Directeur Guido Gryseels neemt afscheid van het AfrikaMuseum: ‘Dit is geen afgerond verhaal’

GUIDO GRYSEELS 'Veranderingen liggen moeilijk als ze met besparingen gepaard gaan, maar ik kon geld uitdelen.' © Aurelie Geurts

Toen directeur Guido Gryseels in 2001 aankwam in het AfricaMuseum was er niet één medewerker van Afrikaanse origine. Inmiddels heeft Gryseels haast alles veranderd. Toch ziet hij ruimte voor verbetering.

Heeft iemand een mooier kantoor dan Guido Gryseels? Hij kijkt uit op de Warande van Tervuren, een park in Versailles-stijl waar in het weekend bruidskoppels aanschuiven voor hun huwelijksfoto’s. Even indrukwekkend is het uitzicht in de omgekeerde kijkrichting. Het in 1910 geopende museumgebouw is misschien wel het mooiste patrimonium dat Leopold II het Belgische volk heeft nagelaten.

Dat het ook de meest omstreden erfenis is, dat weet Gryseels als geen ander. Precies twintig jaar geleden trad hij aan als directeur van het AfricaMuseum, een van de tien Federale Wetenschappelijke Instellingen (FWI), ook bekend als het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. Eindelijk werk in eigen streek voor de man uit Alsemberg. Gryseels bracht na zijn studie landbouweconomie in Leuven, Australië en Nederland acht jaar door in Ethiopië, daarna volgde een carrière van vijftien jaar bij de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties, in Rome. ‘Ik had nog nooit in België gewerkt’, zegt hij. ‘Maar dit museum was geen onbekend terrein. Mijn vader nam me ’s zondags vaak mee naar Tervuren. Ik was als kleine jongen diep onder de indruk en zelfs een beetje bang. De opgezette krokodillen, de luipaardman, de zwarte mannen met hun speren… in mijn verbeelding was Afrika een wild en gevaarlijk continent.

Gedurende een kleine honderd jaar heeft dit museum koloniale en racistische clichés verspreid.

Ik was niet de enige met die indruk, ettelijke generaties hebben in Tervuren hun beeld van Afrika gevormd. Dat is het probleem: gedurende een kleine honderd jaar heeft dit museum koloniale en racistische clichés verspreid. Dat duurde tot ik hier in 2001 aankwam, ik waande me in een tijdscapsule. Er was nauwelijks iets veranderd sinds mijn kindertijd, in het museum liep nog altijd een tentoonstelling uit 1956, vier jaar voor de Congolese onafhankelijkheid.’

Gryseels stond voor een titanenklus: het ingedommelde instituut op moderne leest schoeien. Verschillende van zijn broers en zussen hadden intussen carrière gemaakt in de Belgische ambtenarij. Zij gaven hem de wijze raad om deze beker aan zich te laten voorbijgaan. De Federale Wetenschappelijke Instellingen, vaak betreurd als de weeskinderen van de opeenvolgende staatshervormingen, waren niet vatbaar voor hervormingen. Hij zou wel gek zijn om daarvoor een schitterende baan in Rome op te geven.

Toch is dat precies wat hij heeft gedaan, met indrukwekkend resultaat. Hij hervormde het wetenschappelijk onderzoeksinsituut en voerde de regie over een vijf jaar durende en 75 miljoen euro kostende renovatie en inhoudelijke make-over. Dat er bij de heropening eind 2018 niet op alle banken applaus weerklonk, doet nauwelijks af aan de algemene appreciatie. Gryseels, al vier jaar pensioengerechtigd, geldt in Tervuren als onmisbaar. Dit jaar zou hij echt stoppen, maar de politiek heeft er alweer anders over beslist. Omdat zijn rechterhand Bruno Verbergt als crisismanager naar het Jubelparkmuseum ging, blijft hij op vraag van staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid Thomas Dermine (PS) nog tot begin volgend jaar op post.

Hoe bent u op deze stoel beland? U had geen museumervaring en was niet vertrouwd met Midden-Afrika.

