Na de collaboratie: de haat tegen zwarthemden en cafébazen

In de weken na de bevrijding werden vrouwen publiek kaalgeschoren. © Stadsarchief Antwerpen
Antoon Vrints Hoofddocent geschiedenis aan de UGent

Van spuug en slaag tot kaalscheren: de repressie na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog was een uitbarsting van opgekropte woede. In het boek De afrekening stelt Antoon Vrints, hoofddocent geschiedenis aan de UGent, een ongebruikelijke vraag: wat dreef de daders van het geweld? Een voorpublicatie.

Wie werd er het mikpunt van de volkswoede tegen collaborateurs in de Antwerpse straten van september 1944? Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Op het eerste gezicht valt er niet meteen een patroon in de profielen van de door buurtbewoners gestrafte collaborateurs te onderkennen. Mensen die van heel uiteenlopende vormen van collaboratie verdacht werden (gaande van politieke, (para)militaire, economische of politionele collaboratie tot verklikking), werden bij de bevrijding het mikpunt van straatgeweld. Maar dan gaan we wel uit van de indeling van collaborateurs in categorieën op basis van formele, juridische definities. Het juridische onderscheid tussen de diverse types collaboratie was echter geen bepalende factor in de oriëntatie van de volkswoede. Heel andere criteria bepaalden welke vormen van gedrag bij de bevrijding op straat vooral bestraft werden.

Wat opvalt, is dat buurtbewoners vooral uitgesproken zichtbare vormen van collaboratie aanpakten. Verwonderen doet dit niet, aangezien de volkswoede zich keerde tegen die mensen die tijdens de bezetting een slechte reputatie als normovertreder hadden opgebouwd. En de reputatie van personen in de Antwerpse buurten werd in de publieke ruimte gemaakt en gekraakt. Praktijken die sterk in het oog sprongen, zetten dan ook logischerwijs het meeste kwaad bloed binnen de buurt. Zichtbaarheid impliceert tegelijkertijd ook een zekere mate van sociale en geografische nabijheid. Wie buiten het blikveld bleef van de buurtbewoners, zoals Schreibtischtäter in besloten kantoren, liep een kleiner risico een slechte reputatie op te bouwen.

Zwarte uniformen

De werking van het criterium van de zichtbaarheid speelde het duidelijkst ten aanzien van (para)militaire collaborateurs. Zij vielen door hun uniformen sterk op in het straatbeeld; er kon niet de geringste twijfel over hun positiebepaling bestaan. Getuigen verwezen vaak nadrukkelijk naar de gehate symbolen van de Nieuwe Orde waarmee zij zich tooiden: blinkende laarzen, zwarte uniformen, opzichtige petten en insignes.

De verklaring van huisvrouw Charlotte C. illustreert goed hoe de buurt in de gaten hield wie een uniform droeg en wie niet: ‘Ik heb nooit gezegd dat haar zoon bij de zwarthemden was. Deze bewering is kleingeestig gezien wij allen, ik bedoel hiermee de buren, goed wisten dat haar zoon bij de vrijwillige arbeidsdienst was en wij allen weten dat deze personen geen zwart uniform dragen.’

De gewapende macht zal onmededogend optreden tegen de daders.

In de buurtonderzoeken van de politie naar de opstelling van verdachten tijdens de bezetting was de uniform- en wapendracht een weerkerend thema. Een politieverslag uit de buurt van het Nachtegalenpark is erg veelzeggend: ‘Deze familie V. is in de buurt bekend als hevig Duitsgezind; de zoon werd er altijd gezien in uniform met hakenkruisband op de mouw en drager van een bajonet, de laatste tijd zelfs een revolver.’

Bepaalde groepen werd zwarte uniformdracht nog sterker aangewreven dan andere. Met name gold dit voor oud-strijders van 1914-1918. Het werd als volkomen misplaatst ervaren dat zij als helden van de vorige oorlog het uniform van de vroegere vijand aantrokken. De onvrede over een dergelijke positiewisseling is terug te vinden in de verklaring van oud-strijder Joannes de M. over een andere veteraan van 1914-1918: ‘Wat betreft H. zelf weet ik dat hij steeds in betrekking was met L. en G. die bekend stonden als zijnde lid van de SS (…) en lid van de Sicherheitspolizei (…). Ik zag ze verschillende malen in de herberg De Merel (…). Ik zag zelfs daar dat hij een Duitse politiemuts op had en ik was het die hem toen de volgende opmerking maakte: “Zijt ge niet beschaamd als oud-onderofficier van het Belgisch leger om zoiets op uw hoofd te zetten”. (…) Naar ik vernam van de uitbater der herberg zou L. daar ook nog zijn revolver afgeschoten hebben en hij liet mij nog de huls zien. (…) Naar ik vernam zou H. in Polen met een auto gereden hebben en lid geweest zijn van de NSKK (…). Ik kan niet zeggen dat ik H. in uniform zag. Hij droeg wel een rijbroek en botten.’

