Toni Coppers maakt een zielenknijper overbodig

Toni Coppers schrijft in zijn nieuwste thriller ‘Val’ onmenselijk mooi over het kwaad dat ons leven vergiftigt.

Toni Coppers, Val. Antwerpen, Manteau 2020, 377 blz.

Een thriller is soms nuttiger dan een boekenkast geleerde theorieën over gedragstherapie. Coppers’ manier om leed en de pijn van verlies aanschouwelijk te maken is helder en verontrustend. Wie zelf een geliefde verliest of ontbeert gaat zich onvermoed identificeren met de onzekerheid, de hang naar aanraking, de onvermijdelijke dieptepunten van tristesse die zichzelf opdringen. Val is geen thriller over redelijkheid, wel van zelfobsessie. Een noodkreet om menselijker omgang.

De hoofdpersonages, die we al kennen uit het eerste verhaal met Alex Berger (De Zaak Magritte, 2017), dragen allen een kwetsuur van schuld, onbegrip en boete mee. Ze vormen de kern van een handig clubje, dat out of the box cold cases tracht op te lossen. Ze noemen zich ‘De Gekneusden’. Dat is letterlijk te nemen: Alex verloor in het vorige boek zijn vrouw bij een terreuraanslag in Parijs, en voelt zich schuldig omdat hij haar reis niet verhinderd heeft. Zijn vriend, boekhandelaar Eric Machiels, verloor zijn zoon bij een auto-ongeval, wat hem ook zijn huwelijk kostte. Der Dritte im Bunde is hoofdinspectrice Sara Cavani van de Brusselse Moordbrigade. Zij meent verantwoordelijk te zijn voor de zelfmoord van haar tweelingzus.

De eerste gaf zijn baan als politiecommissaris op en wordt kluizenaar in Oostende; de tweede teert op drank, eten en de troost van boeken; Cavani houdt nachtelijke rituelen in het Zoniënwoud om te praten met haar verdwenen zus. Ze houden samen het hoofd boven water door onderling vertrouwen, en gedrevenheid om misdaden te voorkomen of op te lossen. ‘Even geen schuldgevoel, geen vraagtekens, geen pijn’. Al beseffen ze het onlogische van de verantwoordelijkheid die ze zichzelf om hun verlies toeschrijven.

Eigenlijk is dat een thema voor een sentimentele vrouwenroman. Coppers schiet in sommige passages rakelings naast het larmoyante. Maar door een krachtig volgehouden plot, dat zes slachtoffers zal eisen (onder wie, voorspelbaar, de dader), de wisselende gezichtspunten, en de avontuurlijke, professioneel beheerste afwikkeling van de zoektocht naar de échte schuldige(n), ontloopt hij goedkoop sentiment en drijft hij de lezer naar herkenbaarheid van eigen onstelpbaar verdriet. Je krijgt de indruk dat Coppers in je eigen ziel heeft gekeken, dat het jouw dwangmatige introspectie is die wordt blootgelegd, dat het jouw pijn is die onversneden aan het licht is gebracht. Geen meligheid maar ongenadige uitwrijving van innerlijke wonden. Bij de personages, maar ook bij de lezer. Coppers schrijft onmenselijk mooi over het kwaad dat ons leven vergiftigt.

En doet dat met verve. ‘Roisin Benting lag naakt en vastgebonden in haar bad. De bodem van de kuip was bedekt met een laag ijsblokjes”. Wie opent met zo’n zin, kan schrijven. In medias res, met een onbegrijpelijke aanwijzing erbij: voor de indringer haar wurgt, schudt hij even met een sneeuwbol, met daarin een Atomium. (Even terzijde: waarom Coppers bladzijden verder de uitspraak van het Keltische Róisin als Rosheen meegeeft, is me een raadsel – het is gewoon Rósjien, Roosje, als je het de lezer wil duidelijk maken).

Het is de start van een reeks moorden die altijd hetzelfde stramien volgen, maar een verband tussen de slachtoffers valt niet zo snel te leggen. Tenzij het om gevoelloosheid gaat, want ook Alex begeeft zich blootsvoets in zee, om geheel verdoofd te worden. Maar is gevoelloosheid niet net het pantser van de echte drijfveer: wraak? Wraak als herstel van wat nooit meer te herstellen valt? Verschilt de speurder eigenlijk van de dader? Van de opdrachtgever? Tracht niet iedereen een tijdlijn af te vlakken om de rimpelingen uit het verleden opnieuw weg te strijken, de breuk in het evenwicht te dichten?

.
.© GF

Dat Coppers nogal sterk leunt op het FBI-handboek voor profilers, getuigt van degelijke voorbereiding, maar tegelijk van een klassieke blik: er zijn moordenaars en detectives, mensen die anderen ombrengen en mensen die zichzelf door twijfels en schuldgevoelens innerlijk wurgen. Of dat valt af te lezen aan een handboek is zeer betwijfelbaar. Maar dat het thema wat alles verenigt de dood blijft, is onomstotelijk. De snelle dood (moord), de trage dood (gewetensnood). Het verschil blijft: de afleiding. In tegenstelling tot de obsessie, die een eenmalig einddoel heeft, laat de afleiding vertragen, tijd winnen, puzzelen. En dat brengt tijdelijke vergetelheid mee. De moordenaar doet. De speurder zoekt.

