Zangeres Patti Smith: ‘Tijdens de Vietnamoorlog schaamde ik me voor mijn land. Nu schaam ik me elke dag’

‘Als de zee altijd kalm is, leer je als kapitein niets.’ © Belga

In haar autobiografie Engelenbrood blikt Patti Smith terug op haar jeugd in New Jersey. Ze kende ziekte en armoede, maar ook eindeloze verbeelding en vrijheid. Een gesprek over optimisme als overlevingsstrategie, de offers die ze bracht voor haar gezin, en het verlies dat haar leven heeft getekend. ‘Al mijn mannen zijn dood.’

In de lobby van een Berlijns boetiekhotel wacht ik, tien, twintig, dertig minuten. Dan gaat mijn telefoon. Patti Smith wil weten waar ik blijf en wat mijn probleem is. In het Engels klinkt dat als: waarom stel je je zo aan? Uiteindelijk mag ik naar haar hotelkamer. Ze is er alleen, zonder manager of pr-verantwoordelijke.

Het gesprek waarvoor eigenlijk een halfuur uitgetrokken was, zal uiteindelijk twee uur duren. We zouden het hebben over haar nieuwe autobiografie: Bread of Angels, a Memoir, in het Nederlands verschenen als Engelenbrood. Die gaat niet zozeer over haar wilde rock-’n-roll-jaren in New York – die had ze in 2010 al beschreven in de bestseller Just Kids. Deze keer schrijft ze over haar kindertijd, en over ouder worden.

Maar eerst verontschuldigt ze zich zowaar voor haar outfit en voorkomen: glimmende jeans, het T-shirt van gisteren, ongewassen haar.

Patti Smith: Ik dacht eerst dat ik me voor jou moest optutten. Iets fris moest aantrekken, niet de kleren waarin ik gisteren ben gaan slapen. Maar ach, wat zou het. Ik ben oud genoeg om dat niet meer te hoeven doen. Dus, hoe kan ik u helpen?

Welk boek ligt daar op uw nachtkastje?

Smith: Kortverhalen van de Japanse auteur Osamu Dazai, die ook Als mens mislukt schreef. Ik neem op tournee altijd maar één boek mee. Deze keer is dat Dazai. Hij heeft zich verdronken, wist je dat?

U begint uw autobiografie met een citaat van de Russisch-Oekraïense schrijver Nikolaj Gogol: ‘Hindernissen zijn onze vleugels.’ Wat betekent dat voor u?

Smith: Als de zee altijd kalm is, leer je als kapitein niets. Maar als je heelhuids uit een storm komt, heb je niet alleen een beter gevoel omdat je iets hebt bereikt, je hebt ook geleerd om je schip in moeilijke omstandigheden te besturen. Ik hou van dat citaat, omdat Gogol natuurlijk ontzettend veel hindernissen kende in zijn leven, niet het minst zichzelf. Hij stierf omdat hij stopte met eten. Een afschuwelijke dood.

U werd geboren in Chicago, op 30 december 1946, tijdens een sneeuwstorm. Uw vader zei ooit dat u al hoestend ter wereld kwam.

Smith: (hoest) Die hoest heb ik nog altijd. Ik heb alles gehad: tuberculose, mazelen, bof, roodvonk. Mijn koorts was vaak zo hoog dat ze dachten dat ik zou sterven.

‘Ik heb mezelf als kind nooit als slachtoffer gezien. Nooit gedacht: waarom overkomt dit mij?’

Het lijkt wel alsof de wereld zich tegen u had gekeerd.

Smith: Integendeel. In mijn beleving had ik altijd enorm veel geluk, met vier beschermengelen die over mij waakten. Ik heb het nooit negatief bekeken. Ik heb alles overwonnen. Kent je De alchemist van Paulo Coelho? Een prachtig boekje over een herdersjongen die verschillende hindernissen moet overwinnen. Telkens weer komt er iets op zijn pad, maar hij laat zich niet ontmoedigen. Er staat een zin in die ik geweldig vind, ongeveer zo: ‘Het universum heeft samengezworen om de herdersjongen te helpen, omdat hij de taal van het enthousiasme had bewaard.’ Ik heb mezelf als kind nooit als slachtoffer gezien. Nooit gedacht: waarom overkomt dit mij? Nee, ik zei tegen mezelf: ik zal de medailles winnen en de pestkop op de speelplaats verslaan. En dat heb ik gedaan.

