Deense jazzgitarist Jakob Bro komt naar Flagey in Brussel: ‘We gaan vooral niet repeteren’

‘Nieuwsgierigheid werd voor mij belangrijker dan virtuositeit.’ © Mike Højgaard Mike Højgaard - neue.pink
Bart Cornand

Jakob Bro werd pas een ster in de jazz toen hij de jazz losliet en opnieuw begon. De Deense gitarist, die speelt met de klank van bergbeekjes, koos Brussel uit voor zijn grootste prestigeproject.

Jakob Bro (44) heeft een Marie Kondo gedaan. Een na een deed hij zijn oude gitaren van de hand, dat was toch maar ballast voor een eeuwig reizende muzikant. Wat wel bleef staan in zijn flat was het verzameld werk van Paul Auster. In een van diens populairste romans, Moon Palace, erft het armlastige New Yorkse hoofdpersonage 1492 boeken. Elk boek dat hij leest, verkoopt hij. Tot ook het laatste de deur uit is, hij haveloos op een Californisch strand staat, en de roman eindigt met de uitspraak: ‘This is where my life begins.’

Klinkt als iemand die we kennen.

Jakob Bro: Ik heb alles van Auster verslonden. (mijmert) Wat grappig. Je hebt gelijk, die persoonlijke deconstructie heb ik dus ook doorgemaakt. Alle bagage die ik van thuis meekreeg analyseren, in me opnemen, en durven los te laten. Tot het nulpunt.

U kreeg nochtans een start in het leven waar veel muzikanten jaloers op zouden zijn.

Bro: Mijn vader leidde een bigband op school, dus ons huis zat vol muziek. We hadden een muur vol partituren, van Duke Ellington tot Count Basie. Een piano, trompet, saxofoon, trombone, gitaar, bas, viool, álles was er. Ik begon als trompettist in die bigband, tot ik rond mijn twaalfde die gitaar eens vastnam. Ik begon naar Jimi Hendrix te luisteren, BB King, John Lee Hooker. Een tijdlang heb ik gitaar én trompet gecombineerd. Mijn pa voederde me gitaarjazz van John Scofield, Pat Metheny, Jim Hall en Bill Frisell. Maar tegelijk luisterde ik naar de wereld van Miles Davis, John Coltrane, Bill Evans: al die prachtige, klassieke jazz, waarin gitaar naar mijn gevoel niet paste. Ik ging nooit naar jamsessies omdat ik de boel niet wilde verbrodden met een gitaar.

Ik ging nooit naar jamsessies omdat ik de boel niet wilde verbrodden met een gitaar.

De gitaar was lang gecontesteerd als solo-instrument in de jazz. Saxofonist Branford Marsalis zei zelfs: ‘Als ik koning was, zou ik de gitaar verbannen.’

Bro:(lacht) Precies. En ik snap hem. Maar ik had gekozen, en ik wilde niet terugkeren naar de trompet. Niet nog eens zo’n ingrijpende omslag. Rond mijn zestiende had ik mijn plannetje klaar. Ik wilde stoppen met de middelbare school, want ik was zowaar toegelaten aan het conservatorium. Mijn moeder was er- tegen, dus deed ik het natuurlijk wél. Maar ook daar hield ik het na een jaar voor bekeken. Het ging me te traag. Ik wilde constant spelen, dag en nacht. Grondig.

U bestudeerde alle groten van de jazz, en toch klinkt uw werk alsof u uit een andere wereld komt.

Bro: Dat huiswerk moet je wel eerst maken. Om vijf uur opstaan, alle solo’s van een Chet Bakerplaat meezingen, en als je even afgeleid raakte nóg eens luisteren naar die ene cimbaal van de drummer. Ik zei het al: grondig. Tot ik op een dag besefte dat ik zo nooit mijn eigen weg zou vinden. Ik vroeg me hardop af: wat trekt mij aan in alle muziekjes waar ik van hou – Nina Simone, Neil Young, Radiohead, Nick Drake, Kraftwerk, Talk Talk, Bach, noem maar op? Lang niet allemaal virtuozen, maar ze creëerden wel elk op hun manier schoonheid. Op die dag kwam ik tot het besef dat ik niet eerst de John Coltrane van de gitaar hoefde te worden voor ik iets mocht vertellen. Nieuwsgierigheid werd belangrijker dan virtuositeit.

Die nieuwsgierigheid leidde u naar noordse hymnen. Waar kwam die fascinatie vandaan?

