‘Soms weet ik ook niet waarom ik iets schilder, maar ik weet dat het moet’

© KAROLY EFFENERGER
Eric Rinckhout

Twintig jaar woont de Duitse schilderes Kati Heck al in ons land, en onze surrealistische natuur heeft duidelijk sporen nagelaten. ‘Humor is een levenshouding.’

Van Kati Heck (39) hangt in het Middelheim Museum in Antwerpen al enkele jaren een polyester worstje, opgeknoopt aan een boom. Het kijkt verschrikt naar twee andere worsten op de grond. Een ervan is doormidden gesneden en heeft maar één oog. Het tafereel kan zo uit een tekenfilm komen en heeft tegelijk iets verontrustends. Dat geldt ook voor de schilderijen en tekeningen die Heck nu toont in Tim Van Laere Gallery in Antwerpen onder de titel All My friends Are Wild.

Haar universum is bevreemdend, licht surrealistisch en ontregelend. Enerzijds spreidt ze een virtuoze schildertechniek tentoon, anderzijds ontkracht ze die meteen door figuren gewild slordig of in een totaal andere stijl af te werken: een mannenhand wordt een wolk, een hybride figuur heeft geen been maar steunt op een blaas waar een houten stok aan bevestigd is.

We praten met elkaar in de gloednieuwe galerie van Tim Van Laere op het Antwerpse Nieuw Zuid. Kati Heck is de eerste kunstenaar die er een solo heeft, na de feestelijke opening op 20 april.

Terwijl we op het dak – de beeldentuin – van de galerie staan, wijst Heck richting zuiden, voorbij de grote bouwputten en in aanbouw zijnde woontorens. ‘Daar heb ik nog gewoond, in Scheld’Apen (een kunstenaars- en krakerscollectief vlak bij Petroleum Zuid, nvdr). Dat bestaat niet meer. En nu ben ik hier terug. In een mooie, nieuwe kunstgalerie. Wat een verschil’, zegt ze met haar charmante Duitse tongval in vlekkeloos Nederlands. Ze lacht uitbundig, niet voor het laatst tijdens ons gesprek.

Het is de laatste jaren hard gegaan voor Kati Heck, in 1979 geboren in Düsseldorf en in 1997 aangespoeld in Antwerpen. Behalve Tim Van Laere heeft ze ook een galerie in Londen: Sadie Coles HQ. Haar werk is aangekocht door Belgische musea voor hedendaagse kunst als M HKA en Mu.ZEE, en zit in de collectie van Centre Pompidou Parijs, Saatchi Gallery Londen en Walker Art Center in Minneapolis. In 2020 krijgt ze een overzichtstentoonstelling in het Gemeentemuseum van Den Haag.

Toch is ze zenuwachtig voor haar eerste solo in de nieuwe galerie. ‘Natuurlijk maakt dit nieuwe gebouw een verschil. De schilderijen komen hier beter tot hun recht, maar het is ook erg spannend voor mij omdat ik de ruimte nog niet aanvoel. Dit is de eerste solotentoonstelling. Hoe pak je dat aan? Wat is nodig, wat kun je beter niet doen? Het is toch even zoeken.’

Uw werk wordt vaak als ‘wild’ omschreven. Ook deze tentoonstelling heet ‘All My Friends Are Wild’.

Kati Heck: Dat wilde aspect is belangrijk, in alle opzichten. Toch denk ik dat het wat geminderd is tegenover mijn vroegere werk. Vroeger was het een echt gevecht, bijvoorbeeld als ik een achtergrond moest schilderen. Ik ben nog maar twintig jaar bezig. Ik heb gezichten moeten leren schilderen. Toen ik daar klaar mee was, kwamen de handen aan de beurt: in het begin stopte ik die in handschoenen, omdat ik geen handen kon schilderen. Daarna kwam de stof… Nu denk ik dat ik een beetje begrepen heb hoe het in elkaar zit. Daardoor kan ik ook sneller schilderen en makkelijker de juiste streep zetten in plaats van de hele tijd te zoeken.

Jullie maken alles klein. Pintje, koffietje… Dat is Bruegel: daar is alles ook zo klein.

U maakt eerst foto’s van modellen of van een scène. Dan begint u te schilderen. Maar op een bepaald moment laat u toch uw fantasie los op de figuren?

