Historicus Marnix Beyen over het boek ‘De Lage Landen’: ‘Het is een antwoord op de Vlaamse canon’

'Allegorie op de ware vrijheid', van GERARD DE LAIRESSE (1672) 'De Republiek aanvaardde de Oranjes als erfelijke politieke leiders.' © Foto Carnegie Foundation - Peace Palace
Walter Pauli

Met De lage Landen. Een geschiedenis voor vandaag willen twee Nederlandse en een Belgische historicus niet de zoveelste vaderlandse geschiedenis brengen. Ze onderzoeken ook via welke draden wij nog altijd gebonden zijn aan ons verleden, en hoe dat vandaag zijn sporen nalaat. ‘In het Nederlandse Poldermodel staat de res publica centraal. In het Belgische sociaal overleg het eigenbelang.’

Aandacht voor de nationale geschiedenis zit in de lift en is zelfs voorwerp van controverse. Nederlanders voeren een stevig debat over hun Gouden Eeuw en tegelijk stellen ze een historische canon samen, die voortdurend bijgewerkt wordt. In Vlaanderen komt zo’n canon er ook, naast een heus museum van de Vlaamse geschiedenis. Nog even en we krijgen misschien wel een Historicus des Vaderlands. In zo’n klimaat groeit al snel de vraag naar een nieuwe ‘nationale’ geschiedenis. Dergelijke algemene geschiedenisboeken zijn allang geen encyclopedieën meer van namen, feiten en data. Dat toont De Lage Landen. Een geschiedenis voor vandaag: het wil vooral relevant zijn en focust dus op begrippen als burgerschap, sociale cohesie en politieke cultuur, en hoe die door de eeuwen evolueerden in Noord en Zuid.

In de 19e eeuw was Nederland niet meer het moderne gidsland van Europa. Die rol had België overgenomen.

‘We kregen de vraag van Stichting Ons Erfdeel om een geschiedenis van “De Lage Landen” te schrijven’, vertelt coauteur Marnix Beyen (Universiteit Antwerpen). ‘Wellicht hadden ze graag gezien dat we een geschiedenis van Nederland en Vlaanderen zouden brengen met de Nederlandse taal als bindmiddel, dus eerder vanuit een – modern – Groot-Nederlands perspectief. Maar dat is niet echt onze visie. Mijn Nederlandse collega’s Judith Pollmann en Henk te Velde en ikzelf hadden ook níét kunnen ingaan op die uitnodiging. Die weigering zou zelfs passen in een tijdgeest waarbij elke geschiedenis internationaal wordt ingebed – dat doe ik ook met mijn eigen onderzoek en onderwijs. Enkele collega’s hebben ons zelfs laten weten dat ze het nogal vreemd vonden dat wij in deze tijd nog een geschiedenis van de Lage Landen willen schrijven. Maar deze regio hééft een eigen geschiedenis. Waarom zouden we die niet mogen kennen? Dus hebben we de uitnodiging van Ons Erfdeel aangenomen. En ze meteen omgedraaid. We hebben het perspectief veranderd. We hebben zelfs de tekst van de promofolders aangepast omdat die de Lage Landen voorstelde als Vlaanderen en Nederland. De historische Lage Landen bestaan nochtans uit België en Nederland, en ook Luxemburg.’

Namen en Henegouwen zijn inderdaad al duizend jaar vastgeklonken aan Vlaanderen en Brabant.

Marnix Beyen: Het begrip ‘Lage Landen’ dateert uit de veertiende en de vijftiende eeuw. In het buitenland waren begrippen als ‘Belgicus’ en ‘Fiamminghi’ – Italiaans voor Vlamingen – volstrekt inwisselbaar. De taalgrens speelde geen rol. De Vlaamse polyfonie kwam net zo goed tot bloei in Henegouwen of het prinsbisdom Luik. Tegelijk ging het ook om een ‘negatieve identiteit’: de Lage Landen behoorden níét bij het Duitse Keizerrijk of bij Frankrijk. De Lage Landen mag je dus niet beperken tot Nederland en Vlaanderen. Dat zou haast automatisch leiden tot een geschiedenis waarbij ’taal’ de verbindende factor wordt van wat dan al snel een gemeenschappelijke ‘volksaard’ heet.

Elk nationalisme is jullie vreemd?

