Van de tien onderzochte grote Belgische overheidsbedrijven blijkt er slechts eentje concrete statistieken te publiceren over de ontvangen meldingen via hun klokkenluiderskanaal. Dat blijkt woensdag uit een onderzoek van Sensello, een adviesbureau gespecialiseerd in integriteit.
De integriteitsindicator vergelijkt tien grote Belgische overheidsbedrijven: Belfius, bpost, De Lijn, Elia Group, Fluvius, Infrabel, Nationale Loterij, NMBS, Proximus en Skeyes. Allemaal zijn het bedrijven waar de overheid meerderheidsaandeelhouder of beslissende medebeheerder is. Opvallend: geen enkele van de tien bedrijven doet een jaarlijkse evaluatie van de integriteit binnen de bedrijfscultuur. Dat zorgt volgens het onderzoek voor een risico op fraude of corruptie.
“De resultaten zijn ontnuchterend”, luidt het. “Geen enkel van de onderzochte bedrijven presteert echt goed.” De studie legt onder meer politieke inmenging, zwakke bescherming van klokkenluiders en het ontbreken van integriteitsscreenings bloot.
Transparantie over meldingen en incidenten ontbreekt vaak. “Hoewel de meeste organisaties formeel een klokkenluiderskanaal hebben, publiceert slechts één organisatie concrete meldstatistieken: De Lijn”, zegt onderzoeker Lode De Waele. “Tegelijk staat De Lijn onder druk door een groot aantal klachten en operationele problemen.”
“De kloof tussen formele integriteitsstructuur en dagelijkse dienstverlening blijft een reputatierisico”, gaat De Waele verder. “De aantallen, de doorlooptijd en de behandeling van dossiers blijven meestal volledig onzichtbaar, uit vrees voor imagoschade. Dus: klokkenluiders zijn er misschien wel op papier, maar nauwelijks in cijfers.”
Het gros van de onderzochte bedrijven scoort slechts gemiddeld op vlak van hun klokkenluiderskanaal. In dat geval wordt wel een anoniem kanaal beloofd, maar is er nog steeds een doorlooptijd van verschillende maanden. Het gaat hier om: bpost, NMBS, Infrabel, Elia, Skeyes en de Nationale Loterij. Fluvius scoort zelfs zwak. Er is een kanaal via e-mail, maar er zouden geen garanties of doorlooptijd zijn.
“Er is bij de overheidsbedrijven wel een wettelijk minimum aanwezig, maar ze beperken hun inspanningen tot wat wettelijk verplicht is”, aldus De Waele. Hij zegt dat er dringend meer ambitie nodig is. “En er is er dus maar eentje die aangifte doet van de meldingen die binnenlopen. Dat illustreert een bredere terughoudendheid: veel instellingen vrezen dat stijgende meldingsaantallen negatieve percepties oproepen, terwijl ze in werkelijkheid net kunnen wijzen op een gezonde meldcultuur.”
Bij Proximus, De Lijn en Belfius gaat het alvast iets beter. “Let wel, enkel Belfius en Proximus hebben een volledig extern klokkenluiderskanaal”, stelt De Waele. “Toch hebben we geen idee hoeveel keer iemand daar een melding heeft gedaan. Ze leggen ook adviezen rond auditing naast zich neer. De resultaten van de audtis zijn niet publiek.”
De manier waarop organisaties omgaan met klokkenluidersregelingen verschilt sterk. De meeste beperkten zich tot interne meldkanalen, terwijl andere externe meldpunten voorzien. Maar zolang de organisatie de externe partner zelf financiert, blijft er een zekere afhankelijkheid. Het onderzoek beveelt daarom jaarlijks te rapporteren over het aantal meldingen, de aard, doorlooptijd en gevolg – anoniem, maar publiek.
Klokkenluiders die via een federale ombudsman willen gaan, moeten soms een half jaar wachten op een antwoord. “Sommige instellingen verwijzen door naar de federale of Vlaamse ombudsman”, legt De Waele uit. “Maar de structureel toenemende werklast bij die instanties dreigt de behandeling van meldingen te vertragen. Een volwassen klokkenluiderskader vereist niet alleen duidelijke procedures, maar ook voldoende capaciteit en onafhankelijkheid in de opvolging.”
Tot slot leunen veel organisaties volgens het onderzoek nog te sterk op formele codes en ethische charters om te “bewijzen” dat integriteit prioriteit krijgt. Maar zonder meetbare indicatoren en evaluatie blijft de werkelijke cultuur moeilijk te toetsen. Veel publieke organisaties blijven met andere woorden sterk gepolitiseerd.
Op het vlak van personeelsbeleid blijkt dat geen enkele onderzochte organisatie systematisch integriteitsscreening of periodieke testen uitvoert voor risicofuncties. Integriteitsscreening is een manier om risico’s op onbetrouwbaar, toxisch of grensoverschrijdend gedrag binnen bepaalde afdelingen in te schatten.
“Dit vormt een belangrijke lacune”, besluit De Waele. “De weg is nog lang, denk bijvoorbeeld ook aan de problemen rond integriteit bij Defensie, de NAVO of de Europese Commissie. Er is veel aandacht voor ‘Know Your Customer‘, maar nauwelijks voor ‘Know Your Employee‘.”