Heck: Veel fantasie zit er niet in. (lacht)

Ik heb toch af en toe moeten lachen…

Heck: Dat maakt me gelukkig.

… als ik zie dat u op de buik van een vrouw het deksel van een kookpot hebt geschilderd. U maakt dingen niet af en vervangt ze door iets absurds.

Heck: Zo blijft het toch spannend? (lacht) Als alles perfect zou zijn, zou het toch maar niks zijn? Maar die dingen kun je niet plannen: dat deksel, bijvoorbeeld… Oorspronkelijk had ik op die buik een opening gelaten, maar dat beviel me niet. Dat is dus wat tijdens het schilderproces gebeurt. Een schilderij maken is altijd een reis.

Ik schilder thuis, dus huishoudelijke taken kunnen ook hun weg vinden naar een schilderij. Het grappige is dat ik net verhuisd ben: ik woon met mijn man en jonge dochter in de buurt van Zandhoven, en mijn atelier is heel klein. Ik werk in mijn veranda terwijl we naast de deur een groot atelier aan het bouwen zijn. Als ik in de tuin een vogel zie of er gebeurt iets terwijl ik aan het koken ben, dan vindt dat soms zijn weg naar een schilderij.

Ik vind mezelf niet zo bijzonder inventief of fantasierijk. Wat ik gebruik in een schilderij zijn voorvallen die ik zelf meemaak of die iemand me vertelt. Dat blijft dan in mijn hoofd hangen.

Duiken die invallen op tijdens het schilderen zelf?

Heck: Ja, of het valt me al te binnen voordat ik aan het schilderen ben. Ik plan mijn schilderijen vooraf, zeker als het om grote formaten met een grote compositie gaat zoals Tafelrunde: Wässerung. Ik heb in mijn hoofd dat ik figuren rond een tafel wil zetten. Daarvoor heb ik een oudere man en een kind nodig. Omdat ik alleen werk met mensen die ik ken, begin ik me dan af te vragen wie er geschikt voor is. Samen met die man, dat meisje, de hond – de mensenvriend – en de robot heb ik aan mijn keukentafel gezeten. We hebben samen gegeten. En daar maak ik één foto van. Dat werkt het beste. Als ik dan begin te schilderen, voeg ik van alles toe: vuur, een mestvork… Ik probeer een evenwicht te vinden.

Tafelrunde: 'Ik wil graag kunst maken waar iedereen iets aan heeft, ook mijn buurman die niets van kunst kent.'
Tafelrunde: ‘Ik wil graag kunst maken waar iedereen iets aan heeft, ook mijn buurman die niets van kunst kent.’© KAROLY EFFENERGER

In Tafelrunde zet u behalve een hond ook een vis en een rups mee aan tafel. Waarom?

Heck: Ik zal eerst iets anders vertellen. Ik heb tekeningen gemaakt over een schoenmaker en het aantrekken van schoenen. Als we vinden dat er iets gedaan moet worden en het moet vooruitgaan, hebben we handen nodig maar ook voeten en dus goede schoenen… Een schoenmaker is dus heel belangrijk. (begint te lachen) Als ik u dat zo vertel, klinkt dat belachelijk. Maar goed, via die reeks tekeningen ben ik bij de Amerikaanse filosofe Donna Haraway terechtgekomen. Drie jaar geleden heeft ze een boek geschreven ( Staying with the Trouble: Making Kin in the Chthulucene, nvdr). Om op deze aarde te kunnen blijven bestaan, moeten we volgens haar meer empathie voor elkaar hebben, maar ook voor het gras, de dieren en de machines. Dat zouden we kunnen bereiken door meer gelijk te worden. Ik vind dat een mooie gedachte.

Eigenlijk begin ik ongelooflijk veel schrik te krijgen voor de toekomst. Voor een stuk komt dat door de media. Of door een boek zoals 21 lessen voor de 21e eeuw van de Israëlische historicus Yuval Harari. Hij schrijft over de bedreigingen in de toekomst. Ik krijg het daar benauwd van. Daarom wil ik zoeken naar oplossingen. Maar misschien moet je dat allemaal niet weten om van mijn tentoonstelling te kunnen genieten.

