Waarom we straks alleen kunnen kiezen voor partijen die tégen zijn

Groen-Kamerfractieleider Kristof Calvo © Belga Image
Walter Pauli

Op 26 mei wachten dit land extreem eigenaardige verkiezingen. Geen enkele partij zal voluit voor het regeringsbeleid gaan staan, maar elke partij zal wel op haar manier tégen zijn. De tegenstem zal triomferen.

Sinds Charles Michel zich in het constitutionele Kamerdebat van de voorbije dagen voluit heeft geprofileerd als MR-voorzitter, en veel minder als leider van wat overbleef van zijn Zweedse kabinet, is het hek van de dam. Namens de Open VLD tikte fractieleider Patrick Dewael de premier stevig op de vingers. Net zoals diezelfde Dewael namens diezelfde partij tijdens de Marrakesh-crisis de N-VA op de vingers had getikt. Zo hebben de Vlaamse liberalen zich kunnen profileren als de tegenpartij van achtereenvolgens de N-VA en de MR. Dat kunnen ze verantwoorden omdat de N-VA zich eerst tegen de regering en Charles Michel had gekant en de MR zich daarna tegen het parlement had gekant. Iedereen is dus tegen, maar in wisselende coalities.

De voorbije week legde Kamerlid Egbert Lachaert (Open VLD) bijvoorbeeld uit dat de N-VA en de Open VLD graag nog een stuk verder waren gegaan in het arbeidsmarktbeleid. Dat was de hele regeerperiode lang niet gelukt, zei hij, omdat de CD&V tegen elke verregaande hervorming was — en in de slipstream van die partij ook de MR. En daarom, legde Lachaert uit, waren de Open VLD en de N-VA zo tegen het beleid en de standpunten van CD&V-vicepremier Kris Peeters. Het is de logische voortzetting van het kibbelkabinet. Alleen gaat het nu om vechtpartijen met blote vuisten en niet om kwajongensruzies.

Van Tobback tot Calvo

Dat is hoogst vervelend voor de oppositie. In een goed werkende parlementaire democratie zijn de spelregels vrij duidelijk. De uittredende regeringspartijen verdedigen het beleid van de voorbije regeerperiode, de oppositie valt het aan — dat is haar grondwettelijke taak. Naar het gebalde gezegde van Randolph Churchill, de zoon van zijn vader: ‘The Duty of an Opposition is to oppose.

En dat is altijd zo geweest. In de jaren 1980 waren, in het noorden en het zuiden van het land, de christendemocraten en liberalen vóór het inleverings- en matigingsbeleid en vóór de plaatsing van kernraketten. Daarbij stonden CVP en PSC (nu CD&V en CDH) schouder aan schouder met PVV en PRL (nu Open VLD en MR). In de nuances en bewoordingen waren er ongetwijfeld een paar verschillen, in het consequente verdedigen van de globale regeringslijn niet.

Meer nog: als er echt grondige meningsverschillen waren, zoals het voorbehoud van de christelijke vakbond ACV bij het begrotingsbeleid van ‘da joenk‘ Guy Verhofstadt, kregen de liberalen die rekening in het geheim gepresenteerd. Plots viel de regering over een stiekem uitgelokt communautair conflict als dat rond Voeren. Maar officieel verdedigde de hele CVP, van eerste minister Wilfried Martens tot de gemeentelijke militant, vol overtuiging het strakke begrotingsbeleid. Dat was niet het beleid van Verhofstadt maar dat van de hele regering-Martens VI. Tegelijk was de oppositie tegen — en tegen was tégen. SP-fractieleider Louis Tobback ging zelfs zo hard tekeer tegen de regering dat Hugo De Ridder, de gezaghebbende politieke chroniqueur van De Standaard, vond dat hij van karakter ‘een oppositieman’ was, en daarom ongeschikt om bestuurder te zijn — minister, burgemeester. ‘Zijn sterkte is de oppositie, en dat wil hij zo lang mogelijk laten duren.’

In de jaren 1980 verdedigden de regeringspartijen de regeringslijn consequent.

