Minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke wil dat een werkgroep zich buigt over ‘onnodige behandelingen en ziekenhuisopnames in de laatste levensfase’. Dat heeft hij geschreven in een dwingende opdrachtbrief aan het Verzekeringscomité van het Riziv.
Wie dacht dat met de discussies over de ereloonsupplementen het meest delicate punt op tafel ligt in de ‘dialoog’ tussen minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke (Vooruit) en de vertegenwoordigers van de artsen, onderschat het tempo waarin eerstgenoemde hervormingen blijft aankaarten. De laatste weken wordt zelfs duidelijk dat hij straks ook een thema wil aansnijden waar verschillende voorgangers in een grote bocht omheen liepen, terwijl ook artsensyndicaten geen grote voorstander waren van bovenaf opgelegde regelgeving: de zorg bij het levenseinde.
Sommige maatregelen zijn gelukkig vanzelfsprekender geworden met het verstrijken van de jaren. Toen tijdens de paars-groene regering-Verhofstadt I op 29 mei 2002 het parlement de toen nog zeer omstreden ‘euthanasiewet’ goedkeurde, betekende dat niet dat ‘euthanasie’ voortaan als een reguliere medische ingreep werd beschouwd. Bij een deel van het artsenkorps bleef de weerstand groot: een arts die een euthanasie uitvoerde, was weliswaar niet langer strafbaar, maar deed nog altijd iets wat niet tot de ‘normale’ handelingen van een arts behoorde.
Dat werd natuurlijk niet meer hardop gezegd, maar intern liet men het de artsen wel ‘voelen’. Het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (Riziv) nam euthanasie niet op in zijn nomenclatuur, dus was er ook geen vergoeding voor voorzien. Artsen mochten wel een huisbezoek aanrekenen aan de patiënt, maar deden dat meestal niet.
‘Gelukkig zijn de geesten geëvolueerd. In 2004 kozen in België 3991 patiënten voor euthanasie, wat een goede indicatie is dat het om een aanvaarde medische praktijk gaat’, zegt Kamerlid Jan Bertels (Vooruit), in de vorige federale regering nog kabinetschef van Frank Vandenbroucke.
Welzijn moet primeren
Bertels ondervroeg de minister erover in de Kamer – een klassiek voorbeeld van een één-twee om bepaalde eerder technische kwesties in de aandacht te brengen – en zo werd duidelijk dat er vanaf 1 november wel een vergoeding komt. Artsen kunnen dan 180,24 euro aanrekenen, waarbij de arts de derdebetalersregeling toepast zodat het de patiënt – in de praktijk zijn familie – niets kost. Dat heeft het verzekeringscomité van het Riziv beslist en zal bij wet en Koninklijk Besluit worden bekrachtigd.
De vraag is in hoeverre de geesten gerijpt zijn in het artsenkorps. Zoals bekend heeft minister Vandenbroucke een opdrachtbrief bezorgd aan het Verzekeringscomité van het Riziv. Die werd op 17 juli goedgekeurd door de regering. Het is een afdwingbaar beleidsdocument waarin aan het Verzekeringscomité een totale besparingsinspanning wordt gevraagd van 907 miljoen euro. Dat streefcijfer is intussen bekend.
Het gaat bovendien niet om een voortzetting – zij het van een andere orde van grootte – van bekende besparingen, zoals dat met grote regelmaat gebeurt. Vandenbroucke wil veel structureler ingrijpen, want zonder bijkomende maatregelen stevent de ziekteverzekering af op een tekort van 493,5 miljoen euro.
Vandaar dat de minister niet alleen de focus legt op het geneesmiddelenbudget en de verbetering van het voorschrijfgedrag, maar ook op de reorganisatie van ziekenhuizen, de optimalisatie van de huisartsenwachtposten, de beperking van de groei van de medische huizen (de zogenaamde ‘groepspraktijken’) en – en dat is helemaal nieuw – van niet-doelmatige zorg bij het levenseinde.
Het probleem is bekend: stervende patiënten krijgen soms overbodige en zelfs dure zorg. Bertels: ‘Ik ken een geval van een regionaal ziekenhuis waar een palliatieve patiënt nog een nieuwe knieprothese kreeg, amper enkele maanden voor het overlijden.’
Medische overconsumptie en therapeutische hardnekkigheid gaan vaak hand in hand. Sommige artsen zien het als hun taak om de patiënt zo lang mogelijk in leven te houden, ‘en dat niet alleen ongeacht de kostprijs, maar ook ongeacht het welzijn van de patiënt’, zegt Jan Bertels. ‘Het gaat eigenlijk niet om de kostprijs, het gaat erom dat elke onnodige en overbodige ingreep vermeden moet worden. En dat artsen zeker tijdens de moeilijke fase van het levenseinde het welzijn van de patiënt laten primeren op ultieme technische ingrepen die niet zozeer zijn leven, maar wel zijn lijden verlengen.’
‘End of Life’
En dus bevat de opdrachtbrief een passage die niet mis te lezen is. Onder de kop ‘End of Life’ laat de minister woordelijk weten: ‘Er zou oordeelkundig werk gemaakt dienen te worden van gerichte maatregelen om onnodige behandelingen en ziekenhuisopnames in de laatste levensfase te vermijden, en meer aandacht te besteden aan levenskwaliteit en levensdoelen. Dit is complex en vraagt een brede, zorgvuldige en overlegde aanpak. Het lijkt zinvol een werkgroep op te richten met vertegenwoordigers van artsen, verpleegkundigen, verzekeringsinstellingen en patiëntenorganisaties, die de opdracht krijgt om uiterlijk tegen 30 juni 2026 een rapport voor te leggen met concrete, haalbare voorstellen om onnodige zorg aan het levenseinde terug te dringen.’
‘Op een kleine minderheid na vindt niemand het nog zinvol om stervende patiënten tot het einde te blijven volstoppen met antibiotica.’
Minister Vandenbroucke hoedt zich ervoor om zelf te bepalen hoe de medische omkadering van het levenseinde moet gebeuren. Dat laat hij over aan de sector zelf. Maar door behalve de artsen ook expliciet ‘verpleegkundigen, verzekeringsinstellingen (dat zijn de ziekenfondsen) en patiëntenorganisaties’ te vermelden, maakt hij duidelijk dat hij af wil van de praktijk om technische medische prestaties te verrichten tot het ultieme einde.
Delicaat is het natuurlijk wel, want deze ‘End of Life’-passage staat in een opdrachtbrief die verder integraal gaat over besparingen en hoe en waarom die te organiseren. Vandenbroucke moet dus tot elke prijs vermijden dat hij wordt geframed als aanstoker van een beleid dat mensen vlugger wil laten sterven omdat de laatste levensmaanden zo duur zijn.
Vandaar dus de door de sector zelf samen te stellen werkgroep. En die zal stevig aan de slag moeten. Over een aantal zeer delicate kwesties zal er overeenstemming moeten worden bereikt om tegen juni 2026 een eindrapport aan de minister voor te kunnen leggen.
Bertels: ‘Gelukkig bestaat er bij de meeste gezondheidswerkers een grote consensus over wat een moderne, verantwoorde medische aanpak is. Op een kleine minderheid na vindt niemand het nog zinvol om stervende patiënten tot het einde te blijven volstoppen met bijvoorbeeld antibiotica.’