Guido Gryseels: Klopt, en toch werd ik als ideale kandidaat ingehaald: een goed tweetalige Belg die zijn sporen had verdiend als manager van veranderingsprocessen. Dat is namelijk wat ik bij de FAO deed, als directeur internationaal landbouwonderzoek hervormde ik overal wetenschappelijke instellingen. Het klopt dat ik geen museale achtergrond heb, maar Tervuren is veel meer dan een museum. Natuurlijk trekt dat aspect de meeste aandacht, maar het museum vertegenwoordigt maar een kwart van onze activiteiten.

We zijn in de eerste plaats een internationaal toonaangevende onderzoeksinstelling voor de geschiedenis, antropologie, aardwetenschappen en biologie van Midden-Afrika. Hier werken 80 onderzoekers, en we zijn jaarlijks betrokken bij de opleiding van ruim 200 wetenschappers, van wie de grote meerderheid Afrikaans. Toen ik hier aankwam, waren die vier vakgebieden onafhankelijke koninkrijken. Er was amper overleg, en voor de permanente tentoonstelling had niemand belangstelling. Een vette kluif dus, mijn handen jeukten om eraan te beginnen.

De nieuwe generatie binnen de Afrikaanse diaspora neemt geen genoegen meer met een plaats aan de tafel, ze wil ook beslissen over de besteding van het geld.

Toch was het schrikken toen ik voor het eerst mijn bureau betrad: de hele archiefruimte stond vol met dozen, allemaal Afrikaanse spullen die in de loop der jaren anoniem aan het museum waren geschonken en wachtten op registratie. Van modern collectiebeheer hadden ze hier nog nooit gehoord. Van public relations evenmin, er stond welgeteld één medewerker op de payroll voor interne en externe communicatie. De administratie was zacht gezegd byzantijns; je wilt niet weten hoeveel papierwerk eraan te pas kwam om pakweg een loodgieter naar Tervuren te halen.

Benoemingen bij de FWI gaan traditioneel met politiek getouwtrek gepaard. Was dat ook bij u het geval?

Gryseels: Nee, ik ben een product van de Copernicushervorming uit 2000. Charles Picqué (PS) was destijds minister voor Wetenschappelijk Onderzoek, en stelde me aan de pers voor. ‘Dit is de eerste keer dat een kandidaat zonder politieke kleur als beste werd gerangschikt’, vertelde hij erbij. (lacht) Weet je dat ik in die twintig jaar niet minder dan twaalf ministers en staatssecretarissen heb versleten? Het departement Federaal Wetenschapsbeleid fungeert in de Belgische politiek als springplank. Talenten schuiven snel door naar een hoger niveau, de anderen worden even snel gedumpt. Niet bevorderlijk voor de continuïteit, maar ik ben erg te spreken over mijn huidige politieke voogd. Thomas Dermine is een absolute topper, hij combineert visie met daadkracht en heeft oprecht belangstelling voor het museum. Twee dagen na zijn benoeming stond hij al in mijn kantoor. Ik heb de voorbije twee jaar al meer met Dermine gesproken dan met al zijn twaalf voorgangers samen. Je ziet aan die man dat hij een verleden heeft bij McKinsey, het Amerikaanse consultancybureau dat trouwens een grote rol heeft gespeeld in mijn her- vormingsplannen.

Hoezo?

Gryseels: Toeval. Ik was hier nog maar pas toen ik met een museumbezoeker, een man uit Tervuren die bij McKinsey werkte, in gesprek raakte. Hij was zo enthousiast over mijn plannen dat hij een voorstel deed. Bij McKinsey namen ze ieder jaar een consultancyproject pro bono aan. Hij zou het AfricaMuseum voorstellen. Binnen de week was ons project aanvaard, en even later stonden hier drie consultants op de stoep. Ze hebben iedere steen omgedraaid, en na twee maanden lag er een strategisch plan op mijn bureau waarin onze missie en prioriteiten kristalhelder werden gedefinieerd. Dat gratis rapport heeft me minstens twee jaar vooruitgeholpen.

