Afscheid van Jean-Marie Aerts: ‘Kent u The Healer van John Lee Hooker, dokter?’

Drie dagen suisden mijn oren van zijn gitaar, maar onaangenaam was dat niet. Het klonk een stuk opwindender dan de les wiskunde. © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Sommige zomeravonden zijn om nooit te vergeten. Zoals die van 15 september 2023. Op het podium van Het Depot in Leuven staat de halve belpop, om de verjaardag te vieren van Jean-Marie Aerts. Big Bill zingt Stoose Blues, Walter Verdin Storingen, Bert Ostyn White Room en Raymond van het Groenewoud Geef Me Kracht.

‘Leve Jean-Marie!’ roept Raymond. Achter hem grijnst zijn voormalige luitenant. ‘Ik ben een beetje zenuwachtig’, bekent hij. ‘Maar dat zal wel normaal zijn zeker?’ Hij ziet eruit zoals altijd: zwart kostuum, donkere bril en zijn handen vergroeid met zijn gitaar. Hij is alleen fel vermagerd, maar niemand denkt vanavond aan die vervloekte tumor. De ene riff na de andere tovert hij uit zijn gitaar, alsof hij nog één keer wil tonen hoe het moet.

Na het concert kruis ik aan het frietkot op het Martelarenplein Jean Blaute. Terwijl we aan het wachten zijn, merk ik hoe geëmotioneerd hij is. Hij zag Jean-Marie voor het eerst in de vroege jaren zeventig. Toen al, op een podium in Etikhove, imponeerde hij: hij speelde op zijn Les Paul zoals niemand speelde. ‘Saus op de frieten?’ onderbreekt de friturist ons. ‘Mayonaise? Tartaar?’ We kijken op.

In de trein naar huis denk ik aan de eerste keer dat ik Jean-Marie Aerts zag optreden: bij Arno was dat, op 28 mei 1993 in de Gentse Vooruit. In niets leek de man links op het podium op de frontman: hij zag er allesbehalve rock-‘n-roll uit. Tot hij een akkoord speelde. Meer had hij niet nodig om een onuitwisbare indruk te maken.

Drie dagen later, toen ik al lang weer in de klas zat, suisden mijn oren nog door zijn gitaar. Onaangenaam was dat niet, het klonk stukken opwindender dan de les wiskunde. Toen besefte ik dat er in de pink van Jean-Marie Aerts meer rock-’n-roll zat dan in al die poseurs samen. Dat hij met zijn producties de bel- en de nederpop veranderd had, leerde ik pas daarna. Ik hoorde Mental Floss for the Globe, de eerste van Urban Dance Squad en begreep waarom Tom Morello ooit zei: ‘Die plaat heeft mijn leven omgegooid.’ Ik luisterde naar My Heroics, Part One van Absynthe Minded en griste prachtige vergeten lp’s uit platenbakken: Crapule De Luxe van Bert De Coninck, Wintergras van Lieven Tavernier of Westende Songs van Kris De Bruyne.

In de late jaren zeventig was hij even de bekendste Jean-Marie van het land. Zeker in muzikantenkringen was zijn faam groot. ‘Er zijn geen binnenwegen naar de top, Jean-Marie’, noteerde Marc Didden toen in Humo. Big Bill schreef in 1978 zelfs een nummer over hem, het geweldige Go Jean-Marie, onze eigen versie van Johnny B. Goode:Ne Fender of ne Gibson, da trektem em ni on, as er moo zes snaaren oepston. Moo as em begint te speile, dan est tot een ier of zeive.’ Nee, Jean-Marie en zijn gitaar, die waren niet kapot te krijgen. Twee vrouwen zingen op de achtergrond ‘Go Jean-Marie, Go Jean-Marie’. Ze heten Barry St. John en Liza Strike en zingen ook mee op The Dark Side of the Moon van Pink Floyd.

Gitarist en producer Jean-Marie Aerts overleden

***

Naast zijn gitaar was er nog een grote liefde in het leven van Jean-Marie: Miet Ongena, drieënvijftig jaar zijn toeverlaat. ‘We vulden elkaar aan’, zegt ze. ‘Ik was de impulsieve, hij de denker. Hij leek heel erg op zijn vader.’ Een dokter die graag La Mer van Charles Trenet op zijn piano speelt. Zijn zoon kent de zee maar al te goed: hij wordt groot in Zeebrugge, tussen de geluiden van de vissersboten.

Toen, in de auto, zag ik dat achter dat stoere uiterlijk een heel emotioneel man schuilde.

Soms springt hij op een rode ferry naar Engeland, om in Londen vinylplaten te kopen. ‘s Avonds, op de terugtocht naar Zeebrugge, jeuken zijn vingers. Hij wil ook een sound hebben zoals de lui op die platen. Het lot helpt wat: op een dag valt hij met zijn blauwe Honda. Terwijl hij op bed ligt met een gebroken been, zegt een vriend: ‘Jimi Hendrix is dood.’ Zijn zus doet hem een Alhambra-gitaar cadeau. Dag en nacht oefent hij erop. Hij richt ook een band op met zijn onafscheidelijke vriend Kurt Van Eeghem. En draait zijn versterker open. Meestal op de zeedijk, maar ook in jeugdhuis De Kwalle.

Daar ziet Miet hem voor het eerst. ‘Hij wandelde op krukken De Kwalle binnen.’ Ze wil hem volgen, maar mag niet binnen want ze is nog geen achttien. De zomer daarop, die van 1971, is ze dat wel. ‘We gingen weer op vakantie naar Zeebrugge, want mijn tante had daar een appartement.’

Miet is de jongen op krukken niet vergeten en gaat terug naar De Kwalle. Deze keer is het wel raak: Jean-Marie is die avond dj van dienst. Haar zus en zij hebben een verzoeknummer: ze nodigen de jongens van De Kwalle uit bij hen thuis voor een sit-in. ‘We hadden een bak bier gehaald en wat kussens op de grond gelegd.’ Op het einde van de middag heeft Jean-Marie genoeg gezeten. Samen met Miet stapt hij naar buiten. ‘Ik moet je iets zeggen’, zegt hij. Haar hart klopt als gek. ‘Maar nu niet’, vervolgt hij. Later bekent hij: ‘Ik wil vrij zijn. Als je met mij verder wilt gaan, zul je me moeten volgen.’

Jean-Marie Aerts, Raymond van het Groenewoud en Mich Verbelen, al zingend op de Vosseweg op 21 augustus 1975. © Miet Ongena

Dat doet ze ook, drieënvijftig jaar lang. Na een omweg langs Gent, waar hij doet alsof hij voor arts studeert, belandt hij in Brussel. Daar volgt hij les aan het RITCS en leest hij een advertentie in Humo: ‘Luk, gesplit van Lamp en Lazarus, zoekt een snerpende sologitarist, een pianist en een drummer om er keihard tegenaan te gaan. Telefoneren naar: 02/17.89.65. ’ Jean-Marie stapt een telefooncel in en draait het nummer. Hij vertrekt naar Leuven en trekt een T-shirt aan met SPLIT erop, de naam van zijn nieuwe groep. Café De Slof is hun thuishaven: in de Tiensestraat kan en mag alles. Veel muzikanten maken daar lawaai, maar toch valt zijn sound op. Ook bij Raymond van het Groenewoud, die hem inlijft. ‘Belgische muzikanten uit die tijd snapten ook wel wat er gebeurde in Amerika of Engeland’, zei Raymond me. ‘Ze wilden dat dan imiteren door een pedaaltje in te drukken, terwijl het daar natuurlijk niet om draaide. Jean-Marie kwam niet met nepgeluidjes aandraven, hij had zijn eigen geluid.’

En een repetitieplek: de boerderij die Jean-Marie en Miet dan huren in de Vosseweg in Kessel-Lo. Raymond arriveert er ‘s morgens met zijn R4. Soms slaapt Jean-Marie nog. Dan gooit hij steentjes naar het raam om hem te wekken, want de wereld kan niet al slapend veroverd worden. Maar wel met een goede versterker: Jean-Marie draait hem naar goede gewoonte helemaal open. Er woont geen mens in de Vosseweg die kan klagen, alleen een boer mokt dat zijn koeien doof worden. En toch zijn ze niet alleen. Op de berg komen altijd kinderen gefascineerd naar die grote mannen met hun lange haren en hun grote gitaren. Zoals Lange Polle Van Bruystegem, die dan nog niet zo lang is.

***

Ik kijk naar een machtige foto die Miet maakte in een van die eindeloze seventieszomers. Jean-Marie, Raymond en bassist Mich Verbelen al zingend op de Vosseweg. Een paar koters proberen hen te imiteren, maar dat lukt niet. Op de achterzijde van de foto staat: 21 augustus 1975. Een jaar later breken Jean-Marie en Raymond met elkaar. Ze hebben de wereld niet veroverd, en gaan voortaan hun eigen weg. ‘Achteraf bekeken is het goed dat het zo gelopen is’, vertelde Raymond me. ‘Hij moest de Jean-Marie worden die hij geworden is. Dat kon niet bij mij.’ Aan de Vosseweg repeteren nu andere artiesten: Kaz Lux, Johan Verminnen en ook T.C. Matic.

Twee dagen voor zijn dood zei hij: ‘Ik moet vanavond naar de soundcheck van Noordkaap.’

Jean-Marie had de band op een avond in 1980 zien optreden in studentenrestaurant Alma II, toen dé concertzaal van Leuven. Na het optreden zei hun gitarist: ‘Ik ga ermee stoppen, Jean-Marie. Ik voel het niet meer.’ Die avond ontmoet hij voor het eerst Arno. Ze rijden naar de Vosseweg en palaveren tot de ochtend. Maanden later schalt de intro van Oh La La La uit de boksen. De koters van Vosseweg kijken op. ‘We zijn Jean kwijt’, zegt Lange Polle. ‘Hij is helemaal zot geworden.’

T.C. Matic was echt een groep, vertelt Miet. Het was: zij tegen de wereld. Op haar netvlies staan veel herinneringen. Zij en Arno die afwisselend kookten in de Vosseweg, drummer Rudy Cloet die zijn broek strijkt, de gevulde bedden. Ze bleven vaak overnachten want ze waren van de zee, te ver om over en weer te gaan. ‘Ze sliepen allemaal in dezelfde kamer. Arno koos voor het kleinste bedje. Jean-Marie nam ook elke repetitie op cassette op. IDEEEN schreef hij er dan op. Of: VAN ALLES. Hij luisterde daar aandachtig naar, of ze niets over het hoofd hadden gezien. Zo zijn al die riffs ontstaan.’

In het begin begrijpt niemand iets van T.C. Matic – het is ‘lawaai’, maar dat verandert. ‘Die groep was een trein geladen met zestien wagons vol staal, zonder remmen. Met vooraan een fel witte lamp die recht op je afkwam’, zou Stijn Meuris ooit zeggen. In zijn hoofd en in dat vele anderen vormen zich groepen, daar in de sporthallen van de jaren tachtig.

Na een optreden in Straatsburg in 1986 kijken de leden van T.C. Matic in een caravan naar elkaar. Het is koud, het waait en iedereen weet dat het voorbij is. ‘Jean-Marie heeft altijd gehoopt dat de split van de groep tijdelijk was’, zegt Miet. ‘Maar Arno zag dat anders.’

Nog zeven jaar zou Jean-Marie bij Arno solo spelen, tot hun liaison eindigt in de herfst van 1993. Met een splinterbom, zoals dat vaak gaat bij voormalige bloedbroeders. ‘Ik kan niet meer met je werken’, zegt Arno. ‘Je bent een blok aan mijn been.’

De schade is groot. ‘Hun breuk raakte Jean-Marie erg’, zegt Miet. ‘Maar hij was geen man van veel woorden. Alles zat in zijn muziek.’ Hij producet ontelbare platen en maakt er ook zelf: Autonome (1999), Parbleu (2002) en Domeztik (2022). ‘Zelfs toen hij ziek was, zat hij elke dag om vier uur in zijn studio’, vertelt Miet. ‘Jammen met vrienden was het liefste wat hij deed, het was zijn medicijn. Soms citeerde hij wat jazzviolist Stéphane Grappelli over Django Reinhardt zei: “His best solos went up in smoke in somebody’s living room.”’ En toch mist hij iemand.

Expo ‘The Show of Life’ in Oostende: ‘Arno was de grootste liefde in mijn leven’

***

Vier jaar geleden. Na een interview geeft Jean-Marie me een lift naar het station. Onderweg vertel ik hem dat ik de dinsdag erop Arno ga interviewen in Le Trianon in Parijs, waar hij optreedt. ‘Ga je ook niet?’ vraag ik. ‘Arno en ik bellen weer met elkaar’, zegt hij. Korte gesprekken. ‘Oewest?’ Zoals mannen van de zee doen. Maar naar optredens gaan, dat heeft hij sinds de breuk niet meer gedaan. Arno heeft fantastische gitaristen, daar niet van, maar niemand kan The Parrot Brigade en al die andere riffs die hij verzonnen heeft op de Vosseweg spelen zoals het moet. ‘Het lijkt er altijd ongeveer op.’ Terwijl de kunst juist in de details zit. Niemand hoort het misschien, maar hij wel. ‘Doe Arno de groeten’, zegt hij dan. Een plichtpleging, denk ik. Maar wanneer ik wil uitstappen aan het station van Aarschot, herhaalt hij die woorden nog eens. Ik kijk naar links. Zie dat er achter dat stoere uiterlijk, achter die dikke brilglazen, een emotioneel man schuilt.

Choco van T.C. Matic op de Vosseweg, vorige week. Dit is rock-‘n-roll, nog altijd, maar voortaan zonder haar luitenant. © Saskia Vanderstichele

De week erna belt hij me op, of Arno iets gezegd heeft. ‘Dat er maar één Jean-Marie is’, antwoord ik naar waarheid. ‘Ik heb hem gezegd dat hij nog een keer met jou moet spelen.’ ‘En wat antwoordde hij?’ vroeg hij.

