Dichteres Clara Haesaert overleden: ‘in het kleine het grote laten zien’

© Coverafbeelding

Op zaterdag 15 september 2018 overleed dichteres Clara Haesaert op 94-jarige leeftijd. Ze debuteerde in 1953 met de bundel De overkant, waarna nog zes bundels volgden. Ook stond ze aan de wieg van heel wat literaire organisaties en initiatieven. Knack sprak haar in 2002 over haar leven en werk.

Op zaterdagmiddag 15 september 2018 overleed Clara Haesaert. Ze werd geboren op 9 maart 1924 in Hasselt als Claire Marie José Weyens. Clara Haesaert debuteerde in 1953 met de bundel De overkant, waarna nog zes bundels volgden.

Clara Haesaert stond aan de wieg van heel wat literaire organisaties en initiatieven en heeft daarmee het Nederlandstalige literaire landschap in Vlaanderen en Brussel mee bepaald. Ze was als oprichter onder andere betrokken bij de Middagen van Poëzie in Brussel, de Vlaamse PEN, de stichting van het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur (dat later zou opgaan in Stichting Lezen, nu Iedereen Leest), de literaire organisatie Het beschrijf (nu Passa Porta).

In 2002 interviewde Frank Hellemans Claire Haesaert voor Knack.

Haesaert is aan vrouwelijke kant zonder meer de bezigste bij geweest in het stimuleren en creëren van literaire contacten tussen de meest diverse auteurs en coterieën. Haar werk als ambtenaar in de literaire en culturele wereld tussen 1958 en 1986 is daar natuurlijk niet vreemd aan. Maar toch gaat Haesaerts pedagogische bevlogenheid om het woord onder de mensen te brengen verder terug. Het blijkt namelijk dat ze in 1945 een diploma als turnlerares op zak had maar dat een helderziende inspectrice haar voor veel onheil heeft behoed. Haesaert: ‘De inspectrice zei me toen dat mijn stem veel te zwak was. Door de temperatuurverschillen en het roepen van bevelen zou mijn stem kapot gaan. Word maar ambtenaar, zei ze. En ja, ik was maar een klein madammeke en woog amper 47 kilo.’

Na veel examens en tussenstapjes wordt ze in de jaren vijftig opgemerkt door Emile Langui, kunsthistoricus en toenmalig directeur-generaal Kunst en Letteren. Hij loodst haar binnen in de administratie van de letteren. Haesaert had zich in de jaren vijftig vooral in de kijker gewerkt door haar eigen poëzie, door het opstarten van een nieuw literair tijdschrift ( De Meridiaan) en door in Brussel een Internationaal Kunstencentrum ( Taptoe) uit de grond te stampen waarvoor ze zelf het geld moest bijeenschrapen.

Haesaert: ‘Heel wat mensen van de Cobra-beweging hebben zich aangesloten bij Taptoe, ons internationaal kunstencentrum te Brussel. Midden de jaren vijftig zaten ze in een dal, wisten niet waarnaartoe en zo vonden ze bij ons onderdak. Dat ging van Hugo Claus tot Asger Jorn, Karel Appel, Paul Snoek en Christian Dotremont. Ook de beeldhouwer Roel D’Haese die vorig jaar is overleden, deed mee. Subsidies bestonden toen niet. Ik had een neef die bij de firma Wieze werkte en er 35.000 frank (867 euro) heeft losgeweekt om te kunnen beginnen met Taptoe. Zelf heb ik maandelijks 1500 frank (37 euro) uit eigen zak bijgelegd om de infrastructuur te bekostigen. Ook voor het huis van Diapason, de vereniging van Vlaamse vertalers waar ik vroeger voorzitter van was, betaal ik sinds 1983 maandelijks bijna 12.000 frank (297 euro) uit eigen portemonnee.’

Te tamme jongeren

Het begon allemaal in 1950 toen ze zich ergerde aan het verwijt van Pieter-Geert Buckinx dat de jongeren te tam waren. Quod non dus. Of de jongere schrijvers in de Vlaamse literatuur vandaag misschien te tam zijn? Haesaert: ‘Ze zijn niet tam, maar ze zijn kennelijk met zo weinigen. Er duiken amper nieuwe namen op. Als Limburgse vind ik het daarenboven bijzonder jammer dat er nergens Limburgers te bekennen zijn in het literaire landschap van tegenwoordig. Limburgers zijn blijkbaar te volgzaam of anders te mobiel en dan verdwijnen ze in de Leuvense of Antwerpse smeltkroes.’

Dichteres Clara Haesaert overleden: 'in het kleine het grote laten zien'
© GF

Jongeren zouden beter proberen hun eigen verbeelding te doen spreken, in plaats van te willen opvallen, zoals hun grote voorbeeld Herman Brusselmans, vindt Haesaert. ‘Het is vooral de muziek die heel wat talent afsnoept van de literatuur. Denk maar aan Deus, Zita Swoon of de folk-revival met Laïs en Dirk Van Esbroeck die mooie muziek heeft gemaakt bij gedichten van mezelf, van Paul Claes en Jan Van Nijlen. Jammer genoeg hoor je Van Esbroecks liederen nauwelijks of nooit op de radio.’