Het zijn toch belangrijke gedachten achter uw werk.

Heck: Ja, maar niet iedereen hoeft per se te weten wat erachter zit. Voor míj is dat belangrijk, voor mij moet het kloppen. Ik begin niet aan zo’n groot schilderij zonder daarover na te denken.

Enerzijds is uw werk vrolijk, en tegelijk zit er ook iets dreigends in.

Heck: Ik wil de dingen op een humoristische manier vertellen. Dat is ook een levenshouding. Zo maak ik het draaglijk.

Er zit op één schilderij een deurbel in de lijst, op een andere lijst hebt u grote zonnebloempitten geplakt. Speelse elementen?

Heck: Die bel geeft de toeschouwer de kans om aan te bellen en in het tafereel binnen te stappen. De bel werkt wel degelijk. Die zonnebloempitten en maïskorrels zijn voor mij symbolen van het zaaien – ook mijn schilderijen zijn zaaigoed.

U hebt iets met de aarde?

Heck: Ik had vroeger mijn atelier op de eerste verdieping. Dat vond ik vreselijk. Ik heb graag stevigheid, vaste grond onder mijn voeten. Ik kom uit een klein dorpje in de buurt van Düsseldorf, ook mijn man komt uit een klein dorp. We dachten dat het daarom ook goed was om op de buiten te gaan wonen. Ik wil dat mijn dochter ook zo opgroeit, met een groentetuin en kippen.

Hoe belangrijk zijn dromen voor het verrassende en speelse in uw werk? Gebruikt u beelden uit uw dromen?

Heck: Niet zozeer in deze nieuwe schilderijen. Een droom is een bron van informatie, tenminste als er ’s ochtends iets van overblijft. Soms teken ik mijn droom. Maar vooral de slaap is heel belangrijk voor me. In mijn atelier staat een bed, waar ik een middagdutje in doe. Mijn bed is mijn bureau. Als ik wakker word, kijk ik naar mijn schilderijen, en dan hoop ik dat de problemen opgelost zijn. (lacht) Tijdens mijn slaap vind ik soms oplossingen om een schilderij verder af te werken.

Hoelang werkt u aan zo’n groot schilderij?

Heck: Zeker een maand. Ik zet het eerst op met een potloodtekening voor de compositie. Voor de rest is er geen vast schema: soms begin ik met een hoofd, dan weer met de achtergrond. Ik werk altijd aan één werk tegelijk. Alle aandacht gaat telkens naar één doek. Ik kan mijn hoofd niet leegmaken om tegelijkertijd aan een ander werk te denken. Maar als een werk af is, kan ik soms meteen aan een nieuw beginnen.

Hoe belangrijk is uw opleiding aan de Antwerpse academie geweest?

Heck: Ik was negentien toen ik naar Antwerpen kwam. Ik wilde aan de modeacademie studeren. Maar het was daar zo proper – die poetswoede is verschrikkelijk – en ik was nogal vuil. (lacht) Met mijn beste vriendin, die hier ook nog altijd woont, heb ik me dan ingeschreven aan de academie: zij fotografie, ik schilderkunst. In Duitsland zijn de toelatingsproeven heel zwaar, hier niet. Hier krijg je veel kansen, in Duitsland zijn de studenten ouder en heb je heel veel concurrentie. Ik wilde daar weg, vooral omdat alles er zo ernstig en zo strikt is. Ik was ook enkele keren met de politie in aanraking gekomen. Maar ik wist níéts over België, zelfs niet dat het aan de zee lag.

Fred Bervoets was heel belangrijk voor het wilde aspect in mijn werk. We spraken elkaars taal niet, dus werd er veel gedronken.

Een van mijn docenten in Antwerpen was Fred Bervoets. Hij was heel belangrijk voor het ‘wilde’ aspect. We konden moeilijk met elkaar communiceren omdat we elkaars taal niet spraken, dus werd er maar veel gedronken. Ik wilde altijd al kunstenaar worden, en Bervoets bevestigde mij daarin. Hij en veel andere mensen die ik hier leerde kennen lieten je geloven in jezelf. Dat was belangrijk om verder te kunnen gaan.

