Story’s uit de kist: ‘Ik heb nooit tegen de raad van Jan Wauters gezondigd’
Een boekenkast zegt alles. Zeggen ze. Onze reporter heeft niet eens een boekenkast, wel een boekenkist. Hij laadde ze uit en vroeg zich af waar al zijn verhalen vandaan kwamen.
Ik heb ooit één boek gekocht op de Boekenbeurs. Ik kon niet anders. Op 11 november 1995 liep ik langs de stand van uitgeverij Icarus. Er lag een stapel boeken met een gele kaft. Ik nam er een vast en las de eerste zin: ‘Davidoff dood. Zino Davidoff, zevenentachtig, Jood uit de Oekraïne afkomstig, in Cuba aan land gekomen, van tabak sigaren gemaakt, en verkocht vooral, overal in de wereld, maar vooral in dat hoekhuis, dat etui van een huis, Rue de Rive, numéro deux, in Genève.’
Ik legde het boek terug. Begon te twijfelen. Davidoff dood.
Nam het opnieuw vast.
Ik hoorde een stem achter me. ‘Je doet het goed. Een boek moet je eerst voelen en betasten.’
Het was een stem die vertrouwd klonk. Ze had me gezelschap gehouden tijdens honderden zaterdagavonden. Ook al lag ik in mijn jongensbed en was hij in Nou Camp in Barcelona of op de Freethiel in Beveren. Hij had me doen juichen en huilen.
Ik draaide me om. Weet niet meer wat ik teruggestameld heb. Iets wat weinig indruk moet hebben gemaakt, wellicht. Want hij schreef die dag in het boek: ‘Voor Stijn. Tastend tussen de woorden, tussen stem en stijl. Jan Wauters, 11 november 1995.’
Ik heb nooit tegen de raad van Wauters gezondigd. Elk boek dat ik kocht, betastte ik eerst uitgebreid. Bij voorkeur in een mooi decor: in een boekenwinkel als de Groene Waterman, Corman of CronopiO. Openlijk bestreed ik de e-reader en bol.com. In boekenclubs zag ik nooit heil. En de verplichte literatuurlijsten van school heb ik later uit mijn hoofd gebannen. Alleen van Max Havelaar herinner ik me hoe slecht het voelde. Het zal vast een meesterwerk zijn, maar niet voor een zestienjarige. Een boek waar examenvragen van gemaakt werden, geen jongensdromen.
De boeken die wel goed voelden, stak ik in houten zeepkisten van Sunlight. De boekenkast van de eeuwige huurder. Waar ik ook ging wonen, altijd zeulde ik die zeepkisten mee. Nu ik ze opnieuw bekijk, lijken ze op een dagboek dat ik niet schreef.
Ik zie De avonturen van Huckleberry Finn en moet denken aan een middag in de lente van 1992. Toen ik in een college langs een kleurloze steenweg les volgde. Of beter: deed alsof. Ik keek er vooral naar buiten. Behalve op vrijdagmiddag. Dan stormde onze leraar Nederlands, Luc Pay, de klas binnen. Hij had altijd een grote map met de verplichte leerstof bij zich. Tot ons grote jolijt keek hij daar zelden in. Hij weidde liever uit. Over een jongen op een vlot op de Mississippi, bijvoorbeeld. Met krijt schreef Luc dan op het bord: ‘DE AVONTUREN VAN HUCKLEBERRY FINN. MARK TWAIN.’
‘Moeten we dat kennen voor het examen, mijnheer?’ vroeg iemand.
‘Niet voor het examen’, antwoordde Luc. ‘Wel voor het leven.’
Leraars als Luc Pay hebben gevolgen. De avonturen van Huckleberry Finn was het eerste boek dat ik met mijn zakgeld kocht. Toen ik het las, wilde ik reporter worden, zoals Mark Twain. Zoveel jaren later vind ik het nog altijd even mooi: het is een boek voor het leven, een pamflet voor het eeuwige kwajongenschap.
Ik kijk naar de zeepkist.
Er zit nog een boek uit mijn schooljaren in: De passie en de pijn, de heerlijke Brelbiografie van Johan Anthierens. Ook al dateert die van een paar jaar later.
Waar ik ook ging wonen, altijd zeulde ik die zeepkisten mee. Nu ik ze opnieuw bekijk, lijken ze op een dagboek dat ik niet schreef
Brel had ik leren kennen door onze leraar Frans, Astor Braat. ‘De Story’ noemden ze hem op dat college. Hij was ook zo’n leraar aan wie je later nog weleens terugdenkt. Omdat hij opviel langs die kleurloze steenweg: ik herinner me vooral zijn wilde haren. En hoe hij ons probeerde te overtuigen dat Frans eigenlijk heel eenvoudig was. En minstens even rock-‘n-roll als het Engels, waarin onze helden zongen.
Hij schreef dan op bord: Ne me quitte pas of Le chanson des vieux amants. Ik begreep die woorden niet. Pas nadat ik De passie en de pijn gelezen had, besefte ik dat de Story gelijk had. Ik wilde dat ik erbij was op Brels laatste concert in de Olympia in Parijs. Op het vliegtuig naar Hiva Oa. Dat ik Marieke gekust had, entre les tours de Bruges et Gand.