Hoe bewaar je als kind dat optimisme als je voortdurend ziek in bed ligt?

Smith: Dat was natuurlijk erg moeilijk. Mijn moeder en vader werkten allebei, zij als serveerster, hij in een fabriek. Ik was vaak alleen op mijn kamer, ik mocht niemand zien. Dat was het ergste, gescheiden zijn van mijn broers en zussen. Wanneer ik in quarantaine moest, werden zij naar de buren gebracht. Het waren voor mij heel vreemde tijden, zonder gevoel voor tijd of ruimte. Zonder gezelschap. Ik moest al mijn energie gebruiken om mijn fantasie te voeden. Ik geloof echt dat optimisme ook het immuunsysteem versterkt.

In welke zin?

Smith: Het maakt je gewoon sterker. Als je in elkaar zakt, heb je geen schijn van kans meer. Maar ik moest het halen. Ik had twee jongere broers en zussen. En ik was de aanvoerster van onze kleine, ruziënde bende.

‘Plots was daar Dylan, een nieuwe Rimbaud. Hij was… álles. Zijn taal. Zijn arrogantie.’ © Marin Driguez / Agence Vu

U zat als kind in een bende?

Smith: Alle kinderen die op ‘het veld’ woonden, zo noemden we het. Het was een wooncomplex, eigenlijk gebouwd voor teruggekeerde soldaten. Kleine appartementen, meer barakken eigenlijk. Goedkoop, vies, overal ratten. Het was bedoeld als tijdelijke oplossing voor mensen zonder geld. We zouden er maar zes maanden blijven, het werd vijf jaar. Veel immigranten kwamen er wonen, maar ook gezinnen zoals het onze, die zich niets anders konden veroorloven. Tegenover de barakken lag een braakliggend terrein. Ons veld, onze speelplaats. Daar bracht ik mijn jeugd door.

‘In mijn jeugd was er te weinig geld en te weinig eten. Maar ik had verbeeldingskracht in overvloed.’

Idealiseert u dat niet achteraf?

Smith: Nee, hoor. Het was ons sprookjesland. We waren vrij. Mijn ouders werkten de hele dag. Een werkloze buurman hield soms wat toezicht, smeerde al eens een boterham met pindakaas. Maar verder mochten we doen wat we wilden. We waren met dertig kinderen, misschien wel meer.

U werd toch niet zomaar aan uw lot overgelaten? Was er dan geen enkele structuur in uw jeugd?

Smith: Mijn moeder was heel streng. Natuurlijk was er structuur: steek niet de grote straat over, spreek je ouders niet tegen. Voor de rest deden we gewoon ons ding. Ik idealiseer het niet. Er was van alles te weinig: te weinig geld, te weinig eten. Ik was ondervoed. Maar om op dat veld te overleven en plezier te hebben, had je vooral verbeeldingskracht nodig. En die had ik in overvloed. Dat heb ik ook altijd aan mijn kinderen proberen door te geven.

Wat me opvalt: u schrijft nauwelijks over hoe het was om moeder te worden. U vermeldt dat u twee kinderen kreeg, en dan gaat het verhaal verder.

Smith: Dat heeft twee redenen. Ten eerste groeide ik op als de oudste en meest verantwoordelijke zus. Toen ik moeder werd, was het dus niet nieuw voor me om voor anderen te zorgen. En ten tweede had ik nooit verwacht dat ik een gezin zou stichten. Ik dacht dat mijn man en ik de rest van ons leven beatniks zouden blijven, reizend, on the road. Toen ik mijn band stillegde, mijn zogenoemde carrière, was dat een heel bewuste keuze. (Smiths populariteit bereikte midden jaren zeventig een hoogtepunt met het album Horses. Daarna zou ze jarenlang geen concerten geven of nieuwe muziek uitbrengen, nvdr)

© IMAGO/Gruppo LiveMedia

U speelde concerten voor 80.000 mensen, en toen was het gedaan: tijd om de kinderen op te voeden. Was dat een offer?