Achteraf bekeken was het een goede keuze om hier te studeren. De opleiding was heel klassiek: stillevens schilderen en zo. Maar het was hier wel schools en braaf, terwijl ik behoefte had aan revolutie. In mijn derde jaar ben ik zes maanden in Wenen gaan studeren. Daar was het pas wild. De studenten waren daar meteen echte kunstenaars, vanaf het eerste jaar. Een leuke tijd, maar ook uitputtend. Ze waren er de hele tijd met performances bezig: varkens slachten en zo. Die gedrevenheid heb ik uit Wenen naar hier meegebracht, hoewel mijn docenten dat niet echt apprecieerden.

U maakt sculpturen en video’s, maar uw grote liefde is en blijft schilderkunst?

Heck: Schilderen is een eenzame arbeid. Bovendien woon ik nu ook wat geïsoleerd op het platteland. Ik wilde graag een groot atelier en dat was in Antwerpen moeilijk te vinden. Gelukkig komen mensen mij graag bezoeken. Voor mijn fotoshoots heb ik mensen nodig, en zo zie ik mijn vrienden, want ik werk het liefst met mensen die ik goed ken. Zo ken ik mijn lijstenmaker al twintig jaar. Dat zorgt ervoor dat we soms aan één woord genoeg hebben.

U maakt ook vaak zelfportretten, zoals Verspätete Sitzung, waar u op een bank zit met een zonnebloem. Heeft dat iets met die eenzaamheid te maken?

Heck: Jezelf schilderen is prettig. Je leert jezelf zo altijd beter kennen. Als je jezelf portretteert, mag en kun je meer kapotschilderen. Bij portretten van andere mensen moet ik me toch meer verantwoorden: niet echt tegenover hen, maar ik heb dat gevoel toch. Ik wil graag dat mijn vrienden gelukkig zijn.

Hoe leert u zichzelf dan beter kennen?

Heck: Niet zozeer je gezicht, wel wat in je omgaat. Je leert ook de mensen die je portretteert beter kennen omdat je zo lang met hen bezig bent. Als ik iemand daarna tegenkom, is dat vreemd want ik ben met die persoon zo lang intiem bezig geweest.

Hoe belangrijk is uw afkomst?

Heck: Mijn ouders hebben nooit aan mij getwijfeld, ze hebben me altijd gesteund. Zij waren allebei zelfstandige, er werd dus ook op zaterdag en zondag gewerkt. Iedereen deed wat hij graag deed.

Mijn moeder was modeontwerpster, vader is architect. Ze zijn intussen gescheiden. Het artistieke heeft er bij ons thuis altijd ingezeten: toen ik tien was, wilde ik architect worden – tot bleek dat ik geen maquette kon bouwen. Daarna wilde ik modeontwerpster worden. Schilderen en tekenen heb ik eigenlijk altijd gedaan, van jongs af aan. Vooral paarden heb ik getekend, vijftien jaar lang.

Meisjes hebben iets met paarden.

Heck: Het paard is de betere man. (schatert) Nu zitten er nog geen paarden in mijn werk omdat ik geen paarden kén. Onlangs ben ik weer paard beginnen te rijden, en nu ken ik een paard persoonlijk. Het portret komt er dus aan: het zal een pony zijn. Ik moet zo’n paard echt kennen om het liefdevol te kunnen schilderen. Dat geldt ook voor de mensen die ik schilder. En portretten zijn bij mij altijd levensgroot, dus ook dat paard.

Hoe Duits bent u nog na al die jaren België?

Heck: Ik heb hier veel Duitse vrienden en spreek nog altijd veel Duits. Tim Van Laere doet ook zijn best om Duits te spreken. (lacht) Ik lees Duitse kranten en luister naar de Duitse radio. Maar ik ben heel blij hier. België is prachtig. En ik ben nu iets meer Belgisch dan Duits: ik woon hier nu twintig jaar, één jaar langer dan in Duitsland. Dat vier ik met een feest.

Die Duitse achtergrond blijft dus belangrijk?

Heck: Ik kan dat moeilijk inschatten. De Belgische en de Duitse kunstgeschiedenis zijn voor mij belangrijk. Van Albrecht Dürer tot Jonathan Meese, samen met Georg Baselitz, Martin Kippenberger en de Neue Wilden. Ook René Magritte is belangrijk: zijn spel met woorden en titels.