Beyen: Historici moeten de impact van begrippen als nationale identiteit en politieke cultuur onder ogen zien. Ook daarom zijn de Lage Landen een interessante casus. Belgen en Nederlanders delen al eeuwen soortgelijke inzichten rond burgerschap en sociale cohesie. Toch hebben België en Nederland zich om tal van al dan niet toevallige redenen apart ontwikkeld, waarbij de onderlinge verschillen vaak belangrijker geworden zijn dan de gelijkenissen. Ons boek is dus geen essentialistische geschiedenis, waarbij Vlaanderen en Nederland zich bijna wetmatig zouden hebben ontwikkeld tot de rijke, zelfbewuste regio’s die ze nu zijn. In die zin is onze kijk op de Lage Landen ook een antwoord op de Vlaamse canon: we tonen aan dat onze geschiedenis ook heel anders had kunnen verlopen.

Toch waren de Lage Landen zelden een politieke eenheid. Keizer Karel zorgde in 1543 voor eengemaakte Nederlandse gewesten. Al in 1581 scheidde het Noorden zich af. Pas in 1815 bracht het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I opnieuw politieke eenheid. In 1830 scheurde België zich af. De laatste vijfeneenhalve eeuw waren Noord en Zuid amper 53 jaar ‘samen’.

Beyen: De Nederlanden onder de Habsburgers zijn niet te vergelijken met het Koninkrijk der Nederlanden van Willem I. Zeker, zowel Filips II als Willem I was een autoritaire vorst die de burgerschapsidealen van de Lage Landen slecht heeft ingeschat. Filips II wilde een katholiek-conservatief regime, Willem I een progressief-protestantse staat: telkens ging het om een autocratisch model. Maar toch. Hadden we in de zestiende eeuw een andere vorst gehad dan Filips II, dan zou onze geschiedenis anders verlopen zijn. Onder Willem I was de kans op een politieke eenmaking van Nederland en België eigenlijk al verkeken. De verschillen waren te groot geworden.

Tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795) – de naam van de noordelijke provincies die zich onder Willem van Oranje hadden afgescheiden van Spanje – had een sterke natievorming plaatsgevonden. Twee actoren speelden daarbij een belangrijke rol: de protestantse religie en het Huis van Oranje. Op enkele onderbrekingen na aanvaardde de Republiek de Oranjes als erfelijke politieke leiders. Later bleef de Oranje-monarchie het politieke hart van Nederland en de belichaming van een reëel bestaande nationale gedachte. Ik zou niet weten of ik een Vlaamse of een Belgische historicus ben, voor mijn coauteurs is het Nederlandse kader vanzelfsprekend. Vandaar ook dat de Nederlanders nationaal ‘gezag’ als iets goeds en vanzelfsprekends zien. En dat ze zich collectief scharen achter de res publica: wat goed is voor het land, is dat ook voor de burgers.

VERKIEZINGSPOSTER van PSP, 1971 'Nederland was een conservatieve natie geworden.'
VERKIEZINGSPOSTER van PSP, 1971 ‘Nederland was een conservatieve natie geworden.’© DNPP

De Belgen daarentegen moesten in 1831 hun koning uit het buitenland importeren: Leopold I was een Duitse prins die zat weg te kwijnen in Londen. Onze koningen zijn nooit een baken van nationale eenheid geweest. Leopold II en Leopold III waren zelf de oorzaak van nationale verdeeldheid. Albert I kreeg af te rekenen met harde oppositie van radicale flaminganten. Boudewijn toonde met de weigering om de abortuswet te ondertekenen een gebrek aan respect voor de instellingen en voor de niet-katholieke bevolking. N-VA-voorzitter Bart De Wever kon het zich nog veroorloven om hard uit te halen naar Albert II – dat durft geen enkele Nederlandse politicus. Tegen de verwachtingen in lijkt Filip wel een koning die de interne tegenstellingen kan overstijgen.

De verschillende visie op gezag en op nationaal gevoel dateert dus al van de zestiende eeuw, zegt u. Het zou zelfs een diepere verklaring zijn voor het verschil tussen het Nederlandse en Belgische sociaal overleg.

Beyen: In Nederland en in België verliep de interactie tussen de burger en de staat via intermediaire, sociale organisaties. Toch is er een wezenlijk verschil tussen het Belgische overlegmodel en het Poldermodel van Nederland. In Nederland schuiven werkgevers, vakbonden en regering samen aan voor het sociaal overleg. Alle gesprekspartners hebben een gezamenlijk ‘algemeen belang’ voor ogen en vergaderen met het oog op collectieve res publica. En toch is ‘de politiek’ in het Nederlandse overlegmodel veel meer afwezig dan in België. De Nederlandse vakbonden zijn niet meer zo sterk gelieerd aan politieke partijen als de Belgische. Dat model gaat terug tot de Republiek: het gevoel van samenhorigheid, de zorg voor het algemeen belang en het vertrouwen in het centrale gezag.

