Maarten Van Ginderachter

‘Schaduw van het Wilde Westen: de ellende van Arm Vlaanderen was geen echo uit lang vervlogen tijden, maar een product van de globalisering’

Maarten Van Ginderachter PoHis-Centrum voor Politieke Geschiedenis (UAntwerpen) en auteur van 'Arm Vlaanderen' (Horizon) (Profielfoto © Jonathan Ramael)

Vlaanderen anno 1850: armoede, honger en cholera woekeren. Wij huiveren bij zoveel ellende uit een ver verleden. Toch staat deze tijd dichter bij ons dan we denken. Hier wordt onze moderne, geglobaliseerde wereld geboren. Het begrip ‘Arm Vlaanderen’ is toen ontstaan. In zijn nieuwste boek Arm Vlaanderen. Een wereldgeschiedenis gaat historicus Maarten Van Ginderachter dieper in op de crisis en de hongersnood in het midden van de 19de eeuw. We bieden u hier een fragment aan.

Maandagochtend 30 maart 1840, ergens te velde in Tielt. Graaf Jean-Baptiste d’Hane de Potter weet uit pure gêne niet waar te kijken. Terwijl hij luistert naar de niet zo fris ruikende man voor hem – de keuterboer en linnenwever Clément Keyser – richt hij zijn ogen omhoog, naar de halfopen zoldering. Het voelt benauwd aan in het petieterige boerenstulpje. Veertien mensen hebben zich in de keuken annex leefruimte naar binnen gewrongen: naast het achtkoppige gezin van Keyser, ook zes keurige heren in pak en buishoed. Dit eerbiedwaardige gezelschap, geleid door de graaf, is door het ministerie van Binnenlandse Zaken belast met een onderzoek naar de oorzaken van de malaise in de vlasnijverheid. Op deze vroege lentedag vereren ze het gezin Keyser met een bezoek.

Op de grond ligt geen planken- of tegelvloer, maar louter aangestapte aarde die bij vochtig weer in modder verandert. In de belendende slaapkamer staat een weefgetouw en een nauw bed zonder lakens of beddengoed. Een lage deuropening leidt naar een kleine, donkere, onverluchte en onbemeubelde aanbouw waar geen enkel spoor van stro, laat staan van een matras te zien is. Hier slapen de kinderen op de blote grond. Clément vertelt dat het gezin zonder pauze werkt van halfzes ’s morgens tot negen uur ’s avonds en dat het louter leeft op roggebrood, uien, wortelen en in karnemelk geprakte aardappelen. Vlees en bier staan al lang niet meer op het menu, zelfs niet op zondag. De enige luxe is koffie bij het ontbijt, aangelengd met minstens de helft chicorei.

Onwillekeurig tuurt de graaf naar de stofwebben onder de dakpannen. Zijn blik dwaalt over het gebinte – de nok, de spanten, de kepers en de panlatten. Die hebben mogelijk al een hele reis achter de rug want bouwhout is schaars en duur geworden in West-Europa. Sinds mensenheugenis wordt het aangevoerd vanuit Scandinavië, Oost-Europa en Rusland. De jongste tijd maken kranten zelfs reclame voor balken uit de Verenigde Staten. Of die laatste effectief op Keysers dak liggen, weten we niet. Wat wel zeker is, is dat zijn inboedel, hoe schamel ook, een Amerikaans stempel draagt.

Cover Arm Vlaanderen
Maarten Van Ginderachter, Arm Vlaanderen. Een wereldgeschiedenis. © Horizon

De bossen van het Wilde Westenwerpen hun schaduw tot over de oceaan. Zowat alle consumptiegoederen binnen handbereik zijn namelijk geproduceerd met hét populairste woudproduct uit de Verenigde Staten: potas – een kaliumhoudend zoutmengsel dat tal van toepassingen kent in de landbouw en de industrie.

Het Nederlandse woord ‘potas’ ligt aan de basis van de Engelse term potassium. Dit chemische element heet in het Nederlands kalium. Samen met stikstof en fosfor is kalium een van de drie macronutriënten die essentieel zijn voor de groei van alle planten op aarde. Minerale kalium wordt uit de ondergrond gedolven en is vandaag een van de belangrijkste kunstmeststoffen. Plantaardige kalium vinden we onder meer terug in compost en in potas.

