Kerstening in Vlaanderen in vroege middeleeuwen: ‘Promotie van lokale heiligen kaderde in een bewuste propaganda-aanpak’

Geert Berings Historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van de vroege middeleeuwen

In Hak om, die boom. Een verhaal van de kerstening in Vlaanderen (Ertsberg) neemt historicus Geert Berings de lezer mee naar de tijd van de zendelingen Amandus en Eligius, die door onze streken trokken om de nog   heidense bevolking te bekeren. We bieden u hier een fragment aan.

De promotie van lokale heiligen kaderde duidelijk in een bewuste propaganda-aanpak. Nieuwe cultusplaatsen verankerden ter plaatse de beleving van het christendom. Uitgerekend Eligius was een van de meest in het oog springende promotoren van nieuwe cultussen. Volgens zijn vita voerde hij een actieve politiek om in zijn bisdom, en zelfs daarbuiten, vergeten graven van lokale martelaren op te sporen en nieuw leven in te blazen. In Soissons vond hij de graven van de schoenmakers Crispinus en Crispinianus waarover ik het al had. In Seclin, net ten zuiden van Rijsel (Lille, dép. Nord), zocht en vond hij het graf van de heilige Piatus. Over de heilige zelf is er pas informatie te vinden in een vita uit de 9de eeuw. Hij zou als bisschop van Doornik de marteldood zijn gestorven aan het eind van de 3de eeuw. Allemaal weinig geloofwaardig. Maar Eligius vond dus zijn graf. Op de plek waar hij dat waarschijnlijk deed, vonden archeologen in 2011 de sporen van een klein grafveld dat in gebruik was in de 3de-4de eeuw.


Het was voor Eligius dus niet zo moeilijk om daar resten van een skelet op te delven. Hij zou daarop de veronderstelde heiligenrelieken opnieuw begraven hebben in een geschikt mausoleum. De archeologen vonden op die plek inderdaad de funderingen van een gebouwtje van acht meter lang, met een hypogeum, een ondergrondse ruimte, die van buitenaf toegankelijk was. Het doet allemaal denken aan een grafkerkje en de kwaliteit van de steen, enkele marmerfragmenten, stukjes gekleurd glas en andere sierelementen wijzen ook in die richting. Het is heel verleidelijk om daarin de constructie te zien die Eligius liet bouwen.


Nog fantastischer klinkt het verhaal over Eligius’ vinding van de relieken van de heilige Quintinus, alweer zo’n vage martelaar uit de dagen van de grote christenvervolging rond 300. Zijn beulen zouden het lichaam van de man na zijn executie in de Somme hebben gegooid, niemand wist waar precies. Maar een blinde vrouw, Eusebia, zou in de vroege 6de eeuw op miraculeuze wijze de resten van de heilige man hebben opgevist en ze een waardige rustplaats hebben gegeven in een kleine basiliek bij de plek Augusta, het voormalige Romeinse Augusta Viromanduorum, vandaag – u raadt het al – Saint-Quentin.


De basiliek lokte pelgrims, maar in de 7de eeuw wist helaas niemand meer waar precies onder de kerkvloer Quintinus lag. Ene Maurinus, de aanstellerige cantor van de koninklijke hofkapel, snoefde dat hij dat snel eens zou uitklaren. Hij ging fluks met de schop aan de slag, maar moest na één dag zijn zoekactie al opgeven omdat hij door een afgrijselijke wormenplaag werd getroffen. Onweerlegbaar de wraak van de heilige, die niet door zo’n onverlaat wilde gevonden worden. Daarvoor was een man van een ander kaliber nodig: Eligius.


De bisschop trok zijn werkplunje aan, nam de schop ter hand en brak een na een de plavuizen uit. Maar ook hij vond onder de kerkvloer niets dan stof. Zijn gezellen lieten hem ontmoedigd in de steek. Maar hij volhardde. Na drie dagen van vasten, een stortvloed van tranen en ononderbroken gebed, ging hij midden in de nacht opnieuw aan de slag, in de schijn van flakkerende kaarsen en lamplicht stootte hij op heilige grond. Hij legde een lichaam bloot. De zoete geur en het felle licht die uit het graf opstegen, lieten er geen twijfel over bestaan. In de hele omgeving veranderde de nacht in dag en mensen die gealarmeerd toestroomden, vielen aan de rand van de kuil bijna om.

Eligius kuste het dode lichaam. Hij trok enkele tanden uit het heilige gebit; uit één wortelkanaal vloeide zelfs nog wat bloed. Hij knipte Quintinus’ haren, dissecteerde zorgvuldig het lichaam om er hanteerbare deelrelieken uit te recupereren en verzamelde ook de nagels die als marteltuig hadden gediend. Hij deelde dat alles uit aan geestelijken ‘hen zo een remedie gevend voor een groot aantal ziektes.’ Daarna wikkelde hij het lichaam in een prachtige lijkwade van zijde en gouddraad en bracht het onder in een schitterend schrijn. Hij was tenslotte edelsmid.


Tot zo ver het verslag op basis van de vita, geschreven kort na Eligius’ overlijden. Het heeft er alle schijn van dat dit meer is dan een gefantaseerd verhaal dat een lokale cultus moest ondersteunen, maar een verslag – net niet live – van een reële enscenering die werd opgezet vbij de (her)lancering van een lokale cultus. De recht-in-de-leerse Eligius die we uit zijn preken kennen, was kennelijk pragmaticus genoeg om alle middelen aan te wenden die zijn publiek konden verleiden.

Geert Berings (1957) is historicus. Hij werkte als onderzoeker en als docent geschiedenis in de lerarenopleiding.

Lees meer over:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content