In de jaren zestig en zeventig heeft Haesaert met de Jeugdboekenweken de eerste initiatieven genomen om de jeugdliteratuur te bevorderen. Ze kwam terecht bij de Dienst Openbaar Bibliotheekwerk en deed er aan hetgeen vandaag leesbevordering heet. Begin jaren zeventig maakte ongeveer één op de vijf Vlamingen gebruik van de bibliotheek. Onlangs hoorde ze dat dit gebruikerspercentage nu amper gestegen is met ongeveer vijf of zes procent tot één op de vier Vlamingen. Haesaert: ‘Tja, dat resultaat is niet in overeenstemming met de immense inspanningen van geld, mensen en allerlei leesbevorderende projecten. Zijn we wel goed bezig? Wordt het niet tijd om het hele plaatje van infrastructuur tot onderwijs eens te herbekijken? Nu blijft het te veel bij een leesclubje hier en een spectaculair evenementje daar en wordt de link met de creativiteit van de gebruiker of de lezer te weinig gelegd.’

Clara Haesaert werkt al zes jaar met een groep van een tiental senioren die samen met haar elke eerste donderdag van de maand meedoen aan een schrijversatelier ( De Derde Meridiaan). ‘Je staat versteld van hetgeen er allemaal wordt geschreven en verteld’, zegt ze. ‘Sommigen houden zich bezig met het opdiepen van persoonlijke herinneringen. Zo is er een ex-beroepsmilitair bij die gedichten van Ronsard bewerkt en vertaalt. Een andere vijfenvijftigjarige die net met prepensioen is, probeert een inventaris te maken van hetgeen de wereldgodsdiensten met elkaar verbindt. Om maar te zeggen dat het veel dankbaarder en allicht ook efficiënter is om interesse voor literatuur bij de mensen zelf te stimuleren.’

Haesaerts pedagogische achtergrond heeft haar altijd naar de mensen gestuwd om er contacten te leggen. Toch beseft ze dat een beleid meer impliceert dan tomeloos enthousiasme. Een adequaat beleid komt neer op goede structuren met de juiste mensen op de juiste plaats én op continuïteit. Haesaert: ‘Cruciaal in het doen slagen van culturele projecten is een ingrijpende kennis van de sector. Er is een gemis aan continuïteit en opvolging in het culturele beleid. Daar knelt het schoentje tegenwoordig. Het vraagt een paar jaar voordat je de sector kent en vervolgens weer een paar jaar voordat je echt iets kunt veranderen. Je moet mensen dus de tijd geven om iets te realiseren.’

Het terrein veroveren

Met de Jeugdboekenweek heeft het twintig jaar geduurd voordat Haesaert alles goed georganiseerd had. ‘We moesten stap voor stap de gemeentebesturen in kaart brengen, de bibliothecarissen, de leraren Nederlands en zo geleidelijk aan en telkens opnieuw het terrein veroveren. Als je in de sector van de culturele centra werkt, zoals ik de laatste jaren van mijn carrière heb gedaan hier in De Bosuil in Jezus-Eik (Overijse), dan moet je eerst structureel de zaak aanpakken: steekt het concept van onze culturele werking goed in elkaar? Nadien kun je nagaan of die werking op het veld goed verloopt en welke correcties eventueel mogelijk zijn. En pas daarna kun je eventueel de procedures aanpassen om die werking te verbeteren. Nogmaals, dat is een kwestie van jaren.’

Met al haar ervaring in het letterenbeleid kan Haesaert goed de prille verzelfstandiging van het Vlaamse literaire beleid evalueren. Sinds twee jaar bestaat er een autonoom Vlaams Fonds voor de Letteren dat wordt geleid door Carlo Van Baelen en waar allerlei commissies van onderbetaalde vrijwilligers in passen. Haesaert wil zeker niet schieten op de pianist, want Van Baelen staat met zijn vaste staf van vier mensen volgens haar voor een onmogelijke opgave: ‘Wij waren met twintig om het werk te doen dat Van Baelen nu met z’n vieren moet verzetten. Dat kan niet werken. Als ik zie waar Carlo tijdens het weekeinde overal acte de présence geeft, vrees ik voor zijn gezondheid.’

Er zijn van het begin af aan inschattingsfouten gemaakt, meent Haesaert. ‘Het vernieuwde letterenbeleid is te zeer afgesneden geworden van de broodheer, van de minister. Ik herinner me nog hoe iemand bij de oprichting van het Fonds in 1998 cynisch opmerkte dat de schrijvers het met hun fonds nu maar alleen moesten rooien. Ze hadden er lang genoeg voor gezaagd, dat ze het nu maar zelf uitzoeken! Dat is een verkeerde reactie. De minister had ervoor moeten zorgen dat er een binding was blijven bestaan tussen zijn kabinet en de sector. In Nederland heeft de Kamer inzage in hetgeen de Raad voor de Kunsten, ook inzake literatuur, allemaal beslist. Misschien dat Dorian Van der Brempt, die per 1 januari Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux (Spirit) gaat adviseren, voor een nieuw elan kan zorgen.’