Smith: Een groot offer, maar ik heb het met plezier gebracht. Ik heb me nooit een slachtoffer gevoeld. Natuurlijk miste ik het groepsgevoel van de band, het reizen, het eindeloze rondhangen in cafés. De vraag voor mij was: als ik niet op tournee kan zijn, als ik geen rock-’n-roll kan maken, wat kan ik dan wel? En het antwoord was eenvoudig. Het belangrijkste in mijn leven kon ik nog altijd doen, en dat is: schrijven. Elke vrije minuut schreef ik poëzie. ’s Ochtends vroeg, wanneer iedereen nog sliep, ‘s namiddag, ’s nachts. Het was op een bepaalde manier de meest productieve periode van mijn leven.

U klaagt opvallend weinig.

Smith: Ik kom uit een hardwerkend gezin. Niet alles was gemakkelijk maar als je levenskeuzes maakt, moet je ze ook consequent volgen. Mijn taak in de jaren tachtig was moeder en echtgenote zijn, en schrijven.
Natuurlijk mopperde ik weleens in het dagelijks leven: ‘Waarom doe jij de afwas niet vandaag? Waarom mag ik niet even alleen naar Detroit om een tentoonstelling te zien?’ Maar de grote lijnen waren duidelijk.

‘Ik heb “Engelenbrood” geschreven omdat ik een paar geruchten wilde ontkrachten.’

U beschrijft in het boek een schrijfkamer die u voor uzelf had ingericht. Dat doet denken aan Virginia Woolfs beroemde essay A Room of One’s Own – de gedachte dat een vrouw een eigen kamer nodig heeft om vrij te kunnen denken. Uw kamer werd later de kinderkamer van uw eerste zoon. Is dat niet symbolisch?

Smith: Op een dag keek ik in de kamer, de deur stond op een kier. Hij zat met zijn actiefiguurtjes te spelen, helemaal verzonken in zijn eigen fantasiewereld. Precies zoals ik daar zo vaak had gezeten. Soms zat ik daar ook gewoon wat te staren en liet ik mijn gedachten de vrije loop. Toen ik hem daar zag, leek het alsof ik de fakkel aan hem had doorgegeven. Het voelde niet als een verlies, het was winst. Trouwens, in mijn keuken kon ik ook goed schrijven.

Aan de keukentafel?

Smith: Aan een klein tafeltje dat ik in de keuken had gezet. Daarboven hing die beroemde foto van Albert Camus, met mantel en sigaret. Mijn zoon dacht jarenlang dat het zijn oom was.

‘Het was begin jaren zestig. De meisjes trouwden jong en de jongens gingen in het leger. En ik identificeerde me met een dichter uit de 19e eeuw.’

Er bestaat al zo veel materiaal over u, documentaires, boeken, en u hebt zelf al geschreven over uw New Yorkse periode. Waarom voelde u de behoefte om nog een boek over uw leven te schrijven?

Smith: Ik moest om te beginnen een paar dingen rechtzetten, een paar geruchten ontkrachten.

Zoals?

Smith: Dat ik ooit van een podium ben gevallen omdat ik te stoned was. Onzin.

Het was wel degelijk een gevaarlijke val, tijdens een concert in 1977 in Tampa, Florida. U liep een schedelbreuk op.

Smith: Ik struikelde over een versterker. Maar dat soort leugens rechtzetten is niet het belangrijkste aan dit boek. Ik wilde vooral schrijven om de tijd waarin ik leefde en de mensen die ik heb gekend te helpen herinneren.

© Redferns

U schrijft: ‘Op mijn zeventiende was er een naadloze overgang van Rimbaud naar Bob Dylan. Nog een man die de poëzie opnieuw uitvond. De teksten van beide dichters leken geschreven voor de zwarte schapen, voor buitenstaanders die probeerden te bestaan in de tijd die hun was toebedeeld.’ Herkent u zich in dat beeld van het zwarte schaap?

Smith: Absoluut. Ik was gewoon anders. Alleen al hoe ik eruitzag: groter en dunner dan de andere meisjes, pikzwart haar, vol rusteloze energie. Ik wilde kunstenaar worden. Het waren de jaren vijftig, begin zestig, de meisjes trouwden vroeg, de jongens gingen in het leger. En ik identificeerde me met een dichter uit de negentiende eeuw.

Arthur Rimbaud schreef het eerste boek dat mij heeft gered. En plots was daar Bob Dylan, een nieuwe Rimbaud. Iemand die leefde in dezelfde tijd als ik, wiens platen ik kon kopen, die ik live kon zien. De eerste keer was in 1965. Hij was… álles. Zijn taal. Zijn arrogantie.