Politiek is een ruw spel, maar het heeft toch een paar regels. Daarom probeert Groen-boegbeeld Kristof Calvo met zijn eigen, wat honende en uitdagende stijl opnieuw te doen wat Tobback ooit deed, door een hele regeerperiode lang de zittende regering voor de voeten te gooien dat ze slecht bezig is. En door het publiek te overtuigen dat een andere partij — de zijne, bijvoorbeeld — het beter kan.

Sinds kort beginnen ook de Vlaamse socialisten hun draai te vinden. Eindelijk is ook de SP.A een partij die in alle duidelijkheid tégen is. Tegen fraudeurs en zakkenvullers, tegen Oost-Europese transportbedrijven, tegen de graaizucht van de farmaceutische industrie, tegen de mensensmokkelaars. Tegen klimaatfundamentalisten, zelfs. Want ook dát gebeurt, natuurlijk: dat de ene oppositiepartij tegen de andere is. Hetzelfde geldt voor de kleinere oppositiepartijen. PTB-PVDA-kopman Raoul Hedebouw is een geboren tegenspreker, in beide landstalen nog wel. Vlaams Belang is als anti-asielpartij duidelijk blijven maken waarom ze tegen het asielbeleid van N-VA-staatssecretaris Theo Francken was, een beleid waar ook veel andere partijen (om totaal andere redenen) tegen waren.

Tegen het tegengeluid

Het grote verschil met de voorgaande verkiezingen, en dat wordt haast een existentiële vraag voor het hele parlementaire bestel, is dat op 26 mei ook de verzamelde meerderheidspartijen vol vuur tégen zullen zijn. Dat druist in tegen de klassieke regels. De oppositie mag tegen zijn, maar de meerderheid zal toch het regeringsbeleid verdedigen? Dat maakt verkiezingen duidelijk. In 2003 en 2004 was het, met wisselend succes, voor of tegen paars. In 2010 en 2014 was het voor of tegen Elio di Rupo of diens regering. Van 2004 tot 2010 was het de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde waar de Vlaamse rechterzijde eensgezind en enthousiast vóór was.

Die overzichtelijke tweedeling is de verleden tijd. Het is een paradoxale situatie: meer dan ooit lijken alle Vlaamse partijen, behalve Vlaams Belang en de PVDA, ernstige kandidaten om mee te regeren. Dat geldt zowel voor de drie klassieke beleidspartijen, CD&V, SP.A en Open VLD, als voor de nieuwere zogenoemde programmapartijen, de N-VA en Groen. Alle vijf willen ze na 26 mei erg graag erbij zijn. En alle vijf proberen ze dat doel te bereiken door, net als Vlaams Belang en de PVDA, voor de verkiezingen ontzettend tégen te zijn. Als Maggie De Block (Open VLD) in het nieuws komt, is dat vaker om uit te leggen waarom ze op Asiel en Migratie tegen het beleid van haar voorganger Theo Francken is dan om haar eigen beleid op Sociale Zaken en Volksgezondheid te verdedigen. Tijdens de Marrakesh-crisis heeft de N-VA, door haar vertrek uit de federale regering, de handen vrijgemaakt om tegen alles te zijn wat er de voorbije vier jaar gebeurd is. De partij hoeft ook niets meer te verdedigen. En zo belanden we in de redelijk unieke situatie dat helemaal niemand zich geroepen kan voelen om het beleid van minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) te verdedigen. Hijzelf misschien ook niet: de laatste budgettaire ontsporingen, waardoor het tekort straks weer dreigt op te lopen tot 8,2 miljard euro, vallen nu eenmaal niet meer onder zijn bevoegdheid of controle.

Alleen de CD&V zou genetisch geneigd kunnen zijn om voor het regeringsbeleid te zijn, maar het ziet ernaar uit dat voorzitter Wouter Beke en co. dat dit keer zullen vertalen in een andere opstelling: ‘Wij zijn tegen alle partijen van oppositie en meerderheid die, omdat ze voortdurend tegen waren, positief regeringswerk bemoeilijkt hebben.’

We belanden in de redelijk unieke situatie dat niemand zich geroepen kan voelen om het beleid van Johan Van Overtveldt (N-VA) te verdedigen. Hijzelf misschien ook niet.

