Wat is er aan de hand met de politieke studiediensten? ‘Sommige zijn het manusje-van-alles van de partijvoorzitter geworden’

Partijvoorzitters Sammy Mahdi (CD&V), Tom Ongena (Open VLD), Melissa Depraetere (Vooruit) en Paul Magnette (PS)
Tex Van berlaer
Tex Van berlaer Journalist Knack

De studiediensten van politieke partijen worden opgeslorpt door de waan van dag en zouden zich beter meer bezighouden met het beleid op lange termijn, zegt politologe Britt Vande Walle (KU Leuven).

Naarmate de verkiezingen van 9 juni naderen, verschuift de focus naar de campagnestandpunten van de partijen. De meeste partijen hebben hun huiswerk al klaar, maar, zoals Knack eerder schreef, is het nog even wachten op de volledige programma’s van N-VA en CD&V, die eind deze maand gepubliceerd worden.

Drijvende krachten achter die werkstukken zijn de studiediensten van de partijen. Toch weten we vrij weinig over die intellectuele motoren. Britt Vande Walle, doctoraatsonderzoeker aan de Instituut voor de Overheid van de KU Leuven, noemt ze in het maandblad Samenleving & Politiek de ‘verborgen parels van de Wetstraat’. In haar onderzoek stelde ze grote verschillen vast tussen de Vlaamse en Franstalige studiediensten.

‘Met uitzondering van die van de N-VA zie je dat de Vlaamse studiediensten worden opgeslorpt door de waan van de dag. De voorzitter leest ’s ochtends iets in de krant, waarop die de studiedienst meteen opbelt om het partijstandpunt af te toetsen.’

Wat is daar mis mee?

Britt Vande Walle: Op zich niet veel. Studiediensten zien zichzelf als het geheugen van de partij en als bewaker van het partijstandpunt. Maar doordat het dagelijkse werk domineert, houden studiediensten minder tijd over om na te denken op middellange en lange termijn. Bovendien zijn de studiediensten organisatorisch gezien erg verweven met de voorzitter. Kort gesteld: zodra de voorzitter geen geld meer wil geven aan de studiedienst, houdt die op met bestaan.

Wat loopt er anders bij de N-VA?

Vande Walle: De belangrijkste verklaring zijn haar middelen. Omdat ze de grootste partij van Vlaanderen is, ontvangt ze meer subsidies. Zo kan ze haar studiedienst uitbouwen als een apart orgaan. Maar ook de rol van voorzitter Bart De Wever speelt mee. Terwijl de studiediensten van partijen als Groen en CD&V eigenlijk het kabinet van de voorzitter vormen, kan De Wever als Antwerps burgemeester ook op eigen adviseurs bogen.

Hoeveel mensen werken er bij zo’n studiedienst?

Vande Walle: Dat verschilt heel erg van partij tot partij. Uit een recente telling gaat het van 4 voltijdse medewerkers bij het Vlaams Belang tot 18 bij de Open VLD. Let wel, bij die laatste worden ook de wetenschappelijke medewerkers van de fracties bijgeteld. Bij de Vlaamse liberalen staat de studiedienst dan ook veel meer ter beschikking van de parlementariërs.

Toch zijn de Vlaamse studiediensten klein bier tegenover die van de PS.

Vande Walle: Het is geen toeval dat de Parti Socialiste een verkiezingsprogramma van ruim 1200 pagina’s heeft. Het roemruchte Institut Emile Vandervelde is historisch breed gedragen door de gehele linkerzijde, ook door het middenveld. Iemand zei me ooit dat zelfs als de PS zou verdwijnen, het Institut Vandervelde zal blijven bestaan. Het telt zo’n 15 eigen medewerkers, waaronder een tiental adviseurs met elk een specifieke expertise. De PS-studiedienst, die ook weleens het leger van voorzitter Paul Magnette wordt genoemd, is dusdanig goed uitgebouwd dat ze de ruimte hebben om ook na te denken over de partijstandpunten op de lange termijn.

‘Een deel van de partijfinanciering zou voorbehouden moeten zijn voor de studiediensten, zodat die zorgen voor de onderbouwing van standpunten.’

Britt Vande Walle (KU Leuven)

Hoe zit dat bij de andere Franstalige partijen?

Vande Walle: Het grootste organisatorisch verschil met Vlaanderen is dat de studiediensten in Franstalig België recht hebben op een aparte financiering, ze zijn minder manusje-van-alles van de voorzitter. De studiediensten van PS, MR, Ecolo, Les Engagés en Défi zijn aparte vzw’s. Voor de zogenaamde ‘permanente vorming’ krijgen ze een rechtstreekse financiering, wat hen een bepaalde vorm van geloofwaardigheid en autonomie geeft. Al moeten we dat laatste ook niet overdrijven, want het gaat maar om een deeltje van hun financiering – de rest is aan de voorzitter om te bepalen. Bij een slechte verkiezingsuitslag – en het wegvallen van een deel van de subsidies – zijn zij vaak het slachtoffer van besparingen.

In de Kamer pleit Kristof Calvo (Groen) ervoor dat studiediensten een gegarandeerde eigen subsidie moeten krijgen, net zoals in Nederland. Een goed idee?

Vande Walle: Ja, ik denk dat het Nederlandse systeem beter is. Ik vind niet dat er meer partijfinanciering moet zijn, maar wel dat een deel ervan voorbehouden moet zijn voor de studiediensten, zodat die zorgen voor de onderbouwing van standpunten, en minder voor communicatie bij de waan van de dag. Bovendien zijn de wetenschappelijke bureaus, zoals studiediensten in Nederland heten, minder afhankelijk van de grillen van de voorzitter – al zijn ze wel afhankelijk van de erkenning door de partij. Maar zelfs als de partijen ze zouden weigeren, zijn hun subsidies, die afhankelijk zijn van hun sterkte in de Tweede Kamer, gegarandeerd.

Waar blijven alle verkiezingsprogramma’s?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content