Met mijn man (de Belgische muzikant Gregory Brems, nvdr) heb ik vaak discussies over Bruegel en Dürer: twee prachtige meesters, maar ik word meer bekoord door Dürer en hij door Bruegel. Hij vindt dat Bruegel meer humor heeft. Duitsers zijn ernstig, maar ze hebben ook humor, hoor. Een ander soort humor, die voor jullie moeilijker te begrijpen is. Volgens Tim ligt het uitgerekend aan mijn humor dat ik tot nu toe weinig tentoonstellingen in Duitsland heb gehad. Voor Duitsers mag er geen humor in de kunst zitten, Oostenrijkers kunnen daar wel mee om.

U gebruikt nog altijd Duitse woorden en zinnen in uw schilderijen, af en toe iets in het Nederlands of Frans.

Heck: Ik ben wel blijven hangen in mijn taal. Als ik met mensen in Duitsland praat, verstaan ze mij niet meer. Na twintig jaar België spreek ik een soort ouderwets Duits, al die nieuwe woorden ken ik niet.

Jullie hebben ook mooie woorden in het Nederlands. Maar jullie maken alles klein, waarom toch? Pintje, mannetje, koffietje… Dat is toch weer Bruegel, daar is alles ook zo klein. Pas op, die kleinheid en nederigheid hebben ook hun schoonheid. Maar ik heb het graag groot en stevig. Zoals deze nieuwe galerie: robuust, daar hou ik van.

Maar misschien heb ik intussen wel het perfecte evenwicht gevonden tussen Duits en Belgisch: tussen het realisme en het surrealisme, tussen groot en klein, serieus en humoristisch. Ik hoop dat ik zo de perfecte symbiose heb bereikt. (lacht)

U spreekt met grote bewondering en vriendschap over Tim Van Laere, uw galeriehouder.

Heck: Tim geeft mij niet alleen prachtige kansen, hij heeft ook een prachtgalerie. Hij is een heel goede vriend, hij is enthousiast over kunst, ik kan hem vertrouwen en samen met al zijn kunstenaars vormt hij een soort familie. Wij denken in dezelfde richting.

De opening van de nieuwe galerie was een volksfeest. Dat is voor mij belangrijk, het komt ook in mijn werk tot uiting. Ik wil kunst maken voor iedereen, kunst moet er voor iedereen zijn, kunst mag niets of niemand uitsluiten. Naar een galerie gaan mag men niet als moeilijk ervaren. Ik wil graag kunst maken waar iedereen iets aan heeft, ook mijn buurman die niets van kunst kent. Sommige mensen vinden mijn werk mooi geschilderd, anderen kunnen er allerlei verwijzingen in zien. Je kunt dieper gaan of ook niet, mij maakt het niet uit. Ik heb bijvoorbeeld een verwijzing naar Constantin Brancusi geschilderd: ik had een vogel nodig, maar ik heb daarvoor een gestileerde sculptuur van Brancusi genomen en die bevestigd aan een touwtje. (lacht) Ook Man Ray kun je in mijn werk ontdekken. Maar dat hóéft niet per se.

Verspätete Sitzung: 'Jezelf schilderen is prettig. Dan mag en kun je meer kapotschilderen.'
Verspätete Sitzung: ‘Jezelf schilderen is prettig. Dan mag en kun je meer kapotschilderen.’© KAROLY EFFENERGER

Soms weet ik ook niet waarom ik iets schilder, maar ik weet dat het moet. De volle betekenis begrijp ik soms pas een jaar later. Het is zoals met een droom: vaak weet je ook daar niet wat bepaalde zaken betekenen. Luisteren naar je intuïtie is belangrijk.

All My Friends Are Wild, tot 60/07 in Tim Van Laere Gallery, Jos Smolderenstraat 50, Antwerpen.

Kati Heck

– 1979: geboren in Düsseldorf

– 1997: verhuist naar Antwerpen (onlangs naar Zandhoven)

– 1999-2003: studie schilderkunst aan Antwerpse academie

Werk schilderijen, tekeningen, foto’s, film, video en sculpturen

Galeries verbonden aan Tim Van Laere Gallery in Antwerpen en Sadie Coles HQ in Londen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content