Schrijver Cees Nooteboom: ‘Er is een heel strenge censuur in opkomst’

© GF

Schrijver Maarten Inghels bezocht in Amsterdam dichter, romancier en reisschrijver Cees Nooteboom en in het Rijksmuseum de expo Rembrandt-Velázquez. Het werd een gesprek over werkelijkheid en eeuwigheid, religie en rituelen.

Wat weggezakt zit ik in de fauteuil tegenover Cees Nooteboom, op mijn knieën rusten mijn met witte verf bespikkelde handen. Gebroken wit, eierschaalwit, verkeerswit, stond er op de potten. Het lijkt ernaar dat ik me, na twee jaar uit koffers leven, voor enige tijd in Antwerpen ga vestigen. Mijn handen zijn eenendertig jaar oud, de zijne zesentachtig. Hij bezit meer stempels in zijn paspoort dan hij levervlekken op zijn huid heeft en weet wat een leven op doorreis is, morgen is hij in Groningen, de week erna naar Milaan en dan weer naar ‘zijn’ eiland, Menorca.

Nooteboom ontvluchtte ooit het klooster nadat men hem een woordenboek Latijn had toegestopt en had gevraagd om een heiligenleven te vertalen. ‘Dat was een wijze abt die regelrecht door mij heen heeft gekeken’, vertelt hij. ‘De grondregel bij die orde is “stabilitas loci”, “dat de monniken daar altijd blijven”. Nou, na korte tijd was ik verdwenen en koos ik voor het absolute tegendeel.’ Dat tegendeel was voor de dichter, romancier, essayist en reisschrijver de Hongaarse opstand van 1956 in Boedapest, de val van de Berlijnse Muur in 1989, of de reizen in 1968 naar twee landen die meer dan een halve eeuw later weer actueel zijn geworden: Mali en Bolivia. Waar verandering in de lucht hing, waar mensen de geschiedenismachine een spaak in het wiel staken, daar was hij.

De mensen zijn religie kwijtgeraakt en krijgen een nieuw moralisme, zoals #MeToo. Over vijf jaar kan het weer iets anders zijn.

Iemand die de tijdingen van grote dagen heeft meegemaakt, begint de ochtenden met kleine rituelen. ‘Eerst luister ik naar het nieuws op de Duitse radiozender SWR2 omdat er geen reclame omheen zit en omdat het nieuws heel afgewogen gebracht wordt. Daarna volgt een programma dat Wissen heet, en dan bedoelen ze niet “wissen” maar “weten”. Vanochtend ging het bijvoorbeeld over een Venetiaanse componiste, Barbara Strozzi. Zodra dat afgelopen is, luister ik naar de Vlaamse krantencommentaren. Ik krijg op die manier toch een redelijk aardig inzicht. Alleen weet ik niet precies wat jullie met die kleuren bedoelen, geel en paars, en zo.’

‘Dat zijn de partijen en mogelijke regeringscoalities. En kijkt u soms televisie?’

‘Als ik in Spanje ben, kijk ik ’s avonds naar de Spaanse televisie omdat er altijd wat aan de hand is, zeker de afgelopen twee jaar. En dan kijk ik tot de moorden beginnen, wat ze violencia de género (gendergeweld, nvdr) noemen. Geweld tegen vrouwen komt veel voor in Spanje, arme mannen die hun arme vrouwen vermoorden. Het wordt dan helemaal uitgemeten. Dan krijg je de dorpsgemeenschap te zien die de moordenaar uitjouwt en de vrouw herdenkt. Dat komt dan op televisie.’

In de roman Allerzielen uit 1998, waarin alle spoken, geesten en hersenspinsels van Nooteboom de revue passeren, schreef hij over televisie: ‘Alles wat moeilijk leek en langer dan twintig minuten zou duren was verdacht.’ Twintig jaar later moet het in tien minuten gezegd zijn, en over nog eens twintig jaar zijn het drie minuten, vul ik aan. ‘Wat er ook op de wereld gebeurde,’ zegt Nooteboom, ‘wat voor catastrofes dan ook, het radionieuws op SWR2 eindigde vroeger altijd met ” Es ist acht Uhr zehn‘. Vandaag is dat “Es ist acht Uhr sieben”, terwijl er nu echt niet minder gebeurt. Die drie minuten zijn ergens onderweg gesneuveld.’