In België is het idee dat er iets goeds kan komen van ‘de staat’ volstrekt onwerkelijk. De staat is de vijand van de Belg. Ook dat wortelt in een kijk op onze geschiedenis, die België voorstelt als een land dat voortdurend overheerst werd door vreemde staten. Het ingebakken wantrouwen tegenover de overheid vloeit daaruit voort. Vandaar dat wij in dit land vinden dat de regering zich niet moet bemoeien met het sociaal overleg: kijk naar de groeiende weerstand bij de vakbonden tegen de van bovenaf opgelegde loonnorm. Paradoxaal genoeg zijn de Belgische sociale partners tegelijk veel meer gepolitiseerd dan de Nederlandse. De overheid zit niet mee aan tafel, maar ‘de politiek’ wel. En in plaats van samen het algemeen belang na streven, proberen vakbonden en werkgevers uit sociale akkoorden voordelen te halen voor de eigen achterban: het eigenbelang primeert. Nederlandse vakbonden zijn sneller geneigd om te matigen dan Belgische, als het maar in naam van het algemeen belang is.

Intussen heeft het Belgische welvaartsmodel de financiële crisis relatief goed doorstaan. Terwijl Nederland in dezelfde jaren én een belastingparadijs werd én steuntrekkers begon te viseren. De ’toeslagenaffaire’ leidde zelfs tot de val van de vorige regering-Rutte.

Beyen: Je kunt moeilijk spreken van een goed of een slecht welvaartsmodel. Ik denk dat er in België veel ‘verlies’ zit op de sociale akkoorden omdat ze per definitie weinig doelgericht zijn, juist omdat elke betrokkene altijd zijn eigen voordeel probeert te halen uit elke afspraak. In Nederland gaan de sociale partners in principe voor het algemeen belang, maar dat kan ook leiden tot een zekere vorm van zelfvoldaanheid. En achter dat mooie zelfbeeld zit dan een werkelijkheid verborgen waarbij sommigen meer voordelen halen uit dat zogezegde ‘collectieve goed’ dan anderen. Omdat in Nederland bijvoorbeeld niemand echt opkomt voor het specifieke belang van de groep achterblijvers.

Toen het Nederlandse gerecht collaborateurs veroordeelde, werd dat beschouwd als een juiste straf, want ze kwam van een gezagsinstantie die alom gerespecteerd werd.

Aan dat ingebakken Nederlandse respect voor centraal gezag zit ook een historische ‘harde’ kant. Willem I dweepte al met een Pruisisch verlicht staatsideaal: hij wilde bepaalde zuidelijke vrijheden intact laten, maar dan moest dat Zuiden wel bereid zijn om méér bevoegdheden af te staan aan de centrale staat. Het Zuiden wilde dat niet, ook al omdat de zuidelijke politieke elites de voorbije drie eeuwen begonnen voor te stellen als een tijd van onderdrukking. Dat voedde de argwaan tegenover het Noorden.

Kijkt u anders aan tegen de Belgische afscheiding dan uw twee Nederlandse collega’s?

Beyen: U weet dat ik de schoonzoon ben van Lode Wils (befaamde Leuvense emeritus historicus, nvdr). Hij heeft ooit ophef gemaakt met een artikel waarin hij betoogde dat in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de protestanten numeriek in een minderheidspositie terechtgekomen waren: in het Noorden en Zuiden samen waren er méér katholieken. Daarom zouden die ooit zo vrijheidslievende protestanten zich achter een autoritaire maar wel protestantse vorst als Willem I hebben geschaard. Het langdurige gevolg daarvan was dat ze autoritaire elementen lieten insluipen in de Nederlandse politieke cultuur. Lode heeft sterkere woorden gebruikt dan ik zou doen, (lacht) maar toch ben ik meer dan mijn Nederlandse collega’s geneigd om hem gelijk te geven. Je moet natuurlijk alles in zijn context zien: Willem I was autoritair, maar niet zo autocratisch als Filips II in zijn tijd. Willem I had oor voor bepaalde verzuchtingen vanuit België en stuurde ook geen Alva (Spaanse hertog die met de Bloedraad in de zestiende eeuw de ketterij bestreed, nvdr) naar het Zuiden. Maar dat was onvoldoende om het zuidelijke wantrouwen tegen het autoritaire centrale gezag uit het Noorden weg te nemen.

