Boterhammen eten met de jonge Tom Lanoye en Herman Brusselmans

Guido Lauwaert
Guido Lauwaert Opiniemaker

Ooit speelde Guido Lauwaert als uitbater van de Gentse Poëziewinkel gastheer én ambiancemaker voor heel wat Vlaamse auteurs van naam en faam: van Hugo Claus en Jotie T’Hooft tot Tom Lanoye en Herman Brusselmans.

In NRC Handelsblad lees ik op de achterpagina ‘flessenpost’ van schrijfster Pia de Jong. Ze verhuisde met haar gezin van Amsterdam naar Princeton, in de Verenigde Staten. Wekelijks schrijft ze over wat haar opvalt. In haar bijdrage van 24 maart heeft ze het over 14 maart, π-dag en de verjaardag van Albert Einstein. Het wordt uitbundig gevierd. Wie er echter volkomen over het hoofd wordt gezien is Sylvia Beach. Het lot nu eenmaal van portiers, gastheren, kortom allen die artiesten in de beginfase aan hun godenstatus hebben geholpen.

Verloren generatie

Sylvia Beach speelde in haar Parijse boekhandel gastvrouw voor James Joyce
Sylvia Beach speelde in haar Parijse boekhandel gastvrouw voor James Joyce© GF

Sylvia Beach bezocht in 1902 met haar vader een eerste maal Parijs. Ze was meteen weg van de lichtstad. Terug in Princeton droomde ze van een eigen boekhandel. In 1919 was het zover. In Parijs, op de linkeroever, opende ze haar Engelstalige Shakespeare and Company, een naam die in een droom tot haar kwam, zo schrijft Pia de Jong. Sylvia’s boekwinkel, annex bibliotheek, ontmoetingsplaats en bank van lening was een spin in het literaire web van de Lost Generation, de groep Amerikaanse schrijvers die, ontgoocheld door de Eerste Wereldoorlog, al worstelend hun geluk en idealen in Parijs zocht. Onder meer Hemingway, Fitzgerald en natuurlijk James Joyce, de man met het ooglapje.

Sylvia Beach was zeer onder de indruk van de Ier en zijn roman Ulysses. Ze schraapte genoeg geld bij elkaar om het manuscript zelf uit te geven, nadat heel wat uitgevers te laf waren om er zich aan te wagen. Na de eerste druk wist ze het boek aan een Amerikaanse uitgever te verkopen, en zo haar investering te recupereren. De rest is geschiedenis.

Zwerven langs de zijlijn

Remco Campert
Remco Campert© BELGA

Terwijl ik het artikel bij het ontbijt aan mijn vrouw voorlees, springen de tranen in mijn ogen. Ze bemoeilijken het lezen maar ik zet door. Ik kan niet anders. In mijn hoofd borrelt een brok literaire geschiedenis op, een van de mooiste van 50 jaar zwerven langs de zijlijn van de Vlaamse literaire wereld. In 1975 opende ik met mijn toenmalige vriendin de Poëziewinkel aan de Verloren Kost in Gent. Vrij gauw was het een succesvolle zaak, al is succes geen bewijs van winst. De eerste Verzamelde Gedichten van Remco Campert verscheen. De Poëziewinkel kocht er meer aan dan alle boekhandels van Vlaanderen samen, namelijk honderd exemplaren. Door de forse aankoop kregen we 40% korting. We verkochten zestig exemplaren. Een gigantisch aantal exemplaren, voor Vlaanderen althans, maar als je met veertig exemplaren blijft zitten, maak je geen cent winst.

Beter verging het de verkoop van de legendarische eerste druk van de dichtbundel van Hugues C. Pernath, Mijn tegenstem. Hugo Claus heeft er als eerbetoon het kaft voor ontworpen, nauwelijks iemand die het weet. Nochtans staat het op de colofonpagina, het eerste wat je moet lezen alvorens een dichtbundel te consumeren. De uitgever van Pernath was Robert Lowet de Wotrange, stichter van Pink Editions & Productions. Om de paar weken kwam hij uit Antwerpen een tiental exemplaren brengen. Niet één boekhandel heeft zoveel exemplaren verkocht als de Poëziewinkel. Ik hield er een diepe sympathie van ‘den Hugues’ aan over en mocht een poster met een gedicht van hem uitgeven (Ik treur niet, geen tederheid trekt mij aan). Indertijd werd ik uitgelachen, toen ik met mijn posters, waaronder Paul van Ostaijen, Freddy de Vree, ja zelfs eentje van Gerard Reve in handschrift (De Blijde Boodschap), de studentenkroegen afschuimde. Sindsdien is er geen poëzie-instantie meer die geen poëzieposters uitgeeft. Rudy Vandendaele, student Drama, nu journalist van Humo, was een vaste afnemer.