Ik wil Cees Nooteboom niet als een cultuurpessimist portretteren, maar bij het lezen van zijn dit jaar verschenen boek Venetië ervaar ik voor het eerst zoiets als een generatiekloof: ‘De generatie van smartphones en iPads vraagt om een ander tempo,’ schrijft hij, ‘minder woorden, minder versiering en daarmee wordt de stad een andere, omdat een verandering van taal ook een verandering van zien inhoudt.’

‘Voelt u zich wel thuis in de tijd van vandaag?’

‘Iemand komt binnen in een restaurant, legt haar foon neer. Dan komt haar afspraak en die andere vrouw legt ook zo’n foon neer. Eerst moeten ze van alles bekijken en dan pas kan er een gesprek plaatsvinden. Je ziet soms hele gezinnen waar ze echt met z’n vieren op zo’n ding zitten te tikken. Ik vind het geen vorm van rijkdom, hoor.’

‘Als ik een tentoonstelling bezoek, kan ik ter plekke informatie opzoeken. Mijn telefoon is een bibliotheek op batterijen’, probeer ik.

Japan en Venetië. De leeuw, de stad en het water van Cees Nooteboom zijn verschenen bij De Bezige Bij.
Japan en Venetië. De leeuw, de stad en het water van Cees Nooteboom zijn verschenen bij De Bezige Bij.

‘Iets soortgelijks zei Umberto Eco tijdens een toespraak op de Frankfurter Buchmesse. Hoewel er minder boeken worden gelezen, zei Eco dat mensen op zo’n dingen óók lezen. Natuurlijk is het lezen, dat weet ik ook wel. Maar vroeger moest je zaken in encyclopedieën opzoeken, en dan pik je heel vaak ook weer andere dingen op.’

I k wil de uren niet tellen die ik op het internet heb weggeklikt, op een golf van serendipiteit surfend van pagina tot filmpje. Nooteboom zweert nog bij papieren boeken en zijn geheugen om bijvoorbeeld zijn inleiding te schrijven voor de catalogus van de recente expositie in het Rijksmuseum: ‘Rembrandt-Velázquez’. Daarin vervlecht hij herinneringen aan zijn verblijven in Spanje met bespiegelingen over de Nederlandse en Spaanse meesters. ‘Kan het zijn dat wat je ooit als tegenstellingen gezien hebt in werkelijkheid ook allerlei overeenkomsten verborg?’ schrijft Nooteboom. En in het Rijks zie ook ik het verband tussen de twee schilderijen die ogenschijnlijk elkaars tegenpool zijn maar in het museum broederlijk naast elkaar hangen. Het beeldrijm van het witte gewaad van de heilige Serapion van Zurbarán en de kwade zwaan van Jan Asselijn, de monnik hangt uitgeput in de touwen terwijl het dolle dier zijn nest verdedigt. Wit linnen van de pij, vederwit, papierwit. Het is nog maar middag maar ze hebben het al nacht laten worden in het Rijksmuseum, de zwaan valt mij als een spook aan. Ik vlucht naar de volgende ruimte en verdwijn in de vuilwitte wol van het vastgebonden Lam Gods dat voor dood ligt, naast de gipswitte kerk van Saenredam, het aspergewit van Coortes, het tafellaken onder een stilleven met oesters van Willem Claesz. Heda, het vertwijfelende wit in de ogen van Rembrandts zelfportret, het grijswitte haar van Nooteboom, die mij aanstaart van onder zijn leeslamp. In mijn hoofd kan ik op twee plekken tegelijk zijn.

‘U bent een autodidact’, stamel ik.

‘Als je het zo wilt stellen’, zegt Nooteboom. ‘Kijk, dat was heel interessant in de letteren. Hugo Claus, Harry Mulisch, Gerard Reve, Lucebert, Remco Campert: allemaal geen universiteit. Ik ken weinig mensen die belezener waren dan Hugo Claus, die had meer universiteiten achter de kiezen dan eender wie. Nu heeft iedereen universiteit gedaan.’

‘Misschien te veel universiteit?’

‘Dat hebben ze misschien niet zelf bedacht, maar dat is wat ik vind, ja. Onlangs hebben ze mij in Londen een eredoctoraat gegeven.’

‘Een schoolverlater hebben ze een eredoctoraat gegeven?’

‘Ja, heel geestig, want daar ben je je van bewust als je daar zit. Ik heb wel Grieks en Latijn gekregen op het gymnasium, dat is voor mij het allerbelangrijkste, die oergrond van de klassieken. Mijn scholing was het liften, heb ik die studenten in Londen uitgelegd. De autostop met vrachtwagenchauffeurs, waardoor je talen leert. Wij kregen verplicht een basis Frans, Duits, Engels. Maar als je dan gaat liften, kom je met echte mensen in aanraking en ben je verplicht om de taal te spreken.’

‘Als u nu nog zou studeren, wat zou dat zijn?’

‘O, dat weet ik heel precies.’

‘Geschiedenis?’

‘Nee, want dat kan ik allemaal lezen. Nee, mathematica. Omdat ik dat mis. Ik had op de middelbare school een wilde hekel aan de wiskunde. Ik blokkeerde zodra ik die formules zag. De mathematica zou het beeld wat gecompleteerd hebben.’

In Londen kreeg ik een eredoctoraat. Geestig. Mijn scholing was liften met vrachtwagenchauffeurs.

Je hebt wel duizend levens en kiest er maar één, weet Nooteboom al lang. Ik memoreer 4321, de laatste roman van Paul Auster, waarin het hoofdpersonage vier verschillende levens beleeft dankzij wisselende beslissingen, bestemmingen, boodschappers. ‘Soms maak je een keuze, of ben je zelf de keuze, het is heel moeilijk om dat allemaal precies uit elkaar te halen’, zegt Nooteboom met zijn sinterklaasstem. ‘Paul Auster heeft hier nog op de bank geslapen, lang geleden.’

Ik citeer profetische zinnen uit Allerzielen: ‘En of dat nog niet erg genoeg is hebben jullie ook nog dat voortdurend veranderende verleden waar het heden jullie mee lastig valt. Helden die een generatie later alweer misdadigers zijn, dat soort dingen, alsof de tijd achter jullie voortdurend ontploft.’ Oude tradities worden tegen het hedendaagse licht gehouden, het Amsterdam Museum besluit om de term ‘Gouden Eeuw’ te laten vallen omdat het de negatieve kanten, zoals slavernij en armoede, van de historische werkelijkheid niet dekt, allerlei grootheden vallen van hun voetstuk.

‘De mensen zijn voor een deel religie kwijtgeraakt en ze krijgen een nieuw moralisme’, zegt Nooteboom. ‘#MeToo, een nieuwe moraal. Daarop word je beoordeeld, maar dat kan over vijf jaar toch weer anders zijn. Dus ik wens iedereen geluk. Ook de literaire kritiek wordt nu op die manier bedreven. Was Picasso wel aardig tegen die vrouw, al die onzin. Er is echt een heel strenge censuur in opkomst, zowel in de politiek als in sociaal gedrag. Die vormen van censuur zijn altijd vormen van onvrijheid.’

‘Zou u overwegen om bij een herdruk van uw boeken het woord “neger” te vervangen door “zwarte”?’

‘Oh jawel. En zwart is op een gegeven moment ook niet meer goed. Tegen “blanke” zeggen we nu “witte”. Ik heb er al eens een gesprek over gehad met zwarte mensen, die zeiden: ‘Maar dat wil ik juist, ik ben er trots op, ik ben wat ik ben, en dan komt het woord eruit. Ooit heb ik als matroos gewerkt op een Surinaams schip, de Gran Rio, dat later vergaan is bij Tobago. De bemanning bestond uit veertien man in allerlei kleuren en zeer weinig wit. Ik moest opruimen en aan tafel bedienen. Op een gegeven ogenblik zei een van de officieren: “Je hebt voor hem het bestek recht gelegd en voor mij scheef. Is dat omdat hij lichter van kleur is dan ik?” Ik antwoordde: “Nee meneer, dat kwam door de beweging van het schip.” In Amerika is een totaal nieuwe moraal ontstaan van politieke correctheid, waarbij heel veel niet meer mag heten zoals het heette. Ik deelde mijn hut aan boord met de zwartste jongen die ik ooit had gezien. Daar hebben we over gelachen, want ik was wel het allerwitste dat hij ooit had gezien had. Ach.’

Hij heeft al genoeg boeken, maar toch heb ik nog een geschenk bij me. Een exemplaar van Biblioteca Del Sol, mijn verhaal over mijn bezoek aan kunstenaar Louis De Cordier, die hoog in de Spaanse bergen van de Sierra Nevada een ondergrondse bunkerbibliotheek bouwde waar duizenden boeken worden bewaard. Ver van vulkanen en kerncentrales moet deze bibliotheek dienen om essentiële kennis te bewaren voor de volgende generaties, ook in geval van een apocalyptische ramp. Het boekje brengt twee van Nootebooms liefdes samen, vermoed ik: Spanje en bibliotheken. Op de titelpagina heb ik geschreven: ‘Voor Cees Nooteboom, een bibliotheek op twee benen.’ Hij maakt meteen de link met de twee gouden grammofoonplaten die met de Voyager-ruimtesondes meereizen; deze fles in de ruimte met onze gemiddelde muzieksmaak, onze gemiddelde lichaamsafmetingen, en de gemiddelde gewoonten van een doorsnee van de wereldbevolking, spoelt hopelijk ooit aan bij buitenaards leven.