Daar beleeft Sara dan ook het meeste plezier aan, het ontcijferen van de ‘handtekening’ van de dader, ‘die unieke combinatie van de plaats delict, de modus operandi en zijn of haar rituele gedrag’ – een paar moeilijke woorden om te zeggen dat elke moord zijn herkenbare herhalingen bevat. Moordonderzoek is een rebus, een Rubikkubus. Je moet de juiste handelingen vinden om tot de oplossing te komen.

Ik stel de zaken nu iets simpeler voor dan de wereld in elkaar zit. Want Coppers’ thrillers zijn ook rijker dan dat. Altijd hangt er een baldakijn van schoonheid en weemoed over. In de Liese Meerhoutthrillers zijn dat de Italiaanse fresco’s van Michel Masson, bij Alex Berger zijn het de boeken, de vergezichten in de Zwitserse bergen. Coppers’ toeristische ervaring komt hem zeer te stade, hoe eenvoudig is het dorpjes te linken aan schrijvers en filosofen, zonder in belering te vervallen. Het is net zijn dosering die de achtergrond zo evenwichtig en natuurlijk maakt. Want er zit evengoed maatschappelijke kritiek in, de klimaatwende, de privacyschendingen, het ongegeneerde kapitalisme van Monaco of Sankt Moritz, de beroepsnijd bij politie of justitie, de familiegeheimen.

Coppers is een kwetsbare tafelverontwaardigde, maar die zich optrekt aan de warmte van een klein gezelschap, aan eenvoudige geneugten, aan de trots van de geestesarbeider. Daarom zijn zijn personages ook zo levenskrachtig. Val evolueert als sarabande, half erotisch, half slepend. De ondertoon is die van een saudade, dat onbeschrijflijk en vage gevoel van iets onbereikbaars: liefde, menselijkheid, rust, gemis, vergetelheid. Hoe zei Goethe dat? ‘Über allen Gipfeln ist Ruh’ (…) Warte nur ! Balde ruhest du Auch’

Dat melancholische, dat zwaarmoedige dragen alle persenages van Coppers. De spleen die beseft dat levenslust vergankelijkheid oplevert. Het enige tegengif is uitstelgedrag, het konijnenexperiment (The Rabbit Effect) dat uitwijst hoe ‘levende wezens langer gezond blijven als ze warme relaties en simpele, oprechte genegenheid kennen’. De mens is een keun. Alex het prototype. ‘Waarom werd hij week en sentimenteel telkens als hij geconfronteerd werd met eenvoudige gevoelens als compassie, vriendelijkheid, warmte? En intriest als hij te maken kreeg met het tegenovergestelde?’ We zijn allen softies. Maar met exquise smaak.

Het familiedrama – want dat is Val uiteindelijk – is niet toevallig opgehangen aan de naam Bonard – de grote wijncultuur van de echte familie Bonnard (Sancerre en Chablis). Grootheid (de oogst) en verval (de duistere familietragedie. De apocriefe wederwaardigheden van Nietzsche in Turijn (want zelfs dat is een leugen), die een afgeranseld paard huilend omarmt. ‘Dat beeld vat alles samen voor mij, echt waar. Zowel de schofterigheid van de mens als de troost en het mededogen’. Het onoplosbare probleem mens. Zijn ‘val’: instorting van een persoonlijkheid, of uitgelokte ondergang. Willen maar niet kunnen. Zoals Alex niet kan zeggen aan Loren Bonard dat hij meer wil dan naast haar te staan: ‘In plaats van een stap te zetten of iets wezenlijks te zeggen; bleef hij met zijn lichaam tegen haar staan maar nam hij in zijn hoofd afstand’. De dictatuur van de inhibitie.

Remmingen (uit berouw, uit schuldgevoel, uit onoprechtheid) zijn altijd sterker dan openheid. Schijn verdringt natuurlijkheid. ‘Ze weten nauwelijks dat ze in Zwitserland zijn geweest. Het heeft alleen maar met impulsen te maken, met een bucketlist, met dingen die ze moeten doen om erbij te horen’. En waarom legt het verleden altijd een hypotheek op het heden? Waarom zoekt een mens verklaringen in wat voorbij is? Omdat je in een ‘zoper’ zit, een sterke onderstroom, waartegen je je beter niet verzet.

Dat zijn bij Coppers de momenten van spontaneïteit. Je laat je gaan, zonder overdenking, je ‘doet’ dingen: geweld, seks, verdriet. Om die zuiverheid te bereiken moet een heel leven opzijgezet. Het blijft een onbereikbaar ideaal. Net dat maakt de thrillers van Coppers zo wijs, breekbaar, en uitdagend. De lezer kent het spel, en stapt mee in het perk. Of hij er gelouterd uitkomt is een andere zaak. Maar hij beseft wel: Coppers maakt een zielenknijper overbodig.

Alleen, om toch een smet op de volmaaktheid te ontdekken: tweemaal ‘ritst’ hij waar hij ‘rist’ bedoelt (blz. 197 en 286). En het omslag, dat erg aan Havank doet denken, past eerder bij Berkhof dan bij Coppers. Een piepkleine foei.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content