‘Soms halen mensen oude interviews boven en zeggen dan: wat was ze arrogant. Natuurlijk was ik dat. Ik was jong, zelfverzekerd, trots.’

Dat gevoel van anders-zijn, er niet bij horen, moet nog sterker zijn geworden toen u op uw negentiende zwanger werd. U kreeg het kind, maar bood het aan ter adoptie.

Smith: Dat was een heel moeilijke tijd voor me. Maar ik schrijf erover omdat ik weiger me te schamen. Ik deed wat ik kon, als negentienjarige, met weinig middelen. En daarna ging ik verder.

Naar New York, waar zich die hele mythische periode afspeelde: de legendarische muziekclub CBGB, het Chelsea Hotel, waar iedereen rondhing, van Janis Joplin en Jimi Hendrix tot Bob Dylan, en waar u het kleinste kamertje huurde. En dan verschijnt Horses. In Engelenbrood schrijft u: ‘Het was een tijd waarin ik mijn eigen kracht voelde en geloofde in onze missie.’ Wat was die missie?

Smith: Rock-’n-roll was ooit een beweging van onderuit. Maar het werd allemaal te groot: de stadions, de glamour, de rijke rocksterren. Met mijn poëzie en mijn optredens wilde ik weer rechtstreeks mét mensen spreken, niet tegen hen. We wilden muziek maken voor wie aan de rand stond: de homo’s, de meisjes, de jongeren, de armen. Ik wist hoe dat voelde. Ik was een buitenechtelijk kind dat door iemand anders werd grootgebracht. Ik wilde tot de andere zwarte schapen spreken. Ik dacht: ik maak Horses, en dat is het dan. Dat die plaat zo zou doorbreken, had niemand voorzien.

Dat klinkt allemaal erg optimistisch, hoewel het toch behoorlijk harde tijden waren.

Smith: Soms halen mensen oude interviews boven en zeggen dan: ‘Wat was ze arrogant.’ Natuurlijk was ik dat. Ik was jong. Ik was zelfverzekerd, trots. Maar toen, halfweg jaren zeventig, moest je als meisje hoogmoedig zijn om te overleven. Dus ja, ik was extra hoogmoedig.

Kunt u vandaag nog optimistisch zijn?

Smith: De wereld is er slechter aan toe dan ooit.

Nee dus.

Smith: Maar destijds dachten we ook dat alles vreselijk was. En toch hadden we het gevoel dat we iets konden bereiken: de oorlog in Vietnam stoppen, de bomen redden. Vandaag heb ik het gevoel dat ik mijn land niet eens meer herken. Ik herken de taal niet die gesproken wordt. De voortdurende leugens, de misdaden. Wat er in de VS gebeurt, gaat mijn verbeeldingskracht te boven. Tijdens de Vietnamoorlog schaamde ik me voor mijn land, nu schaam ik me elke dag.

Maar ik leef nog, ik adem nog. Dat betekent dat ik nog altijd iets kan doen, stap voor stap. Net als toen ik een kind was, wil ik ook vandaag geen slachtoffer zijn. Ook geen slachtoffer van pessimisme. Zelfs in het donkerste hoofdstuk dat ik ooit heb meegemaakt, wil ik geen pessimist zijn. Dat heb ik geleerd van Ralph Nader.

Wie was dat?

Smith: Hij leeft nog. Hij is een belangrijke activist en jurist die veel heeft betekend voor burgerrechten en consumentenbescherming. Hij streed bijvoorbeeld voor veiligheidsgordels in auto’s. Hij wilde ook president worden. Ik heb ooit voor een van zijn campagnes gewerkt.

‘Ik wil geen slachtoffer zijn van pessimisme.’

Op een dag, toen alweer alles misliep, vroeg ik hem: ‘Hoe hou je dat vol?’ En hij zei: ‘Als je pessimistisch bent, creëer je niets meer. Je verbeeldingskracht dooft uit. Als pessimist zit je in een donkere kamer en ben je chagrijnig. Als optimist poets je het raam.’ Zo eenvoudig is het.

Laat in uw leven gebeurden er twee dingen die alles opnieuw op z’n kop zetten. Uw dochter, die u had afgestaan, keerde naar u terug. En u ontdekte dat uw vader niet uw biologische vader was.