In zowat alle Europese talen is potas een leenwoord of leenvertaling uit het Nederlands – van het Engelse potash over het Zweedse pottaska tot het Poolse potaż. Dat de Nederlandse term de wereld heeft veroverd, is waarschijnlijk een gevolg van de Hollandse dominantie van de internationale potashandel toen die aan het einde van de 16de eeuw op gang kwam vanuit Oost-Europa. Het graafschap Holland produceerde zelf nauwelijks potas – daarvoor had het te weinig bossen, maar het was er wel een grote consument en distributeur van. Potas was namelijk een cruciaal ingrediënt voor het bleken en verven van wol en linnen, belangrijke industrieën in Holland. Tijdens de 17de eeuw controleerden de Hollanders ongeveer 60 procent van de potashandel vanuit het Balticum, Polen en Rusland. Vanaf de jaren 1760 nam Noord-Amerika de rol van Oost-Europa als hoofdproducent over en werd Engeland de belangrijkste transporteur. Maar toen had de Nederlandse term de wereld al veroverd.

Potas is letterlijk wat het zegt: as in een pot – zo genoemd ofwel vanwege de bewaarmethode (in een afgesloten vat) ofwel vanwege de productiewijze (het koken van as in een ketel). De basisgrondstof van potas zijn plantaardige, door verbranding verkregen assen van zeewier, turf, struikgewas of organisch afval, maar hard loofhout zoals eik of beuk levert de hoogste kwaliteit. Als je die assen oplost in water en de resulterende loog verhit zodat alle vloeistof verdampt, blijft er een zwart zout over: ruwe potas.

Hoewel het er weinig spectaculair uitziet, heeft potas een cruciale rol gespeeld in de wereldgeschiedenis. Als meststof om de groeiende wereldbevolking te voeden, als noodzakelijk ingrediënt in een hele reeks industriële processen en als vroege exponent van de chemische sector was het een van de wegbereiders van de moderne wereld. Vóór de jaren 1860 was plantaardige potas onontbeerlijk bij de productie van onder meer textiel, zeep, glas, buskruit en keramiek. Het werd zelfs America’s first industrial chemical genoemd. Niet toevallig betrof het allereerste patent dat in de VS werd goedgekeurd, op 31 januari 1790, een verbeterde productiemethode voor potas.

Potas-manufacturen waren sinds het midden van de 18de eeuw een belangrijke industriesector in de VS. In het Wilde Westen kapten kolonisten – vaak migranten uit Europa – enorme hoeveelheden hout om hun land voor de eerste maal zaaiklaar te maken. Een deel van dat hout gebruikten ze om hun hoeve mee te bouwen, stallen en schuren op te trekken, hun land af te boorden en hun haard te stoken. Een ander deel verkochten ze aan zagerijen, maar het grootste part brandden ze eenvoudigweg af. De resulterende as werd gedeeltelijk verspreid over het land als meststof, maar het merendeel werd doorverkocht aan een lokale potasziederij, die er in loogkuipen en grote gietijzeren ketels potas van maakte.

Zeventig procent van de Noord-Amerikaanse potas was bestemd voor de Europese markt. Ironisch genoeg keerden dezelfde schepen die Europese (woudkappende) migranten naar Amerika brachten, terug met vaten potas in hun ruim. Rond 1850 behoorde potas samen met tabak, koffie, katoen, suiker en huiden tot de top zes van de in de haven van Antwerpen ingevoerde producten. Het gros van de potas was bestemd voor de industrie. Glasblazers, zeepzieders en kaarsenmakers gebruikten het dagelijks. Linnenblekers gaven er hun weefsels een wittere tint mee. In katoenfabrieken werden de stoffen na het weven gereinigd met potaszeep. En tuiniers bemestten hun aardbeien, wortels en peulvruchten met potas.