Later zal ik Jean-Marie nog een keer The Parrot Brigade horen spelen. Zoals het hoort: op zijn Fender Stratocaster uit 1963 van Rudy’s Music Shop in Sint-Niklaas. Vorig jaar op 23 juni in het Kursaal in Oostende was dat, op de herdenkingsconcerten van Arno. Met een losgeslagen Stijn Meuris als frontman. Drie dagen later suisden mijn oren nog. Zoals in de jaren negentig, maar net als toen klonk het weer verrukkelijk goed.

Er was een bisnummer gepland: twee weken geleden, op 18 april in Leuven tijdens de Druk in Leuven-concerten van Noordkaap. Die donderdag is Jean-Marie wel in Leuven. Niet in Het Depot, maar in een kamer in Gasthuisberg. De kanker had zijn nieren aangetast, maar zijn muzikantenziel krijgen ze niet. ‘Het is ongelooflijk,’ zegt Miet, ‘hoe diep dat muzikant-zijn in hem zat. De hele week sliep en droomde hij veel, maar net die 18e april was hij ‘s morgens helder. “Ik moet straks naar de soundcheck van Noordkaap”, zei hij. Ik was vergeten dat het de 18e was. Met zijn laatste krachten belde hij de mannen van Noordkaap: “Het spijt me verschrikkelijk, maar ik kan er vanavond toch niet bij zijn.”’

Het is niet de enige groep die in zijn laatste week naar zijn diensten solliciteerde. ‘Tom Barman belde ook, of Jean-Marie wilde meespelen op een nieuwe kosmische track van dEUS. Maar dat heb ik verzwegen. Omdat ik wist hoe graag hij dat zou willen doen. Die pijn wilde ik hem besparen. Net zoals ik ook geen gitaar, zijn eeuwige maîtresse, heb meegenomen naar Gasthuisberg. Ik heb er wel even aan gedacht, maar dat zou te pijnlijk geweest zijn voor hem.’

Voor de eerste keer is het stil in zijn leven. Geen muziek in de ziekenhuiskamer. Of toch. Zij zingt hem zachtjes Ademen van Raymond toe, omdat hij dat zo’n straf nummer vindt. ‘Bij dag en bij nacht. Ademen heftig. Ademen zacht.’

En dan stuurt de zus van Miet een whatsapp. ‘Dit nummer heb ik door Jean-Marie leren kennen’, staat erin. Miet doet het YouTubefilmpje open. Ze horen allebei The Healer van John Lee Hooker. ‘One night, I was laying down, feeling so bad, so low… Blues came along and healed me. Heal! Heal! Jean-Marie begint te huilen. ‘Ik heb hem in drieënvijftig jaar nooit één keer zien wenen’, zegt Miet. ‘Toevallig kwam net dan de dokter binnen. “Kent u The Healer van John Lee Hooker, dokter?” vroeg hij.’

Ze is blij, zegt ze, dat ze nog tegen elkaar hebben kunnen zeggen hoe graag ze elkaar zagen. ‘How, niet trunten, ’, zei hij. Dat West-Vlaamse woord moest ze wel opzoeken. Ze is niet van de zee en wist niet dat het ‘Niet treuren, kop op, niet klagen’ betekent. En toch. C’est dur de mourir au printemps, tu sais. Dat Jean-Marie net als Arno 72 geworden is, is toeval. Net zoals dat ze bijna op dezelfde dag overleden zijn: allebei op de voorlaatste zaterdag van april.

***

Er zijn geen binnenwegen naar de top, Jean-Marie. Het regent vandaag op de Vosseweg, ooit de aorta van de belpop. Miet en Jean-Marie zijn hier 38 jaar geleden vertrokken, maar nog altijd is deze weg niet van enige symboliek gespeend. In het begin van de straat staat een verkeersbord met een T erop, doodlopende straat. En een elektriciteitscabine, met een waarschuwing: LEVENSGEVAARLIJK 10000 VOLT. Ik kijk voor me: een lange kasseiweg naar boven door het bos, langs varens en klimop. Helemaal bovenaan schijnt daglicht. Er wonen vandaag andere mensen in de boerderij, maar ze zijn niet thuis. Door hun raam ontwaar ik een Marshall-versterker. Zouden ze hem ook helemaal overdraaien? De koters van de Vosseweg zijn groot geworden.

Op dezelfde plek waar Miet op die zwoele zomerdag die foto nam, zet ik de beste plaat die haar liefde ooit maakte tegen de prikkeldraad: Choco van T.C. Matic. De regendruppels vallen van de hoes, er zit elektriciteit op de draad. Rock-‘n-roll never dies, jaja, maar voortaan wel zonder haar luitenant links. Niemand kan nu nog The Parrot Brigade spelen zoals het hoort. Er lopen veel luide gitaristen rond op deze planeet, maar er was meer één Jean-Marie Aerts.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content