Herbergiers

De oriëntatie van de volkswoede op openlijke, voor iedereen zichtbare en nabije vormen van collaboratie blijkt evenzeer uit de bestraffing van economische collaborateurs. Het waren geenszins collaborerende industriëlen, financiers of groothandelaars die bij het straatgeweld geviseerd werden. Voor de overgrote meerderheid waren het integendeel detailhandelaars of herbergiers die het mikpunt werden van het ressentiment van de bevolking.

Aangezien hun zaken veelal in woonwijken lagen en bovendien brandpunten van het buurtleven vormden, sprongen illegitiem geachte handels- en herbergpraktijken sterk in het oog. Met name het bewust aantrekken van Duitse klanten of herbergbezoekers was voor iedereen in de buurt duidelijk zichtbaar. Modiste Frieda de G., van wie de winkel vernield werd wegens handel met Duitse militairen, legde in dit verband een veelzeggende verklaring af: ‘Ik denk dat het volk ons huis heeft stuk geslagen, omdat zij dikwijls Duitse soldaten bij ons hebben gezien.’

Verzetslui droegen uiteenlopende uniformen en emblemen. © Rijksarchief / Cegesoma

In de verklaring van herbergierster Joanna H., van wie de herberg geplunderd werd, klinkt het verwijt door bewust Duitse militairen aangetrokken te hebben: ‘In mijn herberg kwam nu wel eens een Duitse militair in het passeren, maar opgehouden heb ik ze nooit.’ Dat de woonsten van vrijwillige arbeiders in Duitsland nauwelijks geviseerd werden, valt wellicht ook aan de geringe zichtbaarheid van hun opstelling toe te schrijven.

Bezoek en cadeaus

Los van het precieze type collaboratie waren er een aantal erg zichtbare gedragingen die na de bevrijding als overtuigende bewijzen van Duitsgezindheid werden aangezien. Persoonlijk contact met Duitse militairen en andere geüniformeerden dat het niveau van een occasionele, tot op zekere hoogte onvermijdelijke ontmoeting oversteeg, gold als zeer bezwarend.

De ontvangst in huis, een teken van vriendschap, liet al helemaal weinig ruimte voor twijfel. Staatswerkman Joannes B. wreef zijn buurman precies dat aan: ‘H. was lid van het VNV tijdens de bezetting, woonde er regelmatig de vergaderingen van bij en ontving regelmatig de leden der Zwarte Brigade en Duitse militairen in huis.’

De uitwisseling van geschenken met de Duitsers was al helemaal ontoelaatbaar. Een kleermaakster zei zo over haar buurvrouw, een werkvrouw, ‘dat ze bloemen kocht voor de Duitsers’.

Seks met de leden van de bezettingsmacht lokte bij de bevrijding zulke heftige reacties uit, omdat het de intiemste vorm van omgang met de bezetter was. Openlijk ‘lopen’ met de bezetter, viel erg op en ging dan ook binnen roddelcircuits snel over de tongen.

Het volk heeft ons huis stukgeslagen omdat zij dikwijls Duitse soldaten bij ons hebben gezien.

Maar ook andere gedragingen in het openbaar lieten een negatieve publieke indruk na. Het gebruik van Duitse of nationaalsocialistische symbolen gold evenzeer als een bewijs van Duitsgezindheid. Volgens hotelbediende Simon P. was zijn werkgever Duitsgezind aangezien ‘er op zijn kamer een photo van Hitler hing.’ Een oud-goedkoopman riep op straat tegen een vrouwelijk lid van het VNV ‘dat hij foto’s gezien had waarop ze zou gestaan hebben de groet heil Hitler brengende.’

Bij de bevrijding vormden zulke zichtbare gedragingen bewijsstukken voor het tribunaal van de straat.

Ingedamd door Huysmans

Ofschoon er ook in de stad Antwerpen voldoende conflictpotentieel aanwezig was om het in de meidagen van 1945 tot een nieuwe ronde van volkswoede te laten komen, bleef een tweede golf collectieve sancties ten aanzien van collaborateurs uit (de eerste golf ontstond net na de bevrijding in 1944, nvdr). Het krachtdadige preventieve optreden van de socialistische burgemeester Camille Huysmans was daarbij van doorslaggevend belang.