Smith: Blijkbaar was mijn biologische vader een knappe mitrailleurschutter, die samen met mijn vader uit de oorlog was teruggekeerd. Toen mijn vader even weg was om voor zijn stervende moeder te zorgen, heeft mijn moeder een nacht met die knappe soldaat doorgebracht.

Heeft dat u geschokt?

Smith: Het was pijnlijk om te horen. Ik ben twee jaar gestopt met schrijven, daarom heeft dit boek ook zo lang op zich laten wachten. Maar geleidelijk heb ik begrepen dat het eigenlijk een wonder is. Ik heb ingezien dat ik ben wie ik ben doordat mijn moeder die man heeft ontmoet. Doordat ze zich eenzaam voelde op haar verjaardag, uitging en plezier had. Als dat niet was gebeurd, zou ik hier niet zijn. Ik ben als mezelf ter wereld gekomen.

De dood heeft altijd aan uw zijde gelopen, zo lijkt het wel. Fotograaf Robert Mapplethorpe, met wie u eerst een relatie had en daarna bevriend bleef, stierf jong aan aids. Uw echtgenoot Fred stierf toen hij 46 was. U noemt ook veel anderen: vriendinnen als Susan Sontag, uw broer. Hoe is het u gelukt om niet te bezwijken onder al dat verdriet?

Smith: Het is mijn plicht om hun herinnering levend te houden. Ik heb zo veel van hen geleerd, van Robert, van Susan, van mijn broer, van Fred. Fred leeft voort in mijn kinderen. De dood die me het hardst heeft getroffen, was die van Sam Shepard, de acteur.

Waarom?

Smith: Sam en ik hadden in 1971 kort iets gehad, in het Chelsea Hotel. Daarna bleven we vrienden, dat werkte beter. Toen we elkaar enkele jaren geleden opnieuw zagen, zei ik tegen hem: ‘Al mijn mannen zijn dood.’ En we maakten een plan. Niet als koppel, beter dan dat. We wilden samen oud worden. Schrijven, tequila drinken, een pick-uptruck kopen en naar Mexico rijden. Hij noemde me altijd Patti Lee. Maar toen kreeg hij ALS, die spierziekte. Hij stierf snel. Ik had erop gerekend dat hij samen met mij zou blijven leven. Maar wat kun je doen? Zo is het nu eenmaal.

Ook de artiesten die u bewondert, lijken een bijzondere verhouding tot de dood te hebben. Rimbaud werd beschoten door zijn lief, dichter Paul Verlaine.

Smith: In de pols, tijdens een ruzie (in 1873 in Brussel, nvdr). Maar daaraan is hij niet gestorven. Lang dacht men dat hij aan syfilis was overleden, maar dat bleek niet te kloppen. Rimbaud had een jongere zus, Vitalie, een lief meisje, ze wilde ook schrijfster worden. Zij had een agressieve vorm van kanker. Later ontdekte men via DNA-analyse dat Arthur dezelfde ziekte had.

Hij emigreerde naar Ethiopië en kreeg daar een tumor aan zijn knie. Dat negeerde hij eerst, maar toen het zo erg werd dat hij niet meer kon stappen, begon hij aan een verschrikkelijke reis: over de Ethiopische bergen, naar een schip dat hem naar Marseille moest brengen. Daar werd zijn been geamputeerd. Hij had daarna vreselijke pijn, maar wilde het koste wat het kost terug naar Ethiopië. Met een houten been probeerde hij de reis opnieuw te maken, maar hij stierf nog voordat hij het schip bereikte.

U omringt zich met duistere helden, van wie de verhalen zelden goed aflopen.

Smith: Ach, ik ontdek eerst hun werk, en pas daarna hun dood. Ik hou niet van Osamu Dazai omdat hij zich verdronken heeft, maar vanwege zijn boeken. Al hebben mijn twee andere favoriete Japanse schrijvers zich ook van het leven beroofd. Net als Virginia Woolf, maar ook haar bewonder ik niet daarom, wel om haar werk. En ik vereer Jimi Hendrix of Jim Morrison niet omdat ze zo jong en tragisch gestorven zijn, maar omdat hun muziek mij heeft gered. Weet u, sommige mensen redden het gewoon niet.

Partner Expertise