Het gebrek aan continuïteit wreekt zich andermaal. ‘Men had een overgangsfase moeten inbouwen van minstens één jaar om alles op zijn pootjes te laten vallen. Komt erbij dat de mensen in de commissies vaak geen enkel benul hebben van hoe een administratie werkt en het wiel dus weer willen uitvinden’, aldus Haesaert.

Met een volwassen Fonds dat de nodige middelen en vooral mensen zou hebben gehad, had het Reve-incident anders kunnen lopen. Haesaert: ‘De Reve-kwestie bewijst dat het Fonds in het landschap zijn plaats nog niet heeft veroverd. Het legt te weinig gewicht in de schaal. Paul De Wispelaere, hoofd van het Fondsbestuur, laat weinig of niets van zich horen en Van Baelen is natuurlijk geen schrijver. Normaal had Anciaux eerst en vooral bij het Fonds moeten te rade gaan en pas dan had hij een uitspraak moeten doen. Het wordt hoog tijd dat ze Van Baelen het personeel geven om het hem toevertrouwde werk naar behoren te vervullen. Die nieuwe mensen moeten dan wel iets kennen van de literaire sector. Je gaat toch iemand niet vragen om seldersoep te maken als hij in zijn leven alleen nog maar tomaten heeft gezien.’

Cultuur en broodjesverkoop

Haesaert beseft ook dat de steeds stroevere procedures en de berg paperassen het culturele begeleidingswerk allesbehalve vergemakkelijken. Met een procedurekwestie is trouwens ook haar ambtenarencarrière in 1986 bruusk geëindigd. Haesaert leidde toen het culturele centrum De Bosuil in Jezus-Eik en organiseerde er een happening gedurende drie zondagen waar dichters, muzikanten en schilders gratis aan meewerkten. Prompt kreeg ze een brief van de baas dat culturele evenementen dienden bekostigd te worden door toegangstickets en eventuele broodjesverkoop. Cultuur gratis en voor niets mocht dus blijkbaar niet. Ze werd toen van hogerhand gesommeerd om de inning van geldelijke inkomsten op papier te bevestigen. Dat was de druppel die de emmer deed overlopen en ze schreef haar ontslagbrief. Zonder boe of ba werd ze na veertig jaar trouwe dienst als drieënzestigjarige gepensioneerd. Het vuur voor de goede zaak is echter blijven branden en zo bleef ze contacten leggen en doorschrijven.

Waakvlam is de toepasselijke titel van een bloemlezing haikoepoëzie die ter gelegenheid van 25 jaar Haikoecentrum onlangs werd gepresenteerd. Haesaert gaf met haar vurig temperament ooit de naam aan Vuursteen, het huisorgaan van het Vlaamse haikoecentrum waar naast Haesaert zelf Ferre Denis, Karel Hellemans, Bart Mesotten en Willy Vande Walle de drijvende krachten van zijn. De haikoe is een van oorsprong Japanse dichtvorm die in drieregelige strofen wordt gecomponeerd met in totaal zeventien lettergrepen van respectievelijk vijf, zeven en opnieuw vijf lettergrepen. Haesaert declameert bij wijze van voorbeeld een van haar meest recente haikoes die ook in deze bloemlezing werd opgenomen: ‘Volmaakte schoonheid / glans van een vingernagel / onder de leeslamp.’ Helemaal af vindt ze de haikoe niet. ‘Volmaakte schoonheid’ klinkt volgens Haesaert te afgelikt, te cliché.

Is de haikoevorm toch geen alibi voor luie dichters? Haesaert: ‘Nee, dan heb je er niets van begrepen. Een goede haikoe bevat een zogenaamd haikoemoment, een ogenblik of cesuur waar het gedicht kantelt en waar het kleine uitzicht biedt op het grote. De Japanse grootmeesters wilden door het registreren van een nauwelijks waar te nemen verandering in de natuur iets van het grote verhaal suggereren. In het kleine het grote laten zien: dat is de bedoeling van haikoeschrijvers.’

Haesaert schreef altijd al heldere poëzie die het moest hebben van een plotse rimpeling. Het is dus geen toeval dat haar dichterlijke inspiratie bij dit Japanse minimalisme is uitgekomen. Waakvlam biedt een interessante staalkaart aan hetgeen Vlaamse haikoebeoefenaars allemaal kunnen. Er is ook een uitgebreid historisch overzicht waarin de oorspronkelijke haikoekunst van de Japanner Matsuo Basho wordt becommentarieerd tot en met alle mogelijke aspecten van de haikoepoëzie: van zen tot humor en Martin Heidegger. Wie zich aangesproken voelt om het zelf eens te proberen, krijgt de nodige inlichtingen over haikoekernen in Vlaanderen.

Frank Hellemans

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content