Reeds op 9 mei, daags na de capitulatie, liet burgemeester Huysmans een mededeling verspreiden die niet aan duidelijkheid te wensen overliet: ‘De bevoegde overheid heeft met leedwezen vernomen dat ongure elementen der bevolking van plan zijn gebruik te maken van de spanning dezer dagen om gewelddaden te plegen tegen zogezegde verdachte personen. Daarom verwittigden wij het publiek dat zo nodig de gewapende macht tegen de daders onmededogend zal optreden. De rechterlijke overheid alleen heeft voor wettelijke plicht verdachte elementen op te zoeken en desnoods onschadelijk te maken. Het mag niet meer gebeuren dat er van verdachtmakingen gebruik wordt gemaakt om huizen uit te plunderen en onschuldigen aan te houden. Deze mededeling diene tot waarschuwing.’

Wij verwittigen het publiek dat de gewapende macht tegen de daders onmededogend zal optreden.

Camille Huysmans

Burgemeester van Antwerpen

Het feit dat Huysmans, anders dan de burgemeesters van de meeste andere gemeenten van het arrondissement, kon beschikken over een omvangrijk gemeentelijk politiekorps vergrootte vanzelfsprekend zijn mogelijkheden om een tweede golf collectieve sancties te voorkomen. Een verslag van de Antwerpse gerechtelijke politie over de algemene toestand in het arrondissement op 20 mei 1945 geeft goed aan hoe deze factor ertoe leidde dat de situatie in de stad beter onder controle was dan in de omliggende gemeenten: ‘De gemoedstoestand van de bevolking is fel opgehitst. (…) Agitatoren maken daarvan dankbaar gebruik. (…) Overal ziet men dan ook overgaan tot baldadigheden en het schilderen van hakenkruizen op de huizen van “zwarten”. Te Antwerpen zelf kwamen ons geen wanordelijkheden te horen (sic), alhoewel hier en daar “hakenkruizen” werden geschilderd. Door de politie werden evenwel de mogelijke maatregelen genomen (…). In het algemeen is de toestand zeer gespannen. Daar waar een weinig politie of rijkswachtmacht kan ingezet worden, zijn de relletjes min of meer te voorkomen.’

Zuiveringsgolf

Toch kan niet alles toegeschreven worden aan het toevallige feit dat in de stad nu eenmaal meer politie beschikbaar was dan in de omliggende gemeenten om de orde te handhaven. De persoonlijke factor-Huysmans was wel degelijk een factor van betekenis. Hij trad bij de minste aanwijzing van politieke instrumentalisering van de volkswoede even snel op als na de bekendmaking van de capitulatie.

Dat was bijvoorbeeld het geval toen vanaf 17 mei 1945 plakbriefjes in de stad verschenen die een nieuwe zuiveringsgolf aankondigden. De stedelijke reinigingsdienst kreeg terstond het bevel plakbrieven en geschilderde hakenkruizen onmiddellijk te verwijderen om escalatie te vermijden.

In de ideologische hoek die gehoopt had garen te spinnen bij de instrumentalisering van de volkswoede in mei 1945, leidde de krachtdadige opstelling van Huysmans tot bitterheid. De burgemeester werd persoonlijk verantwoordelijk gehouden voor de mislukking van de recuperatiestrategie, althans in de stad Antwerpen. Dat blijkt uit volgende sarcastische en van hakenkruizen voorziene plakbrieven die einde juni in het straatbeeld verschenen: ‘Onze tijd is gekomen!!! De politie is met ons. Camiel Huysmans is met ons. De weerstand en zijn aanhangers zijn bezig met hetzelfde werk als tijdens de bezetting. (ttz ondergedoken werken) Kameraden vereenigt U en aarzel niet langer. Gezien De Weerwolf (Keulen)’.

Antoon Vrints, De afrekening: Geweld tegen collaborateurs in Antwerpen, 1918 en 1944-1945, Ertsberg, 340 blz., 32,50 euro.

Antoon Vrints

Geboren in 1978.

Hoofddocent geschiedenis UGent.

Gespecialiseerd in de sociale geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog en in conflictregulering in langetermijnperspectief.

Boeken: Bezette stad: Vlaams-nationalistische collaboratie in Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog (2002), Het theater van de straat: Publiek geweld in Antwerpen tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw (2011), De overlevenden: De Belgische oud-strijders tijdens het interbellum (2018).

2024: Publiceert De afrekening: Geweld tegen collaborateurs in Antwerpen, 1918 en 1944-1945

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content