Ik heb in een wetenschappelijk artikel het discours vergeleken van de zuidelijke ‘Belgische’ leden van de Staten-Generaal in de tijd van Willem I met dat van de noordelijke ‘Nederlandse’ afgevaardigden. De Belgen gaven aan begrippen als soevereiniteit en democratie een positieve uitleg. De Nederlanders vooral een negatieve. Het verschil was frappant.

In uw doctoraat uit 1999 legde u uit dat zelfs befaamde linkse historici, zoals Jan Romein en Jacques Presser, volhouden dat de Nederlandse ‘volksaard’ gekenmerkt werd door een uitzonderlijke ’tolerantie’. Maar na de splitsing van 1830 bleek niet Nederland maar België het progressieve baken. Politieke dissidenten van Karl Marx tot Simon Bolivar vestigden zich in Brussel.

Beyen: De Belgische grondwet van 1831 was veel democratischer en progressiever dan de Nederlandse van 1848. Ik heb onze grondwet ooit omschreven als ’tragically modern’. België heeft zichzelf ondergraven met zijn grondwet. Want die maakte het onmogelijk dat er ooit een sterke Belgische staat kon komen, met een centrale overheid die krachtig genoeg zou zijn om het land duurzaam bijeen te houden. In België moest je alles kunnen zeggen en denken. In de negentiende eeuw was Nederland niet meer het moderne gidsland van Europa zoals de Nederlandse Republiek dat ooit was geweest. Die rol had België overgenomen. Hier waren plots ‘dingen mogelijk’. Hier werd geëxperimenteerd met evenredig kiesrecht. Zelfs vanuit Frankrijk keken ze met grote belangstelling naar onze democratische experimenten.

Marnix Beyen, Judith Pollmann, Henk te Velde, De Lage Landen. Een geschiedenis voor vandaag, Ons Erfdeel, 234 blz., 25 euro.
Marnix Beyen, Judith Pollmann, Henk te Velde, De Lage Landen. Een geschiedenis voor vandaag, Ons Erfdeel, 234 blz., 25 euro.

Ligt daar en toen het begin van de maatschappij en de mentaliteit in het Noorden die tot vandaag voortleven in het cliché van de calvinistische, zuinige, zelfs wat zure Nederlander?

Beyen: Na de afscheiding van België heeft de Nederlandse elite zich min of meer bewust teruggetrokken uit het Europese centrum. Al bij al waren ze opgelucht dat ze eindelijk af waren van België, want zo konden zij, Nederlanders onder elkaar, zich opnieuw de erfgenamen voelen van hun eigen Republiek. Daardoor hielden ze ook revolutionaire begrippen als democratie en soevereiniteit buiten. Dat dat de beste opstelling was, zagen de Nederlanders bevestigd toen hun land gespaard bleef van de Eerste Wereldoorlog. Nederland was een conservatieve natie geworden en de Nederlanders voelden zich daar goed bij.

Uitgerekend in dat Nederland sloeg de antiautoritaire cultuur van de jaren zestig in volle hevigheid toe. Tot vandaag trekt Amsterdam toeristen aan uit de hele wereld omdat die Nederland zien als hét land van hasj en homorechten.

Beyen: Op het gevaar af dat je alles te veel via dezelfde mal gaat interpreteren: juist doordat Nederland zo’n conservatieve natie was geworden, wisten de Nederlandse jongeren beter dan welke andere Europese leeftijdsgenoten tegen wie ze moesten revolteren – namelijk tegen Het Gezag. Dat werd nog versterkt door de oude vrijheidstraditie die ook in Nederland bestond, en een vrijgevochten intellectueel klimaat dat teruggaat tot de tijd toen de protestanten zich afscheurden van de katholieke kerk. Dat verklaart wellicht ook waarom in Nederland de literaire cultuur zo lang zo veel meer bloeide dan in Vlaanderen.

Veel Nederlanders zien de eigen natie hoe dan ook als een ‘gidsland’. In de paarse jaren probeerde Guy Verhofstadt (Open VLD) ook België te promoten als een ‘modelstaat’. Het halve land lachte zich een breuk.

Beyen: Het zelfbeeld van Nederland als ‘gidsland’ leeft al sinds de Republiek. De protestantse predestinatietheorie versterkte het idee dat Nederland voorbestemd was om als natie een bijzondere taak uit te voeren: de wereld de juiste weg tonen. Vandaar dat Nederland ergens het land bleef met het moraliserende vingertje.