Bovenaan die lijst stond de renovatie van het museum, in samenwerking met de diaspora en met Afrikaanse partners. Die aanbeveling lag voor de hand. In 2001 telde Tervuren niet één medewerker van Afrikaanse origine. Intussen zitten we al aan 8 procent, maar dat cijfer moet nog doorstijgen tot 15 à 20 procent, ook in leidinggevende functies en bestuursorganen.

Verandering wekt altijd weerstand. Kwam er geen intern verzet?

Gryseels: Bij de oude garde heerste veel scepsis, maar de sterren stonden gunstig. Ik kreeg veel krediet van mijn ministers, de eerste jaren werd ons budget bijna verdubbeld. Veranderingen liggen vooral moeilijk als ze met besparingen gepaard gaan, maar ik kon geld uitdelen. Voor we aan de eigenlijke renovatie konden beginnen, hebben we enkele spraakmakende tentoonstellingen georganiseerd zoals Het geheugen van Congo (2005) en Indépendance (2010). Dat waren meer dan vingeroefeningen, voor die eerst- genoemde tentoonstelling hebben we de helft van het museum leeggemaakt.

Kinshasa heeft nu wel een gloednieuw museum, maar er liggen in Congo nog zo’n 50.000 stukken verspreid over slecht beveiligde depots met lekkende daken.

Het was bovenal een breuk met het verleden. Voor het eerst werd over het geweld van het kolonialisme gesproken, ook vanuit een Afrikaans perspectief. Dat viel erg slecht bij een aantal oud- kolonialen, die het museum altijd als hun vitrine hebben geclaimd, een plek waar het koloniale beschavingswerk en het genie van Leopold II buiten kijf stonden. In 1998 werd in het park voor het museum nog een beeldengroep ingehuldigd ter ere van Leopold II en ter herinnering van de Wereldtentoonstelling die precies een eeuw eerder aan de oorsprong van het museum lag. Dat was dus dezelfde Wereldtentoonstelling waar Afrikanen samen met wilde dieren aan het publiek werden getoond. Om maar te zeggen: we komen van ver.

Maar zijn jullie ook ver genoeg gegaan? Bij de heropening eind 2018 klonk er, behalve veel applaus, bittere kritiek. Een deel van de Afrikaanse, vooral Congolese diaspora voelde zich niet gehoord bij het uittekenen van de nieuwe tentoonstelling, die dan ook niet aan hun verwachtingen beantwoordde. Tervuren was in hun ogen gezakt voor het examen dekoloniseren. Waar is het misgegaan?

Gryseels: Sinds het prille begin van het renovatieproces is de Afrikaanse diaspora nauw betrokken. We werken intussen samen met een aantal van de verenigingen die hier bij de heropening betoogden. Ik ga geen enkele discussie uit de weg, en heb verschillende uitgesproken critici persoonlijk ontvangen en rond- geleid. Vaak leidt dat tot constructieve gesprekken, wat overigens niet belet dat de betrokkene een dag later een hatelijke tweet over het museum verstuurt. Zo gaat dat, op sociale media gedragen mensen zich heel anders dan in het echt.

Ik begrijp sommige punten van kritiek heel goed. Dit museum is geen afgerond verhaal, in de toekomst moeten we nog kritischer naar het koloniaal verleden kijken en moeten de Afrikaanse partners nog nauwer worden betrokken. Maar dat we geen goede verstandhouding hebben met de diaspora? Onzin, een van mijn eerste initiatieven was net om hun de hand te reiken. Het waren veelal leden van de eerste Congolese migratiegolf uit de jaren 80 en 90. Die mensen waren al blij dat er éíndelijk naar hen geluisterd werd.

Nu is er een nieuwe generatie aangetreden, hoger opgeleid, mondiger en activistischer. Ze heeft de sociale media in de vingers, en wordt voortgestuwd door de wereldwijde Black Lives Matter-beweging. Ik heb die dynamiek onderschat, dat klopt. De nieuwe generatie neemt geen genoegen meer met een plaats aan de tafel, ze wil ook beslissen over de besteding van het geld. Maar dat ze hier geen stem heeft? Onze Afropea-zaal is helemaal door de diaspora ingericht, en in alle andere zalen hebben hun opmerkingen tot grondige wijzigingen geleid.

Toch blijft het water diep. Vorige zomer kreeg u de volle laag, nadat u een voorstel had gedaan voor de selectie van de experten die de nieuwe Bijzondere Kamercommissie Congo/Koloniaal Verleden moesten adviseren. In een bijtende open brief werd Tervuren als een racistisch en discriminerend instituut afgebrand. Raakt dat u persoonlijk?

Gryseels: Dat was van de pot gerukt. Ons advies kwam onder hoge tijdsdruk tot stand. Zwart-wit, man-vrouw, Belgen-Afrikanen, we hebben alle evenwichten bewaakt. Als voorzitter stelden we Guy Vanthemsche voor, de meest eminente onderzoeker van het Belgische koloniaal verleden. Als vicevoorzitter dachten we aan zijn Congolese tegenhanger, professor Jacob Sabakinu. Voor de twee secretarissen hebben we vrouwelijke kandidaten voorgesteld.

Ons advies, niet meer dan een suggestie, was vertrouwelijk, maar werd onmiddellijk door verschillende politieke partijen gelekt. Er was meteen heisa. Een blanke voorzitter met een zwarte vicevoorzitter, dat rook naar neokolonialisme! En die vrouwelijke secretarissen, die moesten zeker koffie zetten voor de mannen? Nonsens, iedereen weet dat de secretaris binnen zo’n onderzoeksgroep de belangrijkste functie vervult, dat is de regisseur die de eindmontage in handen heeft.

Die controverse heeft de expertsgroep geen deugd gedaan. Heel wat van de beste experten wilden er niets meer mee te maken hebben. Ook Tervuren was verbrand. We hebben uiteraard onze archieven ter beschikking gesteld, maar andere vormen van samenwerking waren ongewenst. Zelfs ons aanbod om de vertaling en eindredactie van het vuistdikke rapport te verzorgen, werd afgewimpeld. Commissie-voorzitter Wouter De Vriendt (Groen) heeft het naar de parlementaire vertaaldiensten doorgeschoven, maar die zijn hopeloos overbevraagd. Gevolg: het rapport is nog altijd niet klaar, al ligt dat deels aan de coronacrisis.

In 2003 verklaarde u dat het kolonialisme ook positieve kanten had. Die uitspraak werd u onlangs tijdens een debat door Decolonize- activist Mohamed Barrie aangewreven. Spijt van?

Gryseels: Ach, dat debat in de Roma. Achteraf werd het voorgesteld alsof ik daar op mijn nummer werd gezet, terwijl ik dat verwijt sereen heb gepareerd. Wat had u gedacht, vroeg ik Barrie, dat ik na al die jaren en talloze gesprekken met Afrikaanse partners nog precies hetzelfde over kolonialisme denk als in 2003? Uiteraard ben ik geëvolueerd en veel kritischer geworden, dat heet voortschrijdend inzicht.

Afrikanist en sociolinguist Jan Blommaert vertelde in Knack kort voor zijn dood over zijn sollicitatie voor de functie die u nu bekleedt. Volgens hem was het onmogelijk een gedekoloniseerd museum in te richten in een paleis dat overal het stempel van Leopold II draagt. Laat het oude museum onveranderd als toonbeeld van koloniale propaganda en bouw er een nieuw, gedekoloniseerd museum naast, was zijn voorstel. Had hij geen gelijk?

Gryseels: Blommaert was niet de enige kandidaat met dat idee. Ik zag toen vooral praktische bezwaren. We zaten met een beschermd monument dat dringend toe was aan een ingrijpende en peperdure renovatie. Het was ondenkbaar dat we geld zouden vinden om zowel die operatie als een nieuwbouw te financieren. Dat concept had zeker zijn verdiensten, maar het was twintig jaar geleden onbespreekbaar. Vandaag zou zo’n radicale ingreep meer kans maken.