Eigenlijk ging De passie en de pijn niet alleen over Brel, maar ook over Johan Anthierens. Daarom is het de beste Brelbiografie die er ooit is geschreven.
Een paar jaren later, in een studentenkot in de Mechelsestraat in Leuven, hoorde ik die Anthierens op de radio. Hij sprak even goed als hij schreef.
Hij had het over Tom Wolfe, die ik niet kende. Ik ging op zoek naar zijn boeken en vond The Right Stuff.
Dat was het ook, voor een negentienjarige. Het gaat over helden die naar de maan vliegen en weer terugkomen.
Eigenlijk ging De passie en de pijnniet alleen over Brel, maar ook over Johan Anthierens. Daarom is het de beste Brelbiografie die er ooit is geschreven
De wereld was aan het veranderen. Het waren de wonderjaren van het internet. Ik schreef mijn eerste e-mail en tikte Wolfe in op een zoekmachine. Zo heb ik Truman Capote en Gay Talese leren kennen, die geweldige eerste zinnen schreven over de werkelijkheid. Fictie had afgedaan. Ik wou alleen maar story’s lezen. Of ze nu van Michael Herr, Gerard van Westerloo of Marc Mijlemans waren. Er hoefden zelfs niet altijd woorden bij te staan.
In een antiquariaat in Amsterdam zag ik in een fotoboek een beeld van Saul Leiter: een rode bus in de sneeuw in het New York van de jaren vijftig. Geld voor het boek had ik niet. Toen niemand keek, scheurde ik de foto eruit. Het beeld heeft lang op mijn deur in de Mechelsestraat gehangen. Vijf jaar later kocht ik Early Color van Leiter. Nog vijf jaar later zag ik New York in het echt, maar zo mooi als in Early Color was het niet. Ik keerde terug naar huis.
Naar de Kleine Goddaard in Antwerpen, toen. Op een ochtend in het voorjaar van 2006 hoorde ik een schot. Gevolgd door een stilte en geschreeuw.
Ik keek buiten en zag een jongen met een geweer weglopen. De kruin van Hans Van Themsche. Theatermaker Bert Verhoye, die toen in de buurt woonde, liet een affiche drukken: Rozen op de weg van Kurt Tucholsky, chroniqueur van de Weimarrepubliek en ook een beetje van vandaag. De eerste zinnen kan ik nog altijd uit het hoofd debiteren.
Gij moet u lief met hen gedragen
Schrik ze niet af, ze zijn bedaard
Ge moet hen op de handen dragen
Dat past volkomen bij hun aard
Fluit om uw hond aleer hij bijt
Kus de fascisten, waar ge ook zijt.
Die ochtend ben ik begonnen aan een verhaal over mijn straat. Het was er niet zo mooi als in Hiva Oa van Brel, niet zo spannend als in de Weimarrepubiek van Tucholsky, niet zo groots als in het New York van Leiter. Maar het was wel mijn story.
Verhoye heeft me ook leven en werk van Erich Kästner leren kennen. Een bloedbroeder van Tucholsky, al hadden ze vaak kritiek op elkaar. Hij noemde hem ‘een kleine dikke Berlijner die dacht dat hij met zijn schrijfmachine een wereldcatastrofe kan tegenhouden’. Over zichzelf zei Tucholsky: ‘Ik ben blij dat ik een Jood ben. Als ik niet blij zou zijn, dan was ik ook een Jood.’
Ik kijk opnieuw naar mijn kist.
Eén ding delen ze, al mijn boeken: ik vond ze niet in de bibliotheek. Niet dat ik van slechte wil ben. Elke maand loop ik goedgehumeurd de Permekebibliotheek binnen, de hoofdbibliotheek van de stad Antwerpen. Lang duurt dat meestal niet. Een uur later loop ik er mokkend weer buiten. Dat ligt niet aan het gebouw of het bekwame personeel. Wel aan het schrale aanbod: hoe vaak ik er ook langs de rekken loop, veel ontdekkingen doe ik er niet.
De meeste boeken zijn ook elders te koop. Een bibliotheekboek met slechte leescijfers wordt verbannen naar het magazijn, het hellegat van de boekenwereld. Ik probeerde weleens om zo’n boek tijdelijk terug te fluiten, maar een groot succes was dat niet. Eerst volgde er een soort motivatiegesprek. Of het echt nodig was. Wanneer ik dan de papieren en formulieren ingevuld had, kwam het verdict: een week wachten.
Alle zin en appetijt waren dan al lang weg.
Nee, dan liever de straat. Op het trottoir vond ik vorig jaar Parijs is een feest van Ernest Hemingway. Het lag tussen verwelkte bloemen en kaartjes op het trottoir van de Boulevard Voltaire in Parijs, net voor Le Bataclan. Het boek is al vijftig jaar oud, maar werd pas vorig jaar officieel een klassieker. Nadat een dame van 77 op televisie gezegd had: ‘Lees dit boek. Dit gaat over vandaag.’