Nederland was al van de vroege zeventiende eeuw een koloniale macht. België werd dat ook in het midden van negentiende eeuw. Toch kreeg onze koloniale aanwezigheid amper een plaats in de geschiedenis van de moederlanden. Congo en Indonesië droegen fundamenteel bij tot ‘onze’ rijkdom, maar hadden nauwelijks culturele, sociale of politieke invloed.

Beyen: Het blijft een contradictie: de burgerschapsidealen die zo eigen zijn aan de Lage Landen, met grote nadruk op burgerschapsvorming en beslissingsmacht van onderuit, werden in de kolonies schromelijk met de voeten getreden. Juist in de zogenaamde Gouden Eeuw, toen de Nederlandse Republiek zichzelf omvormde tot hét liberale land bij uitstek, verwerft ze koloniën waarin diezelfde Nederlanders een regime van onderdrukking en uitbuiting opleggen. Hetzelfde fenomeen doet zich twee eeuwen later in België voor. Op het moment dat België een democratische voorbeeldfunctie vervult, worden in naam van Leopold II de meest gruwelijke schanddaden in Congo bedreven, met totale minachting voor het Congolese volk. En precies omdat ons koloniaal gedrag zo haaks staat op ons zelfbeeld, krijgt die koloniale geschiedenis geen volwaardige plaats in het nationale geheugen. Dat kunnen we niet meer volhouden.

Zowel België als Nederland heeft een trauma overgehouden aan de Tweede Wereldoorlog, maar wel een ander. In Nederland is de Tweede Wereldoorlog een verhaal van ‘goed’ en ‘fout’ – net zoals in Franstalig België. In Vlaanderen is er veel meer begrip voor de collaborateurs.

Beyen: Als Nederlanders spreken van ‘goed’ of ‘fout’, of als ze de collaboratie als ‘on-Nederlands’ beschouwen, impliceert dat dat ze ‘Nederland’ per definitie als ‘goed’ definiëren. Wie zich tegen Nederland afzet, is ‘fout’. De Vlaamse Beweging zag en ziet het zeker níét als ‘fout’ om je tegen België af te zetten. Toen het Nederlandse gerecht na de oorlog collaborateurs veroordeelde, ook tot de doodstraf, werd dat beschouwd als een juiste straf, want ze kwam van een gezagsinstantie die alom gerespecteerd werd. De Nederlandse staat kwam er sterker uit. Maar toen het Belgische gerecht om soortgelijke fouten tijdens de Tweede Wereldoorlog soortgelijke vonnissen uitsprak, werd dat gezien als wraak van België op Vlaanderen. En dat haalde bij een belangrijk deel van de Vlaamse publieke opinie het gezag van de Belgische staat onderuit. Die ‘zwarte’ collaboratiegemeenschap ontwikkelde een eigen politieke legitimiteit, en zag de repressie van de collaboratie als een bewijs van de juistheid van het eigen discours, namelijk dat de centrale overheid een tegenstander is van het Vlaamse volk.

Is Nederland komt er vandaag steeds meer bijval voor politici en opiniemakers die de Europese overheid voorstellen als een tegenstander van het Nederlandse volk.

Beyen: Mogelijk gaat het om een late uitloper van wat ik de ‘alternatieve moderniteit’ van Nederland noem. Het was een geografische meevaller voor de jonge Republiek dat ze in een uithoek van West-Europa lag. Daardoor waren de grootmachten er minder in geïnteresseerd en zo werd Nederland al snel zelf een grootmacht. Alleen ging ook veel van wat op het Europese continent gebeurde aan Nederland voorbij. Dat laat sporen na. Nog altijd staat de Belgische publieke opinie erg positief tegenover ‘Europa’ en staan wij ook gemakkelijker elementen van soevereiniteit af aan de Europese Unie. Nederland bekijkt dat allemaal met veel meer wantrouwen. Een land dat ooit als reactie op de onredelijke dwang van Filips II een unieke democratische staatsvorm uitbouwde, aanvaardt niet zomaar elk ‘dictaat uit Brussel’.

Marnix Beyen

Historicus Marnix Beyen over het boek 'De Lage Landen': 'Het is een antwoord op de Vlaamse canon'
© Aurélie Geurts

– Geboren op 10 mei 1971 in Leuven

– 1999: doctor in de geschiedenis (KU Leuven)

– Sinds 2003: docent en (gewoon) hoogleraar Geschiedenis (UAntwerpen)

– Auteur van tal van boeken, academische en breed maatschappelijke artikels en opiniestukken, onder meer Held voor alle werk. De vele gedaanten van Tijl Uilenspiegel (1998) en Oorlog & verleden, nationale geschiedenis in België en Nederland (1938-1947) (2002)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content