Bovenal was potas verwerkt in tal van ordinaire consumptiegoederen. Als we even rondkijken in het pachthuisje van Clément Keyser valt onmiddellijk op dat een West-Vlaamse boerenstee anno 1840 geen in zichzelf besloten universum was. Via een hele reeks alledaagse producten kwam de verre buitenwereld binnen. Het laken op de keukentafel, de handdoek aan de waskuip, de schrale kledingstukken in de eenzame kast, kortom alle linnen en katoen dat zich in het huis bevindt, is geproduceerd met Amerikaanse potas. Dat geldt ook voor het vaatje vloeibare, zwarte zeep onder de tafel. Die stond tot ver buiten België bekend om de onaangename geur die ze aan de was gaf. Toen de Franse dichter Charles Baudelaire in 1864 Brussel bezocht, moest hij bijna kokhalzen van het indringende en overal aanwezige parfum van potaszeep. Met andere woorden, als Cléments kleren onfris ruiken, betekent dat niet noodzakelijk dat ze ongewassen zijn.

Wanneer de zon ondergaat, spint en weeft het gezin Keyser verder bij het licht van een olielamp of kaars. De olie is een lokaal product geperst uit kool- of raapzaad, waarmee ze ook koken. De wiek van de lamp is van katoen, een grondstof die uit Indië of de zuidelijke staten van de VS komt. Ook de kaarsen zijn een internationaal product, gemaakt met dierlijke vetten én Amerikaanse potas.

Niet alleen potas was nadrukkelijk aanwezig in het huishouden van paupers als Clément Keyser. Ook guano uit Peru, koffie uit Indonesië, rijst uit Indië of Arabische gom uit de Sahel brachten de moderne wereld binnen. En dat is opmerkelijk want net in deze periode werd ‘Arm Vlaanderen’ geboren. Honger, ziekte en werkeloosheid troffen de lagere klassen ongemeen hard. In de provincies Oost- en West-Vlaanderen liep de werkloosheidsgraad op tot 60 procent, een kwart van de bevolking viel terug op armenzorg en een op vier baby’s overleefde het eerste levensjaar niet. Uit de historische bronnen doemt het beeld op van een onwaarschijnlijke ontbering die door sommige historici als “echt middeleeuws” omschreven is. Toch staat deze tijd dichter bij ons dan we denken. Hier wordt de global village van vandaag geboren.

De ellende van Arm Vlaanderen was immers geen echo uit lang vervlogen tijden, maar wel een product van de globalisering. Ze werd veroorzaakt door drie grensoverschrijdende crisissen. In 1845 leidde een aardappelplaag die van over de Atlantische Oceaan kwam tot een plotse hongersnood. Daarop decimeerde een choleragolf uit Indië de al verzwakte bevolking. En als klap op de vuurpijl vernietigde een vanuit Engeland over Europa spoelende mechaniseringsgolf de huisnijverheid van vlas en linnen.

Deze drie internationale systeemschokken tonen hoezeer Arm Vlaanderen geïntegreerd was in de moderne, globaliserende wereld. In de jaren 1840 en 1850 werd het dagelijkse leven van landarbeiders, fabriekswerkers en keuterboeren als nooit tevoren beïnvloed door globale stromen van goederen en mensen. Hun welzijn werd afhankelijk van wat zich aan de andere kant van de aardbol afspeelde. Zo brengt het verhaal van Arm Vlaanderen ons naar het barkoude Milwaukee, het broeierige Calcutta, de kurkdroge kust van Peru en de door zandstormen geteisterde Sahel – een tocht die ook voert langs het allereerste Vlaamse SF-verhaal, de gruwelijke industrieziekte kaakrot, de mislukte Belgische kolonie in Guatemala, het ambacht van het beer-proeven en de uitvinding van de frieten.

Kortom, zet je schrap voor een wereldgeschiedenis van Arm Vlaanderen.

Maarten Van Ginderachter (1973) is gewoon hoogleraar aan het PoHis-Centrum voor Politieke Geschiedenis van de UAntwerpen, waar hij onder meer wereldgeschiedenis doceert. Deze week verschijnt zijn nieuwe boek Arm Vlaanderen. Een wereldgeschiedenis.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise