hoeven die opdeling niet zo duaal te maken. Het belang van ons lijf in het percipiëren van de buitenwereld zijn we wat uit het oog verloren. Als het niet is om het à la Sloterdijk te trainen, beseffen we niet langer dat ons lijf de toegangspoort tot de wereld is. Al onze ervaringen komen binnen via ons lijf, het heeft een soort van wijsheid en zelfs een archief. Dat voelde ik laatst nog eens, toen ik een blessure aan mijn rechterheup kreeg. Ik wilde een marathon lopen, had voor de start al pijn, maar ben er toch aan begonnen. In overdrijvingsmodus – waarin ik altijd zit – heb ik de signalen van mijn lichaam straal genegeerd. Met alle pijn en blessures van dien.

Waar ligt de kiem van die overdrijvingsmodus?

Devisch:(denkt na) Al van heel vroeg had ik het idee dat ik me moest bewijzen tegenover de wereld. Noem het een minderwaardigheidscomplex. Ik was een laatbloeier en werd gepest. In het middelbaar was ik frêle, tenger en ongelooflijk verlegen. Ik durfde bijna geen volwassenen aan te spreken, laat staan meisjes – dat is daarna wel veranderd. (lacht) Uit een soort geldingsdrang heb ik me over die angsten gezet, om toch te tonen dat ik niet nutteloos was.

Uw moeder is vroeg gestorven. Heeft dat er ook mee te maken?

Devisch: Waarschijnlijk wel, ja. En zeker de dood van een goede vriend, toen ik vijftien was. Hij was zeventien en had kanker, in zes weken tijd heb ik hem zien sterven. Dat had een verwoestend effect. Het idee dat het zo plots gedaan kon zijn heeft een en ander in gang gezet bij mij. Mijn moeder is niet lang daarna grondig ziek geworden, al werden de woorden ‘kanker’ of ‘borst’ niet uitgesproken thuis. Ik kom uit een streng katholiek gezin. Lichamelijkheid, en al zeker naaktheid, was taboe. Het lichaam was een vehikel, je moest het erbij nemen omdat er nakomelingen van je verwacht werden. Rond mijn vijftien, zestien jaar ben ik opengebloeid, met veel liefjes en al. Toen werd het leuk. (lacht)

Wat gebeurt er na de dood met ons lichaam en onze geest?

Devisch: Niet veel meer, denk ik. Van stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren, geloof ik, maar dan in de niet-christelijke zin. Ik kan me niets voorstellen dat biologisch gesproken nog verder leeft na de dood. Ik ga ervan uit dat we hopelijk goede compost vormen voor de nieuwe generatie. Ik heb ook geen behoefte aan een perspectief voorbij de dood. Wat Immanuel Kant zei: ‘De eindigheid is constitutief voor de mens.’ Het feit dat het stopt zorgt ervoor dat je leven zinvol wordt, dat je keuzes moet maken, dat niet alles mogelijk is.

Wat is voor u de zin van het leven?

Devisch: Ha, de oervraag. (denkt na) ‘De’ zin van ‘het’ leven lijkt me een rare vraag, omdat je er op die manier van uitgaat dat er een overkoepelende zin is voor iedereen. ‘Een’ zin van ‘een’ mensenleven is volgens mij dat je in staat bent om er iets zinvols van te maken. We zijn handelende wezens, we kunnen moeilijk nietsdoen, het is een kwestie om iets door te geven aan elkaar. Natuurlijk gaan we altijd struikelen over onszelf, maar zin ontstaat voor mij juist in wat we met ons leven aanvangen. Ik wroet en worstel me erdoorheen, maar net dat handelen is zinvol. Waarom zou je in de korte tijd dat je hier bent ook nog eens de nihilist uithangen?

Tot slot: wanneer hebt u voor het laatst gedanst?

Devisch: Vorige zaterdag nog. In Lafayette, een café in Oostende. Ik ga graag naar de zee en rond tien, elf uur beginnen de mensen in dat café altijd te dansen. En ik heb meegedaan. (lacht)

Een filosoof die danst, wat moeten we ons daarbij voorstellen?

Devisch: Zonder onbescheiden te zijn, ik ben er vrij goed in. Ik heb ritme in mijn benen. (lacht) Dansen is fantastisch, dan pas kom je echt los van jezelf.

Ignaas Devisch

– Is 51 jaar

– Woont in Gent, heeft twee kinderen

– Studeerde sociaal werk aan de Artevelde Hogeschool en wijsbegeerte aan de Universiteit Gent, promoveerde tot doctor aan de VUB

– Werkt als professor in de filosofie, medische filosofie en ethiek aan de Universiteit Gent

– Schrijft columns voor De Standaard en publiceerde Vuur (2021), Het empathisch teveel (2017), Rusteloosheid (2016) en Ziek van gezondheid (2013)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content