Biblioteca Del Sol van Maarten Inghels is verschenen bij Ludion.
Biblioteca Del Sol van Maarten Inghels is verschenen bij Ludion.

‘Voor mijn roman Het volgende verhaal ben ik naar het Smithsonian Institute in Washington DC geweest, waar ook mijn hoofdpersonage al die flauwekul over de Voyagers hoort. Zo’n Amerikaanse, reclameachtige stem die zegt: ‘Are we all alone in the universe?’ Intussen is iedereen behalve de NASA de Voyagers vergeten. Het is meer dan dertig jaar geleden en die zijn nog steeds onderweg. Een paar jaar geleden hoorde ik in een uitzending over een dame van in de tachtig die nog steeds de Voyagers volgde. De eerste ster waar ze nu voorbijkomen, zei ze toen, is over 40.000 jaar. Dan is er heel veel in het dagelijkse leven, van mode of stroming, dat er niet meer toe doet. Dat plaatst de dingen in perspectief.’

‘Dus de tijdscapsule aan boord vindt u maar niets?’

‘Wat een onzin. Nee, dan vind ik die bibliotheek in Spanje een lovenswaardig initiatief dat van enige hoop getuigt, maar of het zin heeft?’

‘Welk boek, en het hoeft niet eens van uzelf te zijn, zou in de bibliotheek mogen?’

‘Mijn eerste gedachte was even Don Quichot. Daarnaast een boek dat voor mij extreem belangrijk was: A la recherche du temps perdu. Maar dat is ook maar wat ík belangrijk vind.’

Buiten zie ik het wit van de eerste wolken en ik denk aan de witte rolkragen van de regenten op hun staatsieportretten. Misschien moet het geschilderde raadsel van Las Meninas, met dat marsepeinwitte koningskind, in een raket meegestuurd worden. Of een hofnar van Velázquez, die verdacht veel weg heeft van Tyrion Lannister, samen met een USB-stick vol Games of Thrones en het verzameld werk van Shakespeare. Wat zou Velázquez goede draken hebben geschilderd, bedenk ik me in het Rijksmuseum. De menigte toeristen stuwt me naar buiten.

‘Datzelfde massatoerisme heb ik meegemaakt in Venetië’, zegt Nooteboom.

‘Vliegschaamte heeft u nooit gehad.’

‘Vliegen heeft bij mijn leven gehoord. En als ik nog een keer naar Japan wil, dan zal ik het niet zwemmend doen. Maar ik weet niet of het er nog van komt. De tempels ga ik niet meer bezoeken, dat is te veel lopen en klimmen.’

In het heruitgegeven Japan kan ik het herlezen: zijn Saigoku-pelgrimage langs 33 tempels. Er was een tempel met 888 treden bij, en die heeft hij twee keer gedaan.

‘De teleurstelling is soms groot wanneer je aangeklommen komt en er plots een bus vol Japanners komt aangereden. Toen kwam je daar als westerse toerist en niemand kon je helpen. Nu is het gemakkelijk, nu zijn er boekjes.’

Nooteboom staat op en wiebelt even op zijn benen. ‘Ik wil nog één keer terug. Er is daar een tempel met een doodstille tuin. En een prent van een lezende monnik in een boom. Daar heb ik een gedicht over geschreven, wacht ik haal het er even bij. Het heet Kozan-Ji, Myoe mediterend.’

Als ik ben verdwenen

zul jij er nog zitten,

kleine mond gesloten,

ogen gesloten vol hemelse leegte,

je sandalen onder de boom.

De Rembrandt-Velázquez-tentoonstelling loopt tot 19/01 in het Rijksmuseum, Amsterdam.

Cees Nooteboom

– 1933: geboren in Den Haag

– 1553: zwerft door Europa

– 1955: debuteert met Philip en de anderen

– 1956: schrijft verhaal over de Hongaarse opstand; begin van zijn reisverhalen

– 1961: wordt redacteur bij De Volkskrant

– 1980: publiceert succesroman Rituelen

Groeit uit tot veel vertaald succesauteur

– 2009: krijgt Prijs der Nederlandse Letteren

– 2019: publiceert Venetië-de leeuw, de stad en het water

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content