Directeur Guido Gryseels neemt afscheid van het AfrikaMuseum: 'Dit is geen afgerond verhaal'
© Aurelie Geurts

Over geld gesproken: u heeft staats- secretaris Dermine 2,5 miljoen euro gevraagd om herkomstspecialisten aan te werven die de volgende vijf jaar de collectie moeten uitvlooien. Onwettig verworven stukken worden gerestitueerd. Is Tervuren daar klaar voor?

Gryseels: Meer geld voor onderzoek is broodnodig, want de voorbije zeven jaar werd een kwart van onze middelen wegbezuinigd. Ik was nauw betrokken bij het uitstippelen van Dermines nieuwe restitutiebeleid, waarmee België trouwens internationaal vooroploopt. Landen zoals Frankrijk en Duitsland voeren een ad hocbeleid: als een stuk in aanmerking komt voor restitutie, moet met het herkomstland de praktische teruggave worden besproken.

Vaak loopt het daar mis, bijvoorbeeld omdat er geen museum- of opslagcapaciteit is. Dat is trouwens de reden waarom Congo niet actief op restitutie aanstuurt. ‘ Il faut d’abord mettre notre maison en ordre’, heeft president Félix Tshisekedi daarover gezegd. Kinshasa heeft nu wel een gloednieuw museum, maar er liggen in Congo nog zo’n 50.000 stukken verspreid over slecht beveiligde depots met lekkende daken.

Waar maakt het Belgisch restitutiebeleid het verschil?

Gryseels: Alle illegitiem verworven stukken veranderen automatisch van statuut. Ze worden eigendom van de herkomstlanden, zelfs als pakweg Congo of Rwanda niet om teruggave hebben gevraagd. Daarmee geven we die landen de keuze: ze kunnen wachten tot ze er de museale capaciteit voor hebben, of de stukken in Tervuren laten, waar ze digitaal worden ontsloten. Onze innovatieve aanpak maakt furore. De persbelang- stelling is enorm en verschillende grote buitenlandse musea klopten al met vragen.

Dreigt er zo geen aderlating voor de eigen collectie?

Gryseels: Voor lege zalen moeten we niet vrezen. We hebben zo’n 130.000 etnografica waarvan twee derde afkomstig is uit Congo. Slechts 1 procent kunnen we tentoonstellen. Veel hangt af van hoe we het begrip illegitiem invullen. Van de 1500 objecten die onder de Congo Vrijstaat werden verzameld, staat vast dat er heel wat door plundering of geweld werden verworven.

Voor de periode van Belgisch-Congo is dat minder helder, we moeten de criteria nog bepalen. Betekent illegitiem dat de verwerving gebeurde tegen een achtergrond van ongelijke machtsverhoudingen? Daar zijn goede argumenten voor, maar dan gooien we het net heel breed uit. Hoe dan ook, het wordt een gigantisch karwei om van tienduizenden stukken de verwervingsgeschiedenis te traceren. En we moeten ons geen illusies maken: vaak zal de conclusie luiden dat we het niet weten. Alle getuigen zijn al lang verdwenen, al kan de herkomst soms via orale overlevering worden getraceerd. Het onderzoek wordt moeilijk en tijdrovend, maar gelukkig hebben we zeer rijke archieven.

De blessuretijd als directeur zit er bijna op. Bent u niet bang voor het zwarte gat?

Gryseels: Helemaal niet. Weg is weg, maar ik zal het AfricaMuseum altijd blijven volgen. Ik wil geen grote woorden gebruiken, maar dit is een levenswerk, van mij en van het hele team dat zich voor de renovatie heeft ingezet.

Guido Gryseels

– 1952: geboren in Alsemberg

– studeert economische wetenschappen aan de KU Leuven, en landbouweconomie aan de University of New England (Australië)

– doctoreert in de landbouw- wetenschappen (Universiteit Wageningen)

– 1979-1987: onderzoeker International Livestock Centre Addis Abeba (Ethiopië)

– 1987-2001: diensthoofd internationaal landbouw- onderzoek FAO in Rome

– 2001-2021: algemeen directeur van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content