Soms ontdek je een schrijver op straat. Jean-Marie Berckmans zag ik voor het eerst in januari 1996, op de nacht van Paul van Ostaijen in het Zuidstation in Antwerpen. Ik kende hem alleen van de Mythe, die in zijn geval grondig haar werk gedaan had. Hij beantwoordde er helemaal aan: hij schold, spuwde, blafte. Tot er een stilte viel. Niemand in het Zuidstation die er nog maar aan dacht om iets te zeggen.
De volgende dag kocht ik Rock-‘n-roll met Frieda Vindevogel .
Ik hoor weleens iemand zeggen dat Jean-Marie ‘een vat vol problemen’ was. Ik denk dan altijd aan Frieda . Of aan Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel, aan wat een geweldige auteur Jean-Marie was.
Ook hij wordt stilaan een nobele onbekende voor de Vlaamse bibliotheken.
Er zitten een paar gaten in mijn Berckmansbibliotheek. Tot voor kort wist ik: die van Brasschaat bewaart ze. Je kunt veel zeggen over die gemeente en haar drankverbruik, maar een fantastische bibliotheek heeft ze wel. Al gebeuren ook daar rare dingen, de laatste tijd. Toen ik laatst As op Jazzwoensdag opvroeg, zei de bibliotheekmedewerker: ‘Helaas, ons magazijn is overstroomd. Alle boeken tot de G hebben waterschade.’
‘Wanneer komen ze terug?’ vroeg ik.
‘Over zes maanden, maar misschien nooit meer.’
Ik leerde dat niets in dit land onmogelijk is. Gelukkig begint de achternaam van mijn nieuwe liefde met een M. Modiano Patrick. Nog een Fransman die ik heb leren kennen door een Braet. Niet Story Braat, maar mijn collega-kunst Jan Braet.
Op een dag haalde hij L’herbe des nuits uit zijn tas.
Ik nam het vast, betastte het en las : ‘Pourtant je n’ai pas rêvé. Je me surprends quelquefois à dire cette phrase dans la rue, comme si j’entendais la voix d’un autre. Une voix blanche.’
Jan zag mijn beteuterde gezicht.
‘Het is eenvoudig Frans’, suste hij.
Ik tikte de naam Modiano in en las dat hij de Nobelprijs gewonnen had. Iedereen zocht hem, maar hij was zoek. Uiteindelijk vonden ze hem terug in een straat uit zijn boeken. Het eerste wat hij zei : ‘C’est bizarre.’
Zo lezen de boeken van Modiano ook: stil en luid tegelijkertijd, in eenvoudig Frans. Eigenlijk schrijft hij altijd hetzelfde boek. In Vlaanderen zeggen ze: hij herhaalt zichzelf. In een serieus land zeggen ze: hij heeft een oeuvre.
Ik kijk een laatste keer naar de zeepkisten. Een twintigtal boeken heb ik niet vooraf bepoteld, maar liggen me wel na aan het hart. Ze komen van vrienden en liefdes: waar ze nu ook zijn, hun boeken zijn gebleven. Ze gaan over bomen, hotels zonder sterren of dinsdagen in november.
Omgekeerd heb ik weinig boeken teruggestuurd. Behalve De onzichtbare steden van Italo Calvino. Elke keer als er een nieuwe editie was, hamsterde ik er een paar. Al was ik meestal vergeten aan wie ik het cadeau gedaan had.
‘Dat is nu al de derde keer dat je mij dat boek geeft’, zei een vriendin onlangs.
‘Deze druk is nog beter’, antwoordde ik, maar veel indruk maakte dat niet.
Alleen mijn oude liefde heb ik een ander boek gegeven, voor haar 41e verjaardag. Twee jaar geleden liepen we door het Grand Palais in Parijs. We stonden stil voor een zelfportret van Robert Mapplethorpe: hij en zijn toenmalige grote liefde Patti Smith. In het schijnsel van het glas voor de foto zagen we onze gezichten. We moesten erom lachen.
Daarom heb ik haar Just Kids van Smith gegeven, haar weergaloze boek over die foto. Patti en Robert waren allebei nog jong, hadden honger en dwaalden door de straten van New York. Fools in love – hij had de herenliefde nog niet ontdekt. Een toevallig passerende vrouw riep naar haar man: ‘Maak een foto van hen, want het zijn kunstenaars.’ Waarop de man zei: ‘Nee, nee, het zijn just kids.’
Toen het boek net was uitgekomen, interviewde ik Patti Smith in Londen. Ik vroeg haar naar haar mooiste zin. Ze bladerde naar de laatste bladzijde en zei: ‘No one could speak for these two young people nor tell with any truth of their days and nights together. Only Robert and I could tell it. Our story, as he called it. And, having gone, he left the task to me to tell it to you.’
Just Kids gaat over opgroeien. Het is hun story, maar ook een klein beetje die van ons.
Die oude liefde is intussen 42 geworden. Ik gok dat ze Just Kids nog altijd niet betast heeft, tussen stem en stijl.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier