Wie wint de BookSpot Literatuurpijs? De tien genomineerden op een rij

.

Donderdag 14 november worden de BookSpot Literatuurprijzen 2019 uitgereikt. Er zijn twee prijzen van ieder 50.000 euro: een voor fictie, en een voor non-fictie. Een overzicht van de tien genomineerden.

Onder de tien genomineerden zit nog maar één Vlaming, Lieve Joris die met ‘Terug naar Neerpelt’ meedingt naar de prijs voor non-fictie.

De Bookspot Literatuurprijs is een van de belangrijkste literaire prijzen in het Nederlandse taalgebied. Het is de opvolger van de ECI Literatuurprijs en van de AKO Literatuurprijs. Nieuw is dat er dit jaar ook een aparte prijs voor non-fictie wordt uitgereikt. De winnaar van die prijs krijgt, net als de laureaat in de categorie fictie, een som van 50.000 euro.

Uit de longlist van dertig namen selecteerde de jury een shortlist met twee keer vijf genomineerden. In de categorie fictie gaat om Peter Buwalda met ‘Otmars zonen’, Wessel te Gussinklo met ‘De hoogstapelaar’, Nicolien Mizee met ‘Moord op de moestuin’, Marente de Moor met ‘Foon’ en Manon Uphoff voor ‘Vallen is als vliegen’. De vijf genomineerde boeken werden met een beurs van het Nederlands Letterenfonds geschreven.

Peter Buwalda sleepte met zijn ‘Otmars zonen’ alvast de BookSpot Lezersprijs in de wacht. Die prijs, goed voor een bedrag van 10.000 euro, werd uitgereikt door een jury van 50 lezers uit Nederland en Vlaanderen. Toch maakt ‘Vallen is als vliegen’ van Manon Uphoff volgens Humo nog iets meer kans op de hoofdprijs. In dat verhaal maakt Uphoff in een taalkundige draaikolk komaf met haar familieverleden dat getekend is door seksueel misbruik.

In de categorie non-fictie is de enig overgebleven Vlaming genomineerd. In ‘Terug naar Neerpelt’ keert de Vlaamse Lieve Joris terug naar haar geboortedorp. Joris neemt het op tegen Mirjam van Hengel met ‘Een knipperend ogenblik’ (een biografisch portret over dichter Remco Campert), Maaike Meijers biografie over het leven van Frederike Harmsen van Beek getiteld ‘Hemelse mevrouw Frederike’, Sjeng Scheijen met ‘De avant-gardisten’ en het succesvolle ‘Laura H.’ van Thomas Rueb over de opvallende levensgeschiedenis van een ‘kalifaatmeisje’.

In de categorie non-fictie zijn twee titels met een beurs van het Nederlands Letterenfonds tot stand gekomen: Mirjam van Hengel met ‘Een knipperend ogenblik’ en Maaike Meijers ‘Hemelse mevrouw Frederike’.

Op donderdag 14 november maakt de jury de winnaars bekend in de bibliotheek van Den Haag.

Een uitgebreide bespreking van elk van de tien genomineerden: Non-fictie

Lieve Joris met ‘Terug naar Neerpelt’: het boek waar Lieve Joris altijd omheen reisde

.
.© GF

In ‘Terug naar Neerpelt’ doet de Vlaamse schrijfster Lieve Joris het verhaal van het Limburgse gezin van negen kinderen waarin ze opgroeide. Centraal staat haar broer Fonny en diens strijd tegen zijn verslavingen, een strijd die hem in 1998 op zijn 47e fataal werd. Na een tiental boeken over de bewoners van verre buitenlanden zoals Syrië, Mali en Congo, keert Joris met dit boek voor het eerst terug naar haar roots – ze heeft het zelf over het verhaal waar ze altijd omheen reisde.

Het boek begint aan het begin van de jaren 90 bij Joris thuis, in Amsterdam, waar ze toen al jaren woonde. Een telefoontje van haar vader: haar broer Fonny heeft een verkeersongeval gehad en ligt in coma op intensieve. ‘Onze Fonny heeft een accident gehad. Eergisternacht, op zijn verjaardag. (…) Op de weg van Hasselt naar Tongeren is Fonny’s auto tegen een boom gevlogen en twee keer over de kop gegaan. Fonny was onder invloed, natuurlijk, maar dat vertelt mijn vader er niet bij.’

Het is de zoveelste episode van een al jaren durend brokkenparcours. Als klein meisje keek ze op naar haar fascinerende oudere broer – ze was zelfs een beetje verliefd op hem. Een kleine dertig jaar later heeft die broer overal waar hij komt een spoor van vernieling achtergelaten. De familie-Joris is een laatste veilige haven waar Fonny terecht kan, en na het ongeval opent iedereen weer het hart voor de verloren zoon – niet toevallig de parabel waar de gelovige vader van de Jorissen vaak naar verwijst.

In de zes jaar tussen het ongeval en zijn dood gaat Fonny echter op hetzelfde elan verder: er zijn beloftes en pogingen om af te kicken, maar even snel komen berichten over weglopen uit instellingen of druggebruik in het bijzijn van zijn tienerdochter. De broers en zussen komen, achter de rug van de ouders, samen om over een colocatie te overleggen. Achter de rug van de ouders, omdat zij ondanks alles toch aan de zijde van hun zoon blijven staan. Dat zijn broers en zussen niets voor de in hoge nood verkerende Fonny gedaan hebben, neemt hun vader hen erg kwalijk kort na Fonny’s overlijden. Hij noemt hen moordenaars.

Lieve Joris beleeft die periode zelf op afstand – ze woont verder weg dan haar broers en zussen en is door haar werk vaak ook langere periodes in het buitenland. Op aanraden van haar vriend Marek maakt ze gedurende die hele periode notities van de gebeurtenissen. Ze beseft dan al dat ze Fonny, ondanks de tranen aan zijn ziekenhuisbed, ‘als hij erbovenop komt net zomin zal helpen als daarvoor’. Ook haar broers en zussen sluiten alsmaar vaker de deur om Fonny uit de nood te helpen.

Op de laatste pagina’s van het boek citeert Joris de Congolese rebellenstrijder Assani, het hoofdpersonage uit ‘Het uur van de rebellen’ (2006). Een man in een donkere put moet zich oprichten en zijn armen uitsteken, vindt Assani. “Als hij blijft liggen is hij loodzwaar en kan je hem er onmogelijk uit halen.”

Als het nieuws van Fonny’s dood komt, is Lieve Joris in het zuiden van Congo. Ze vertelt Assani over het leven van haar broer, en hoe haar 75-jarige vader als enige nog bereid was hem te helpen. Om die houding van haar vader te verklaren, gaat Joris graven in diens verleden. Hij groeide op als enig kind, zijn vader heeft hij nooit gekend. Als er dan toch eens een man in zijn jonge leven opdook, was het een van de broers van zijn moeder – allemaal geestelijken. Zijn jeugd levert vader-Joris behalve een grote devotie ook een afkeer voor de overheid, in zijn woorden ‘de instellingen’, op, en het zijn die instellingen die mee in de fout gingen in de zorg voor zijn zoon.

Joris’ eigen jeugd als vijfde kind van negen krijgt eveneens uitgebreid een plaats. Toen al beleefde Joris de gebeurtenissen ook op een afstand: ze trok dagelijks op met bomma, de moeder van haar vader, die rechtover de deur woonde. In die periode kijkt ze gefascineerd naar haar broer Fonny, de derde in de rij. Hij was het die zijn zus warm maakte voor de wereld die buiten hun dorp bestaat, maar uiteindelijk bleef hij zelf wel altijd rond het ouderlijke nest fladderen. Hij was het ook met artistieke ambities, maar veel verder dan Neerpelt kwam hij niet met zijn groepje.

In De Morgen vertelde Joris dat haar eigen redacteur, na lectuur van een derde van het manuscript, zei dat het boek over het menselijk tekort gaat. ‘Dat vond ik wel een mooie manier om het uit te drukken’, aldus Joris. En inderdaad: ‘Terug naar Neerpelt’ gaat over Fonny’s tekortkomingen, maar ook die van zijn ouders, zijn broers en zussen, Lieve Joris zelf inbegrepen, en de rest van zijn entourage.

Lieve Joris spaart niemand, ook zichzelf niet, in dit familieverhaal, maar toch is het absoluut geen meedogenloze afrekening. Hoewel ze de familie omschrijft als ‘miserievierders’ is er ook plaats voor humor, die het verhaal de nodige herkenbaarheid geeft. Die lichte toets die af en toe opduikt tussen de soms emotioneel zware scènes zal lezers van Joris’ eerder werk bekend voorkomen. Opnieuw koos ze ervoor om de grote verhalen van kleine mensen neer te schrijven, in een stijl die leest als een trein.

Sjeng Scheijen met ‘De avant-gardisten’: jonge, hemelbestormende kunstenaars

.
.© GF

Kunststromingen ontstaan en verdwijnen niet uit zichzelf, maar gedijen (of niet) steeds in een maatschappelijke en politieke context. Die stelling wordt treffend geïllustreerd in ‘De avant-gardisten’ van de Nederlandse slavist Sjeng Scheijen.

Het boek vertelt met veel vaart en liefde de lotgevallen van de Russische avant-garde kunstenaars in het begin van de 20e eeuw in de overgang tussen de monarchie van de tsaar en de Oktoberrevolutie die Lenin aan het bewind bracht.

Met de afzetting van de laatste tsaar Nicolaas II en de Februarirevolutie kwam er in de kunsten ruimte voor jonge, hemelbestormende kunstenaars die de traditie omver wilden werpen en bekend werden als futuristen. Ze waren excentriek, radicaal in hun afwijzing van de geschiedenis en gingen resoluut voor abstracte vormen en beelden.

Centrale figuur in het boek is Kazimir Malevitsj. Hij kreeg grote bekendheid, ook in West-Europa, als docent en theoreticus van de Russische avant-garde. De nieuwe lichting surfte mee op de golf van het revolutionaire elan dat ontstond na de omverwerping van de monarchie. De avant-gardisten werden aanvankelijk door de communisten aan de borst gedrukt, maar – zo vertelt Scheijen met veel zwier en details – geleidelijk aan door interne twisten en gebrek aan invloed bij de bureaucratie naar de marge van het artistieke toneel gedreven.

Een van de sterktes van het boek is dat de auteur zich niet beperkt tot conventionele historische bronnen, maar grotendeels put uit persoonlijke verhalen via dagboeken, privé-correspondentie en memoires van de hoofdrolspelers. Malevitsj verzamelde een kunstenaarsgemeenschap rond zich, maar die dreef hoofdzakelijk op idealisme. Met de verkoop van kunstwerken was nauwelijks een roebel te verdienen en er waren voedseltekorten en hongersnood. Een aantal van hen kwam terecht in de kunstafdelingen als docent of ambtenaar en kon zo overleven. Maar ‘het huwelijk tussen bolsjewieken en avant-gardisten was vanaf het begin conflictueus, beide partijen hadden uiteenlopende redenen voor hun samenwerking’.

De moeilijke relatie wordt mooi geïllustreerd door het verhaal van avant-gardist Vladimir Tatlin die in 1918 de opdracht krijgt om een plan uit te werken voor de oprichting van monumenten van communistische helden. Lenin dringt aan op realistische beelden, waarbij bijvoorbeeld het haar en de baard van Marx gelijkend moeten zijn. Een gewaagde futuristische sculptuur gewijd aan de anarchist Michail Bakoenin vond geen genade in de ogen van Lenin: ‘hoe is het mogelijk dat die decadente rommel in onze proletarische straten is neergezet’? Het standbeeld werd na twee jaar neergehaald.

Scheijen beschrijft met humor en Hollandse nuchterheid hoe de avant-gardisten -naast de erbarmelijke omstandigheden waarin ze hun kunst bedreven -door intern geruzie zichzelf in de voet schoten. Ze zetelden mee in overheidscommissies die mee beslisten over het aankoopbeleid van kunstwerken. Malevitsj en Tatlin plaatsten hun eigen werken zonder schroom bovenaan de lijst van aankopen, met een gevoel van ‘nu zijn wij aan de beurt’ Ze kregen al snel het verwijt van zelfverrijking en corruptie naar het hoofd geslingerd.

De auteur heeft dus veel aandacht voor menselijke gedragingen en kleine kantjes van de kunstenaars. Dat oog voor menselijk detail maakt het boek erg leesbaar.

De cover van het boek kreeg een afbeelding mee van de toren van Tatlin. Een monument van staal en glas dat de revolutionaire geest van het regime moest veruitwendigen. Scheijen noemt het een ‘uitzinnig object dat in verschillende opzichten de Russische avant-garde heeft gedefinieerd’.

Het mag een wonder heten dat in een context van ontbering en terreur (Lenin en Stalin) de invloed van de avant-gardisten uiteindelijk verder reikte dan het begin van de eeuw. Dankzij internationale contacten in Berlijn en Parijs kregen sleutelwerken van onder meer Malevitsj, Tatlin en El Lissitsky ruime weerklank en beïnvloedden ze onder meer de kunstbeweging De Stijl.

De avant-gardisten, de Russische revolutie in de kunst 1917-1935, Sjeng Scheijen. Uitgeverij Prometheus, 586 pagina’s.

Mirjam van Hengel met ‘Een knipperend ogenblik. Portret van Remco Campert’: portret van het zondagskind van de Nederlandse letteren

.
.© GF

Met ‘Een knipperend ogenblik. Portret van Remco Campert’ maakt Mirjam van Hengel kans op de Bookspot Literatuurprijs voor non-fictie. In het biografische portret loodst van Hengel de lezer langs het leven en werk van de intussen 90-jarige dichter, columnist en schrijver Remco Campert, het zondagskind van de Nederlandse letteren. Ze probeert daarbij ook de lades open te trekken die Campert zelf misschien liever gesloten had gelaten.

Twee jaar lang ging auteur Mirjam van Hengel quasi elke vrijdag langs bij Remco Campert voor een gesprek. Uit die urenlange gesprekken met Campert filterde ze het bijna 600 pagina’s dikke biografische portret ‘Een knipperend ogenblik’. Geen klassieke wetenschappelijke biografie met een exhaustieve feitenopsomming, maar eerder een verhaal dat de lezer meevoert door het leven en werk van Campert, die intussen een van de laatste overlevers van een generatie is geworden.

Een biografie over een nog levende schrijver is eerder ongewoon en Mirjam van Hengel kreeg hier en daar kritiek op haar aanpak. Die zou door de wekelijkse bezoekjes aan Campert onvoldoende afstandelijk zijn. Volgens de Nederlandse auteur Maarten ’t Hart is Van Hengel daarom hier en daar ’te lievig’ en ‘hagiografisch’ over Campert. Van Hengel bezondigt zich volgens hem ook soms aan ‘mooischrijverij’. Ook recensent Dirk Leyman van De Morgen vindt de stijl hier en daar ’te lyrisch’.

Toch is het volgens Maarten ’t Hart een ‘geslaagde biografie’. Dat komt vooral omdat van Hengel verder wil gaan dan het herkauwen van de tientallen, honderden interviews die Campert de afgelopen decennia heeft gegeven.

Zo kijkt van Hengel bewust verder dan het bekende beeld van de schuchtere, blozende dichter en atypische Vijftiger met zijn bekende cocktail van herkenbaarheid, weemoed en ironie.

Natuurlijk passeren er tal van anekdotes over liederlijke avonturen die Campert had met onder meer Bert Schierbeek, Rudy Kousbroek, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Hugo Claus. En ook de vier huwelijken en tal van andere bedgenoten passeren de revue. Op dit punt kruisen twee BookSpot-genomineerden elkaar. Zo heeft van Hengel het natuurlijk ruim over het huwelijk tussen Campert en Frederike (‘Fritzi’) ten Harmsen van Beek en hun woelige periode op Jagtlust. Een periode die ook aan bod komt in de biografie van Maaike Meijer over F. Harmsen van Beek (‘Hemelse mevrouw Frederike’).

Maar het is vooral wanneer van Hengel lades opentrekt die Remco misschien liever zelf gesloten had gelaten, dat het boek echt interessant wordt. Zo zijn er de passages over de relatie met zijn vroeg afwezige vader Jan Campert, de auteur en verzetsstrijder die in 1943 omkwam in het concentratiekamp Neuengamme. Die passages tonen hoe de afwezigheid en het verlies van die vaderfiguur bij Campert hebben gezorgd voor een diepgewortelde verweesdheid.

Ook opvallend zijn de passages over de verhouding tussen Campert en zijn eigen kinderen en stiefkinderen. De getuigenissen van die (stief)kinderen schetsen een beeld van Campert als een wegkijkende, afwezige en onverantwoordelijke vader. ‘Een pijnlijk verhaal van onvermogen en verwaarlozing’, noemt van Hengel het.

Hoewel uit het portret duidelijk is dat Campert het daar achteraf zelf moeilijk mee had, zei hij afgelopen zomer in een interview in Humo dat hij zich nergens voor schaamt of spijt van heeft. ‘Waar zou je je voor schamen? Wat je gedaan hebt, is toch achter de rug. Ik schaam me voor weinig. Als je je moet schamen voor je eigen leven, dat lijkt me niet verstandig’, aldus Campert.

Thomas Rueb met ‘Laura H.’: indrukwekkend verslag over leven in het kalifaat dat wegleest als een thriller

.
.© GF

. Het kalifaatmeisje uit Zoetermeer’ schreef de Nederlandse journalist Thomas Rueb een beklijvend en gedetailleerd verslag over het onwaarschijnlijke verhaal van de Nederlandse Syriëgangster Laura H., een non-fictieverslag dat wegleest als een fascinerende thriller.

In ‘Laura H.’ gaat Rueb op zoek naar de beweegredenen van Laura, een jonge Nederlandse vrouw die in 2015 met haar echtgenoot Ibrahim en haar twee jonge kinderen halsoverkop vertrekt naar het IS-kalifaat in Syrië en Irak. ‘Wat bezielde je?’, vraagt de journalist zich in het begin van het boek af. Die vraag blijft ook na het lezen van het boek hangen.

Alles begint in Zoetermeer, een gemeente tussen Den Haag en Rotterdam, waar we Laura leren kennen. Het meisje is de dochter van een hooggeplaatste Nederlandse ambtenaar en een Surinaamse moeder. Een vrij zorgeloze jeugd keert al vrij snel om. Laura lijdt onder de ernstige ziekte van haar broertje Ingmar en de scheiding van haar ouders. Ze krijgt weinig aandacht thuis en zoekt haar heil bij een jongen van Marokkaanse origine, die haar seksueel uitbuit. Op een bepaald moment is er sprake van een groepsverkrachting door tien Nederlands-Marokkaanse jongens. Laura is dan 13 jaar oud. Het meisje spendeert een groot deel van haar tienerjaren in allerhande jeugdinstellingen.

Wanneer ze zestien is, bevalt Laura van haar eerste kind, een dochtertje met wie de jonge vader niets te maken wil hebben. Een jaar later raakt ze opnieuw zwanger, maar de vader – een andere jongen – dwingt haar tot een abortus. In ruil daarvoor belooft hij met haar te trouwen, maar meteen na de ingreep verdwijnt hij spoorloos.

Gaandeweg zien we Laura radicaliseren, al gebeurt dat heel geleidelijk. Het meisje wil haar sletterige imago bijstellen en besluit moslim te worden. Op school vertelt ze het verzonnen verhaal dat ze door haar Nederlandse ouders geadopteerd is uit Marokko. Ze meet zich de valse naam ‘Lamyae’ aan, begint een hoofddoek te dragen en zoekt contact met andere moslimmeisjes en bekeerlinges, onder meer in de moskee. De relatie met haar ouders verzuurt, en Laura zoekt haar heil op een islamitische datingsite waar ze in contact komt met Ibrahim. Een week later trouwen ze al.

Ibrahim blijkt al snel erg streng in de leer, en is bovendien extreem gewelddadig. Zo mishandelt hij haar geregeld en mag het meisje amper nog alleen de straat op. Laura raakt zwanger van een tweede kind, een jongetje dit keer. Enkele maanden later dient ze na een nieuwe mishandeling klacht in tegen Ibrahim en komt het gezin in het vizier van de Nederlandse jeugdzorg, die ermee dreigt de kinderen elders onder te brengen. Wanneer een bevriende moslima oppert naar het IS-kalifaat te trekken, ziet Laura dat als een uitweg.

Thomas Rueb reconstrueert daarna Laura’s leven in het kalifaat, in de Iraakse stad Mosoel, voornamelijk aan de hand van getuigenissen van het meisje zelf. Er is weinig voedsel, zij en de kinderen verblijven in allerlei vieze vrouwenhuizen en worden ziek door vervuild drinkwater. De gefrustreerde Ibrahim gaat haar steeds vaker slaan. Eén keer vermoordt hij haar net niet omdat ze uien in de pizzasaus doet. “Ik wil dat je een betere vrouw wordt, daarom verneder ik je”, is zijn uitleg. De getuigenis biedt een onthutsend beeld op het leven in het kalifaat, zo rauw dat je als lezer medelijden krijgt met Laura – en vooral met haar twee jonge kinderen.

De apotheose van het boek, en meteen ook de reden waarom Laura in Nederland zo bekend is, is haar ontsnapping. Het meisje slaagt er uiteindelijk in met de hulp van haar vader – die een Duitse radicaliseringsexpert inschakelde en daarvoor duizenden euro’s neertelde – uit het kalifaat weg te komen. Een ontsnapping uit het kalifaat is sowieso al erg uitzonderlijk, en zij is dan ook nog eens de eerste Nederlandse vrouw die daarin slaagt. Laura verdwijnt bij aankomst in Nederland meteen achter de tralies. Er zijn allerlei twijfels over haar ontsnappingsverhaal, en de Nederlandse justitie vermoedt dat ze misschien de opdracht meekreeg van IS om aanslagen te plegen in het thuisland.

Dat Laura en haar kinderen konden ontsnappen en zelfstandig tot bij de Koerdische peshmerga buiten het kalifaat-grondgebied zijn geraakt, vindt het gerecht ongeloofwaardig, des te meer omdat Ibrahim – die mee uit Mosoel was vertrokken – daar niet in slaagde. Het komt tot een proces, maar Laura blijft erbij dat ze gedwongen naar het kalifaat afreisde en daar niet veel meer deed dan koken, de was doen en voor de kinderen zorgen. Ze wordt uiteindelijk veroordeeld tot 24 maanden cel, waarvan 13 voorwaardelijk voor een ondersteunende rol in het plegen van terreurmisdrijven, maar wordt niet beschouwd als volwaardig lid van de terreurbeweging IS. Laura H. is intussen al een tijdje weer op vrije voeten.

Rueb reconstrueert het hele verhaal van Laura’s vertrek naar Irak tot en met haar veroordeling, en staaft dat met een indrukwekkende hoeveelheid bronnenmateriaal. De journalist trok naar het voormalige kalifaat, sprak er met de Koerdische strijders die betrokken waren in Laura’s ontsnapping, interviewde de Duitse deradicaliseringsexpert en een hele resem aan tussenpersonen. Hij sprak ook urenlang met Laura’s vader, Eugène, en met Laura zelf. in totaal verzamelde Rueb ruim 150 uur aan opnamemateriaal. Het resultaat is een indrukwekkend gedetailleerd boek, dat ondanks het non-fictielabel wegleest als een aangrijpende, meeslepende thriller. Kleine kanttekening: ook Rueb er niet in geslaagd het hele ontsnappingsverhaal voor eens en voor altijd bloot te leggen. Hoe Laura erin slaagde het kalifaat uit te komen, blijft nog altijd grotendeels onduidelijk. De journalist komt tot de conclusie dat het meisje ongelooflijk veel geluk heeft gehad.

Thomas Rueb won met ‘Laura H.’ eerder al de Brusseprijs voor het beste Nederlandstalige journalistieke boek.

‘Laura H. Het kalifaatmeisje uit Zoetermeer’ is uitgegeven bij Das Mag en telt 538 pagina’s.

Maaike Meijer met ‘Hemelse mevrouw Frederike’: de moeizame ontrafeling van de Fritzi-mythe

.
.© GF

Maaike Meijer maakt met ‘Hemelse mevrouw Frederike’, een biografie over Frederike ‘Fritzi’ Harmsen van Beek, kans op de BookSpot Literatuurprijs voor non-fictie. De biografie leest als een constant gevecht tegen de mythevorming rond de Nederlandse dichter, schrijver en kunstenaar.

Frederike Harmsen van Beek. In Vlaanderen doet de naam weinig belletjes rinkelen en in Nederland is het beeld over Harmsen van Beek dan weer sterk beïnvloed door haar periode op het Blaricumse landgoed Jagtlust. De straffe verhalen en anekdotes over die periode hebben de reputatie van Harmsen van Beek als feestende lichtekooi in de literaire geschiedschrijving geslepen.

In haar biografie probeert Maaike Meijer die mythevorming rond ‘Fritzi’ te ontzenuwen en tegelijk de lampen van de schijnwerpers meer op het werk van Harmsen van Beek te richten.

Dat lukt maar half. Ja, Meijer besteedt veel aandacht aan het markante oeuvre van Harmsen van Beek. Ze legt via tekstanalyses uit waarom die zo’n eigenzinnige en unieke stem in de Nederlandse letteren is geworden.

Maar hoe hard Meijer ook probeert, de ongebreidelde creatieve kracht en ’taalacrobatiek’ van Harmsen van Beek worden vaak overschaduwd door de stroom aan liederlijke en soms schrijnende verhalen over de auteur. Er valt ook moeilijk naast het grillige liefdesleven, inclusief relaties met een resem ‘foute mannen’, te kijken. En Meijer gaat ook het drankmisbruik van Harmsen van Beek niet uit de weg. Zo dronk ze op een bepaald moment twee tot drie flessen sherry per dag. Dat drinken gebeurde ook al eens uit een vaas in plaats van uit een glas.

Maar interessanter is de analyse die Meijer maakt van het gespleten karakter van Harmsen van Beek. Het is een opvallende dynamiek van aantrekken en afstoten die telkens terugkeert. Harmsen van Beek kent veel innige vriendschappen en liefdes, maar die relaties springen vaak erg abrupt stuk. ‘Ze verdraagt de onveiligheid van intieme relaties niet, ze kan er niet mee omgaan. Het moet kapot’, schrijft Meijer. Het is een patroon dat al start bij haar eerste grote liefde Jan Hooglandt, maar waar later bijvoorbeeld ook auteur Charlotte Mutsaers mee af te rekenen krijgt.

Meijer suggereert dat veel van dat gespleten karakter te verklaren kan zijn door de moeilijke en liefdeloze relatie met haar moeder. Die moeder noemde haar onder meer dik en lelijk. Ze kleedde Fritzi ook bewust lelijk, uit jaloezie. Die afwijzing door haar eigen moeder zadelt Fritzi op met een gevoel dat ze steevast tekort schiet, een gevoel dat ze als een molensteen lijkt mee te slepen in latere sociale relaties.

Fictie

Nicolien Mizee met ‘Moord op de moestuin’: een tuin met een vleugje Agatha Christie

.
.© GF

De Nederlands schrijfster Nicolien Mizee is een van de vijf kanshebbers voor de BookSpot Literatuurprijs in de categorie fictie. ‘Moord op de Moestuin’ is een humoristisch verhaal met fijnzinnig psychologische analyses dat vlot wegleest, en waarvoor Mizee deels de saus haalde bij detectiveschrijfster Agatha Christie.

De hele geschiedenis begint als de zuster van Judith en haar zwager een pan soep komen brengen. Judith is net getrouwd met de veertien jaar oudere Thijs, die drie dagen na het huwelijk een hartaanval gekregen heeft en nog maar een schim is van zichzelf. Op de dag dat hij thuiskomt uit het ziekenhuis slaan de buren aan het verbouwen. Schoonzus Cora en zwager Ab besluiten dat een pan soep niet afdoende is: er dient stevig uitgerust te worden. Daartoe wordt een boswachterswoning gehuurd op een landgoed, voor de hele zomer maar liefst, met zijn vieren.

Dat landgoed Groenlust blijkt het eigendom van Fiep en Anne, twee jeugdvriendinnen van de zussen. Op het domein blijkt bovendien een soort vloek te rusten. Fiep en Annes voorvaderen verloren er hun verstand en hun eigen vader Friso verdween jaren geleden om nooit meer iets van zich te laten horen.

Groenlust huisvest ook een strook volkstuintjes bestierd door een resem excentrieke moestuiniers, die Mizee met veel humor en gevoel voor absurditeit fijnzinnig neerzet. De eigenwijze Govert. Zwanet, die vroeger bloedmooi was, maar er nu uitziet als een man en de moeder is van Koos, die elke ochtend pannenkoekjes komt eten in de boswachterswoning. De eigenaardige dokter Zeelenburg, die een bunker heeft in zijn tuin en allerlei giftige planten verbouwt. En Guusje en Kenny, die een tuin delen waar een kostbare saffraanpeer, de enige in heel Nederland, zich in bevindt.

Judith neemt vlak na aankomst zelf een van de tuintjes en raakt verwikkeld in de raadsels en intriges tussen de bewoners. Er blijkt een verbeten strijd gaande, ogenschijnlijk over een boom. De chaos wordt compleet als in het bamboebos naast de volkstuintjes de schedel opduikt van oom Friso, de vader van Fiep en Anne, en een van de bewoners dood wordt aangetroffen onder de saffraanpeer. Judith gaat op zoek naar de dader en stuit op nog meer onwaarschijnlijke verhalen over de bewoners van het vervloekte oude landgoed.

Nicolien Mizee herleest elk vijf jaar het oeuvre van Agatha Christie en haalde haar inspiratie deels bij de detectivekoningin van de twintigste eeuw. Een moord, een overzichtelijk aantal bewoners met elk hun motieven en onverwachte plotwendingen. Maar wie een Agatha Christie in de ware zin van het woord verwacht, is eraan voor de moeite. Daarvoor is ‘Moord op de Moestuin’ net niet spannend genoeg en evenmin een echte whodunit. Voor wie echter een boek wil dat vlot wegleest, met een directe stijl, vileine humor en veel gevoel voor het absurde, is ‘Moord op de moestuin’ een echte aanrader.

Peter Buwalda met ‘Otmars Zonen’: een epos over relaties, wraak en de olie-industrie

.
.© GF

De Nederlander Peter Buwalda is met zijn tweede roman ‘Otmars zonen’ een van de kanshebbers voor de BookSpot Literatuurprijs voor fictie. Een lijvig boek over relaties, wraak en de niet zo propere olie-industrie, maar ook over zoveel meer.

‘Otmars zonen’ vertelt het verhaal van Ludwig die naar Siberië reist voor een gesprek met Johan Tromp, een topman van Shell, het bedrijf waarvoor hij zelf werkt. Hij ontmoet er zijn vroegere huisgenote Isabelle met wie hij samen komt vast te zitten in een sneeuwstorm. Beiden blijken op hun manier een diepe band te hebben met Tromp.

De tijdslijn in het heden waarin het boek van meer dan 600 bladzijden zich afspeelt, omspant slechts enkele dagen, waarin Buwalda de lezer de hele tijd meeneemt naar het verre en minder verre verleden van zijn hoofdpersonages. Zo vertelt hij onder meer over Ludwigs kindertijd met zijn stiefzus en -broer, die een muzikaal genie blijkt te zijn, Isabelle’s avonturen als onderzoeksjournaliste gespecialiseerd in de oliesector, haar band met haar adoptiefamilie en in het bijzonder haar grootvader – een bekende kinderboekenschrijver, en Ludwigs frustrerende relatie met zijn vriendin Juliette. Seksualiteit en de relaties met vaderfiguren spelen een grote rol, terwijl Buwalda via zijn personages ook een grimmig beeld van de olie-industrie schetst, die groot geld verdient op de kap van arme landen.

Het verhaal wordt deels uit het perspectief van Ludwig verteld, deels uit dat van Isabelle en ook een stukje uit dat van Tromp, waardoor de lezer de personages een voor een beter leert kennen en puzzelstukken in elkaar vallen.

Otmars Zonen is de langverwachte tweede roman van Buwalda. Letterlijk, want tussen deze roman en zijn debuutroman zit meer dan acht jaar en bovendien had Buwalda aangekondigd dat het boek al in september 2018 zou uitkomen, een half jaar voor het boek echt in de rekken lag. Het is een roman over jaloezie, wraak, berouw dat te laat komt, goed versus kwaad, waarin Buwalda een ruw beeld schetst van intermenselijke relaties. Dat het verhaal zich afspeelt op Sakhalin, een desolaat eiland ten oosten van Rusland, draagt alleen maar bij aan die kille atmosfeer.

Buwalda’s personages roepen, al dan niet bewust, niet meteen sympathie op, waardoor het even kan duren vooraleer de lezer zich een houding vindt. De personages zijn niet altijd geloofwaardig, en door de vele technische beschrijvingen, bijvoorbeeld over klassieke muziek, komt de roman bij momenten arrogant over. Toch slaagt de auteur erin stap voor stap een indrukwekkend verhaal op te bouwen. Het contrast tussen het erg trage tempo van het verhaal in Rusland -Isabelle zit tachtig bladzijden lang in een sneeuwschuiver richting een fabriek- en de soms totaal onverwachte overgangen naar het verleden, maakt de roman dynamisch en zelfs verrassend.

Dat ‘Otmars Zonen’ geen afgewerkt verhaal is maar het eerste deel van een trilogie, blijkt bij het toeslaan van het boek. Het einde is niet alleen open, maar het lijkt ook alsof de schrijver sommige van zijn verhaallijnen even uit het oog verloren is.

De twee andere delen van de trilogie ‘De Jaknikker’ en ‘Hysteria Siberiana’ krijgen volgens Buwalda dezelfde omvang als deel één, wat van het totale werk dus een epos van meer dan 1.800 bladzijden zal maken.

Buwalda’s roman werd op 6 november al bekroond met de BookSpot Lezersprijs.

Marente de Moor met ‘Foon’: een verhaal over onverstaanbare mensen en verstandige dieren

.
.© GF

Met haar nieuwste roman ‘Foon’ is de Nederlandse auteur Marente de Moor een van de vijf genomineerden die kans maken om donderdag de BookSpot Literatuurprijs fictie in de wacht te slepen. Als ze met dit ongewone, raadselachtige verhaal dat neigt naar een gruwelijk sprookje de hoofdprijs wegkaapt, mag De Moor zich de schrijfster van het beste Nederlandstalige literaire boek van het jaar noemen.

‘Foon’ vertelt het verhaal van de Russische zoölogen Nadja en Lev, die in een zeer afgelegen huis in de bossen wonen en autarkisch leven. Lev, bijna twintig jaar ouder dan Nadja, was haar leraar biologie. Hun kinderen zijn naar de grote stad getrokken en Lev en Nadja blijven achter met hun bonte verzameling dieren. Ooit hadden ze een biologisch station aan de oevers van een rivier, dat ze Het Laboratorium van Onafhankelijkheid noemden. Ze deden er onderzoek en er vonden zomerkampen plaats. Ze runden er ook een asiel voor beren, een attractie met een erg wrange nasmaak, zo zal later blijken.

Lev lijdt aan geheugenverlies en die amnesie is niet bevorderlijk voor hun relatie. Een bed delen ze al lang niet meer en bovendien is Lev niet vies van slippertjes. ‘Ik zou het elke vrouw willen afraden iets te beginnen met een veel oudere man. Hij zal een makkelijke prooi voor je zijn, je hoeft niet slim te zijn, niet eens mooi of sexy. Dat jonge is genoeg’, klinkt het verbitterd bij Nadja. ‘Ik wist niet dat mannen niet geleidelijk, maar plotsklaps verouderen, dat ze zich op een dag een scharrelpasje aanmeten, zin krijgen in zoetigheid en je bij de arm grijpen in plaats van bij je billen. Vanaf dan mag je zijn lijf verplegen, maar blijf weg bij zijn geest, die heerszuchtiger zal zijn dan ooit. Je zal niet meer begeerlijk zijn, maar sterk genoeg om hem te tillen. En hij zal je breken met woorden.’

De Grote Geluiden die de personages (menen te) horen, komen regelmatig terug in het boek en kunnen het best omschreven worden als disharmonieus trompetgeschal. De titel van het boek verwijst naar de achtergrondruis van het leven. ‘De hele geschiedenis zit erin, van het liefste lied tot de angstigste schreeuw. Mensen die bang zijn voor geluiden zijn bang voor hun verbeelding. Ze sluiten hun geestesoog en roepen heel hard: het is niet echt! Maar de verbeelding bestaat.’

De Moor beschrijft met zin voor precisie het spanningsveld tussen wetenschap en religie, realiteit en fictie, gedachten en waanbeelden, vrijheid en eenzaamheid, mens en dier. De auteur is slavist en woonde vlak na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie jarenlang in Rusland. Dat het verhaal zich afspeelt in de Russische bossen, hoeft niet te verbazen. Wel verbazingwekkend is de manier waarop De Moor een loopje neemt met de lezer. Van zodra die denkt het verhaal een beetje te doorgronden, slaagt De Moor erin een ander tipje van de sluier op te lichten zodat de lezer twijfelt. Maar de sluier helemaal oplichten doet De Moor niet. De lezer blijft alleen achter met zijn verbeelding.

Marente de Moor kreeg voor ‘Foon’ in oktober de Jan Wolkers Prijs voor het beste Nederlandse natuurboek. Het was de eerste keer dat die prijs naar een roman ging. ‘Foon’ is ‘een boek dat je de ogen opent voor de schoonheid en de raadsels van de natuur’, zei de jury tijdens de prijsuitreiking. ‘Een boek vol wijsheid en kennis, op speelse wijze opgediend.’ Begin november kwam daar ook de F. Bordewijkprijs bij, een literaire prijs van de gemeente Den Haag. ‘Foon’ is een “met meesterhand geschreven ideeën roman over de mens die het mysterie van het bestaan steeds moeilijker kan verdragen’, aldus het juryverslag.

‘Foon’ telt 319 bladzijden en werd uitgegeven bij Querido. De auteur kreeg voor het schrijven van het boek een projectsubsidie van het Nederlands Letterenfonds.

Manon Uphoff met ‘Vallen is als vliegen: wanneer een gistend verleden literair ontploft

.
.© GF

De Nederlandse auteur Manon Uphoff maakt met haar ‘Vallen is als vliegen’ kans op de Bookspot Literatuurprijs voor fictie. In de roman maakt Uphoff komaf met haar verleden, een pijnlijk verleden dat getekend is door misbruik en dat haar achtervolgt ‘als een bange hond’. Het verhaal leest als een draaikolk waarbij Uphoff al haar taalkundig vermogen in de strijd gooit.

‘Ik heb gevochten als een leeuw om dit pokkeverhaal niet te vertellen’, zo zei Uphoff zelf in een interview met Het Parool. Maar in 2015 valt haar uitgehongerde zus Henne Vuur van de trap. Ze weigert zich te laten meenemen met de ambulance en overlijdt. Die gebeurtenis was voor Uphoff alsof de ventieldop van een jarenlang borrelende snelkookpan werd losgemaakt.

Wat volgt is een terugblik op een jeugd waarin de verteller – in het verhaal ‘ondergetekende’ – jarenlang samen met haar zussen misbruikt wordt door haar vader, Henri Elias Hendrikus Holbein of afgekort HEHH, een afkorting die wat doet denken aan HhhH (Himmlers hersens heten Heydrich) van de Franse auteur Laurent Binet.

De afrekening met haar vader en haar pijnlijke verleden is allesbehalve zwart-wit. Zo is de vader enerzijds de nachtelijke Minotaurus, een schepsel met de kop van een stier en het lichaam van een mens, die zijn dochters misbruikt en bedreigt (‘Lig stil, of ik maak je kapot’). Maar tegelijk schemert er begrip en ook genegenheid door voor de ‘getroebleerde, diep beschadigde’ vader. Er is die vreemde gespletenheid tussen vader en monster, schrijft Uphoff ergens bijna letterlijk.

Uphoff trekt de lezer mee in een draaikolk van herinneringen en gevoelens, gaande van schuld, angst, woede en schaamte tot afkeer en loyaliteit. Ze gebruikt daarvoor een taal die soms beklemt en dan weer vonkt .

Wie een chronologisch of helder relaas verwacht, is eraan voor de moeite. Daarvoor zou ‘helderheid van denken’ nodig zijn. ‘Een vermogen waarover ik heel lange tijd niet beschikte’, schrijft de hoofdpersoon. Net als de herinneringen zelf vormt de taal op die manier een labyrint en vertakt het verhaal in tal van zijwegen.

Een van de interessante zijwegen is de verhouding tot de moeder. Ook daar is er de donkere schaduw van het verleden. ‘Ik kan maar beter eerlijk zijn. Ik heb weinig herinneringen aan mijn moeder als een warme, welkome plek.’

‘Vallen is als vliegen’ leest als een literaire overwinning op een pijnlijk verleden. Een verhaal dat voor Uphoff van levensbelang lijkt om het te vertellen. Vallen had voor Uphoff even goed kunnen eindigen in neerstorten, maar door de taal en verbeeldingskracht is het vliegen geworden.

Wessel te Gussinklo met ‘De Hoogstapelaar’: de geest van een narcistische tiener

.
.© GF

‘De Hoogstapelaar’ van de Nederlandse auteur Wessel te Gussinklo neemt de lezer mee in de geest van de 17-jarige narcistische tiener Ewout Meyster, die zich superieur waant tegenover zijn vrienden. Of is dat slechts een houding om iets anders te maskeren?

‘De Hoogstapelaar’ is na ‘De verboden tuin’ (1986) en ‘De opdracht’ (1995) het derde boek dat te Gussinklo wijdt aan het hoofdpersonage Ewout Meyster. Daarin woont de 17-jarige Ewout bij zijn moeder in Utrecht, op het einde van de jaren 50. Door zijn slecht gedrag wil geen enkele school hem nog hebben. Hij brengt zijn dagen al rokend en cola drinkend door, op zijn kamer of met zijn vrienden.

Al zijn gedachten gaan naar hoe mannelijk en krachtig over te komen op anderen, en daarbij analyseert hij elke beweging die hij maakt en alles wat hij zegt. Voor zijn vrienden houdt hij ‘spreekuren’ op zijn kamer, waarin hij hen rechtuit meedeelt wat er allemaal schort aan hun gedrag.

Naar de buitenwereld toe gedraagt Ewout zich dus als een blaaskaak of ‘hoogstapelaar’, zoals de titel van het boek zegt. Maar als lezer weet je dat hij zich vaak erg anders voelt dan hij zich voordoet. Dan kan hij niets anders dan bewegingsloos op zijn bed liggen, soms wel een week lang, overmand door depressieve gevoelens. Het wordt duidelijk dat de stoere, arrogante Ewout die hij denkt te moeten zijn slechts een pose is. Het is een dekmantel om een geheim verhullen over zichzelf dat hij volstrekt onaanvaardbaar vindt, en waarvan hij als de dood is dat het uitkomt.

In ‘De Hoogstapelaar’ ligt de focus niet op het verhaal, want eigenlijk gebeurt er niet veel in het boek. In de plaats daarvan dompelt het werk de lezer volledig onder in de innerlijke strijd van Ewout. Hij maakt bij momenten erg tegenstrijdige gevoelens los, wat het boek interessant maakt om te lezen.

‘De Hoogstapelaar’ telt 372 pagina’s en werd uitgegeven door de Nederlandse uitgeverij Koppernik.

Partner Content