Zelfs in de schoot van de zo rustige Vlaamse regering beginnen dezelfde centrifugerende krachten te werken. Het lijdt geen twijfel dat de N-VA in de aanloop naar de verkiezingen tegen het onderwijsbeleid van minister Hilde Crevits (CD&V) zal zijn. En wie zal straks het beleid van Joke Schauvliege (CD&V) als minister van Omgeving, Natuur en Landbouw verdedigen? Zelfs haar eigen partij zal zich daar enigszins voor hoeden. De CD&V zal vooral munt proberen te slaan uit de tranen na haar ontslag, het grote persoonlijke onrecht dat haar is aangedaan door mensen die zo hard tegen haar beleid waren. De CD&V zal de kiezer wel duidelijk maken wat ze denkt van zo’n keiharde, persoonlijke oppositie. De CD&V is tégen.

Ook in de tv-debatten zullen de toppolitici die het beleid willen verdedigen zeldzaam worden. Wie moet het voor de Vlaamse regering opnemen? Logischerwijs is dat de ultieme opdracht van aftredend minister-president Geert Bourgeois (N-VA). Maar hij is door zijn partij verkast naar Europa, en is op dat domein de aangewezen nummer één voor de debatten. Hij zal er de degens kunnen kruisen met Kris Peeters, die zijn beleid als de meest zichtbare (en belaagde) Vlaamse vicepremier van de federale regering niet meer zal kunnen verdedigen. In plaats daarvan zal Peeters duidelijk moeten maken waarin zijn partij verschilt, in Europese kwesties, van de N-VA. In nogal wat belangrijke Europese dossiers staan de CD&Ven de N-VA inderdaad tegenover elkaar.

Zwarte Zondag

Het toppunt van die attitude was natuurlijk het moment dat Charles Michel bij een herziening van de grondwet ermee dreigde om ook een meerderheid in de Kamer niet meer te volgen. De Kamer had plots veel weg van het Britse Lagerhuis, en Michel zelf houdt nu amper meer gezag over dan zijn ambtgenoot Theresa May. Ook onze Kamer dreigt in complete richtingloosheid en onbestuurbaarheid te vervallen. Door het publieke gemarchandeer (bijvoorbeeld met de Grondwet) lijkt ze op een soek waarin almaar meer verkopers almaar luider de eigen koopwaren aanprijzen. Ze vergeten dat ze door de concurrentie almaar agressiever te overschreeuwen met zijn allen de klanten wegjagen.

Door het publieke gemarchandeer lijkt de Kamer op een soek waarin almaar meer verkopers almaar luider de eigen koopwaren aanprijzen. Ze vergeten dat ze zo met zijn allen de klanten wegjagen.

De verkiezingen van 26 mei 2019 doen nu al denken aan die van 24 november 1991. De jaren dáárvoor waren er ook ministers die vechtend over straat rolden. ‘Dit is een apenland’, zei SP-minister Louis Tobback. ‘In een ander land had ik ontslag genomen, niet hier’, zei zijn CVP-collega Mark Eyskens. Ook toen stapte de Vlaams-nationale regeringspartij Volksunie (de voorloper van de N-VA) in het laatste jaar van de regeerperiode voortijdig op. Waarna Philippe Moureaux namens de PS een soort ‘institutionele atoombom’ liet ontploffen in de schoot van de eigen regering, en de zéér linkse SP’er Jef Sleeckx in volle Kamer begon te schelden op de kameraden van de PS. De oppositie — de PVV en Agalev (nu Groen) — dacht dat die chaos hen in de hand speelde. Met nog een paar antipolitieke en marginale buitenbeentjes, Vlaams Blok (nu Vlaams Belang) en Rossem, hielden weinigen echt rekening.

En wat deed de kiezer? En wie triomfeerde op verkiezingsdag, sindsdien gekend als Zwarte Zondag? Juist, het Vlaams Blok en Rossem. De PVV en Agalev graaiden kruimels mee.

Zo’n uitslag krijg je wel vaker na een verkiezingsstrijd waarin iedereen tegen is en niemand voor. We dreigen het ook volgende maand te krijgen: een zee van opgestoken middelvingers, een orgie voor de keuzevrije kiezer. Maar daarom nog geen democratische legitimatie van een project voor Vlaanderen, België of Europa.

Partner Content