Bro: Ze gaat terug op de kinderliedjes die mijn vader voor me zong voor het slapengaan. Kleine, heldere melodietjes die voor de rest van je leven in je achterhoofd blijven zitten. Religieuze muziek ook: als kind ging ik met Kerstmis trompetspelen in de kerk. En in Denemarken werkt de natuur natuurlijk op je in. Vroeg of laat komen die invloeden naar boven. Mijn muziek zit vol kleine citaten die Deense mensen meteen herkennen.

Tegelijk hebt u een vreemde fascinatie voor België.

Bro: Ik speel hier ontzettend graag. Ik weet nog dat ik hier kwam met drummer Joey Baron en bassist Thomas Moran, en we tegen elkaar zeiden: ‘What the fuck, wat gebeurt hier? Waarom komt er zo veel volk naar ons kijken? We speelden in een kerk in (spreekt het precieus uit) Etikhove, in the middle of nowhere, en ze zat bomvol.

Je hebt normaliteit nodig wanneer je een beroep uitoefent waarbij je altijd moet performen en applaus verwacht.

U komt zowaar vier avonden naar Brussel om een liveplaat te maken. Waarom koos u voor Flagey?

Bro: Ik zocht een plek waar ik verschillende dagen na elkaar zou kunnen opnemen. Ik had al in Flagey gespeeld, en ik hield meteen van de sfeer die er hangt. Wat een gebouw! Het is intiem, en tegelijk heeft het de kwaliteiten van een concertzaal – die dan ook nog eens werd opgericht om er opnames te maken. Natuurlijk hou ik van The Village Vanguard in New York, maar dat blijft een krappe, driehoekige club in een kelder. Voor deze muziek wilde ik een open ruimte waar de muziek kan ademen. We polsten bij Flagey, en de volgende ochtend was het al in kannen en kruiken. Ik kon het niet geloven.

Drummer Brian Blade vliegt speciaal in voor de gelegenheid. Ik wilde al zo lang met hem werken. Eindelijk kwamen onze agenda’s overeen. We hebben één grote afspraak: we gaan vooral niet repeteren. We stappen het podium op, en dan zien we wel. Meteen erna vertrek in naar Venetië, voor het filmfestival.

Waar Music for Black Pigeons, een documentaire over uw muziek, wordt voorgesteld.

Bro: En die daarna naar Film Fest Gent komt. Jørgen Leth, zowat de bekendste regisseur van Denemarken, heeft me tussen 2008 en 2022 gevolgd – tot in Groenland toe. Opnamesessies, grote festivals, getuigenissen, reflecties over het leven: alles is er. Tijdens de productie zijn mijn twee mentors, drummer Paul Motian en trompettist Tomasz Stanko, overleden, waardoor de film erg menselijk wordt. Het is niet zomaar een lineaire biografie, het is veeleer een gedicht waarin personages en muziek over elkaar heen schuiven.

Zoals de klanklagen die u op gitaar over elkaar legt.

Bro: Helemaal. De film probeert uit te leggen wat muziek an sich is. Ze drijft rond en verdwijnt. Ze is er even en dan is ze weg – en toch verbindt ze je met medemuzikanten en het publiek.

Denkt u weleens niet aan muziek?

Bro: Dat vind ik steeds belangrijker. Misschien heb ik ooit wel de moed om te stoppen met muziek. Maar tot dan heb ik in mijn hoofd een hokje nodig waar ze niet bestaat. Vijf jaar geleden was ik in Tokio, en plots wist ik het: ik moest Japans leren. Dat zou geen bijzondere prestatie zijn, er zijn miljoenen mensen die dat kunnen. Niemand zou applaudisseren als ik een zin juist zou uitspreken. Die normaliteit heb je nodig wanneer je een beroep uitoefent waarbij je altijd moet performen en applaus verwacht. Een hokje waarin je fouten mag maken. En altijd opnieuw kunt beginnen.

Jakob Bro, Brian Blade en Anders Christensen concerteren op 1, 2, 3 en 4 september in Flagey, Brussel.

Jakob Bro

– 1978: geboren in Denemarken. Woont en werkt in Kopenhagen en New York

– Nam sinds 2003 16 albums als leader op, de laatste jaren voor het prestigieuze ECM- label

– Neemt in september een livealbum op in Flagey

– Presenteert op Film Fest Gent de documentaire Music for Black Pigeons

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content