Belegde boterhammen

Tom Lanoye kwam als student vooral graag boemelen in Lauwaerts boekenwinkel.
Tom Lanoye kwam als student vooral graag boemelen in Lauwaerts boekenwinkel.© Belga

Onregelmatig sprong hij binnen in de Poëziewinkel. Regelmatiger gasten waren Herman Brusselmans, Tom Lanoye, toen nog studenten aan de Gentse universiteit. Ze kochten een zeldzame keer een bundel. Minder zeldzaam, eerder gewoonte was dat hun bezoek bedoeld was om samen auteurs neer te sabelen, op te hemelen, maar vooral om te boemelen. Ik speelde voor gastheer. Mijn vriendin smeerde en belegde boterhammen, ze kon de vreetlust van de jonge snaken nauwelijks bijhouden. Een andere dichter was Bert Popelier. Hij at veel en dronk nog meer. Druppels, van Filliers. Toen Willy Tibergien de zaak had overgenomen, en de naam had gewijzigd in Poëziecentrum, treuzelde Popelier bij een bezoek. Ten einde raad vroeg hij aan Tibergien om een druppel. Waarop de nieuwe uitbater antwoordde: ‘Je bent hier niet meer bij Lauwaert.’

Filip Schils was ook een vaste gast. Een superintelligent man, zeer belezen maar indertijd straatarm. Sprak de voor de hand liggende talen, maar ook Russisch, Amerikaans en heel wat Oost-Europese talen. Zijn morbide humor was (en is nog steeds) legendarisch. In zijn studietijd leegde en vulde hij in het weekend vliegtuigen van DHL. Na zijn studies klom hij op tot directeur West-Afrika. Momenteel heeft hij met twee kompanen een eigen pakjesdienst. Ze vliegen dagelijks door het hele Midden-Oosten met vier rammelkasten. Toen hij nog in Abidjan zetelde heeft hij me een keer uitgenodigd om mijn monoloog Lijmen, een bewerking van de gelijknamige roman van Willem Elsschot, in de residentie van de Belgische ambassadeur op te voeren. Hij had met een paar vrienden een club opgericht om de band met het culturele Vlaamse leven warm te houden. De club heette De vrienden van kapitein Zeppos.

Goudmijn aanboren

Hugo Claus
Hugo Claus© Belga

Wie ook regelmatig over de poëzievloer kwam was Hugo Claus, samen met Freddy de Vree. Bij een van hun bezoeken maakte Hugo op de steengoede fotokopiemachine van Océ-Van der Grinten montages van kopieën. Samen kostten ze bij benadering 40 Bfr. Ofte 1 euro. Het mapje verkocht hij als ‘lichtdrukken’ voor 5.000 Bfr., ± 125 euro. De goede relatie en mijn stilzwijgen maakte dat we een stevige band hadden, die uiteindelijk resulteerde in optredens op de Nacht van de Poëzie in 1980 en 1984, en een tournee door Vlaanderen genaamd Suite Flamande. Luc Coorevits was kort voordien gestart met zijn lezingenhandel Behoud de Begeerte. Hij wilde de tournee mee organiseren, in ruil voor de helft van de winst. Ik antwoordde: ‘Luc, voor één keer dat ik een goudmijn heb aangeboord, ga ik die niet delen met iemand anders.’ De weigering, en vermoedelijk vooral de vorm van het antwoord, heeft hem tot op de dag van vandaag een aversie voor schrijver dezes opgeleverd.

Beatpoet Allen Ginsberg in Gent in 1984.
Beatpoet Allen Ginsberg in Gent in 1984.© Michiel Hendryckx

Halverwege 1977 kwam een jonge dichter met zijn ravissant mooie vrouw binnen. Ze snuffelden wat rond en vertrokken. Er was geen woord heen en weer gevlogen. Nauwelijks was hij op straat of ik stoof achter hen aan. ‘Kom terug, ‘ zei ik, ‘we moeten praten.’ Hij zei dat hij me niet had durven aanspreken. Ging mee terug. Koffie, boterhammen, een joint. Tijdens ons gesprek gaf ik hem een bloemlezing uit het werk van Allen Ginsberg, vertaald door Simon Vinkenoog, cadeau. De ontmoeting was het begin van een hechte maar helaas korte vriendschap. Op 6 oktober van dat jaar overleed hij in Brugge. Aan een overdosis. Jotie T’Hooft.

Poëzieposter

Kort voordien had ik een poëzieposter uitgegeven. Hij had het gedicht gekozen, ik zorgde voor de vormgeving, de kleur en het papier (Ingres – zo genoemd naar de tekenaar Dominique Ingres). Jotie was in de wolken. Met een rol van vijftig exemplaren en half zwevend zie ik hem nog vertrekken. Als herinnering en grote waardering geef ik het gedicht als slot van deze reis in het verleden, waar Pia de Jong – van harte bedankt – verantwoordelijk voor is.

EEN DOODSHOOFD


Mijn stilste en mijn trouwste vriend

getuige van het vele leed dat groeit

getuigenis ook van de verlossing

en hoe een & ander wordt verdiend.


Dat mijn doods hoofd mij eens

en voor altijd wordt ontroofd

door medemensen eerst omkleed

door wormen dan geheel gedoofd.


Somber, zult u zeggen, triest.

Toch rest mij nog de stille hoop

eens als schedel vriend te zijn

van anderen als wanhoop hen bevriest.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content