Onderzoekers Pascal Debruyne en Mieke Schrooten staat stil bij een aantal recente voorbeelden waarbij intimiteit expliciet als instrument wordt ingezet in de politiek. ‘De vraag is niet alleen óf een politicus warm en verantwoordelijk oogt, maar voor wíe die warmte en verantwoordelijkheid in beleid daadwerkelijk geldt.’
Wie de Netflix-serie Borgen heeft gezien, herinnert zich hoe spin doctor Kasper Juul het publieke imago van premier Birgitte Nyborg minutieus regisseert. Niet alleen haar beleidskeuzes, maar ook haar gezinsleven, haar rol als moeder en partner worden dramaturgisch ingezet om vertrouwen te wekken en stormen te doorstaan. De boodschap is helder: in hedendaagse politiek is het privéleven geen coulisse, maar een instrument.
Die logica, de tactische orkestratie van intimiteit, zien we niet alleen in fictie. Ze stuurt ook de Vlaamse politieke scène, waar persoonlijke verhalen en gezinsbeelden systematisch worden gebruikt om geloofwaardigheid te claimen en beleid affectief te legitimeren.
Een intieme Vlaamse politieke scène
Politieke communicatie in Vlaanderen staat de laatste tijd vol intieme scènes: Zuhal Demir spreekt in een interview openlijk over haar nieuwe relatie en haar relatie met haar conservatieve vader. Melissa Depraetere maakt haar zwangerschap publiek en profileert zich consequent via familiebeelden: posts over haar broer de postbode “met hart en ziel”, dankbaarheid voor haar ouders, en beelden van het gezin als moreel referentiepunt. Anneleen Van Bossuyt verwijst naar haar ‘moederhart’ in debatten over “ankerkinderen”. Matthias Diependaele reflecteert in De Zondag uitgebreid over zijn plusgezin en de worsteling met het vaderschap. Tom Van Grieken stelt publiek dat zijn kinderen en hun toekomst dé reden zijn waarom hij aan politiek doet.
Deze scènes zijn geen toevallige inkijkjes, maar elementen van wat de Amerikaanse auteur Lauren Berlant beschrijft als een intimate public sphere: een publieke sfeer waarin herkenbare gevoelens, familierollen en scripts van “goed” gezin en “echte” ouderliefde het kader vormen waartegen politieke legitimiteit wordt afgemeten.
Berlant laat zien hoe burgerschap in zo’n sfeer niet eerst wordt beoordeeld op argumentatie of institutioneel debat, maar op de geloofwaardige belichaming van intieme rollen: de “goede moeder”, het “respectabel gezin” of de “beschermde onschuld”. Wie in dat script past, geldt sneller als moreel volwaardig lid van de natie; wie afwijkt, verschijnt eerder als dubieuze of minder volledige burger.
Intimiteit als toegang tot vertrouwen
Wanneer Demir haar “nieuwe liefde” deelt, claimt ze een plaats in een publiek van gedeelde intimiteit: “ik ben partner, moeder, iemand met kwetsbaarheid en verlangen, net als jullie”. Het script wordt aangedikt met haar worsteling en liefdevolle contramine met haar conservatieve vader, waar ze slechts deels aan toegeeft: “ze deed altijd wat niet verwacht werd.”
Depraetere belichaamt het script van de “moderne, verantwoordelijke werkende moeder” die haar zorgrol in evenwicht brengt met politieke verantwoordelijkheid. Familieposts over haar broer en ouders bevestigen een hecht, hardwerkend “gewoon” gezinals moreel referentiepunt.
Soortgelijke framings verschijnen bij Diependaele, die vertelt over het zondagse ontbijt, zijn plusgezin en de moeilijke combinatie met vaderschap, en bij Van Grieken, die expliciet zegt dat zijn kinderen de reden zijn waarom hij aan politiek doet. In de logica van Berlant wordt de kernvraag zo: “Voelt deze politicus als iemand uit mijn familie?”. Eerder dan een programmatekst of beleidsargumentatie fungeert intimiteit zo als filter voor vertrouwen en representatie.
De geënsceneerde norm van het ‘goede gezin’
Deze publieke privéverhalen zijn zorgvuldig geënsceneerde performances waarin ideologieën over gender, klasse en natie samenkomen: Demir als krachtige mandataris met romantische kwetsbaarheid; Depraetere als evenwichtskunstenaar tussen beleid en baby; Diependaele als betrokken maar drukbezette vader; Van Grieken als beschermende pater familias voor een “veilig Vlaams Vlaanderen”. Zo ontstaat een normatief beeld van de “goede” politicus: warm, verantwoordelijk en ingebed in een traditioneel leesbaar gezinsideaal.
Zoals Sara Ahmed benadrukt in “The Cultural Politics of Emotion”, zijn emoties geen louter privégevoelens, maar culturele praktijken die lichamen rangschikken en grenzen trekken tussen wie als “binnen” en “buiten” de nationale gemeenschap geldt. Affecten zoals liefde voor “eigen kinderen” of angst voor de “vreemde ouder” circuleren als een affectieve economie: ze hechten zich aan bepaalde figuren (de hardwerkende Vlaamse ouder, de vermeend “strategische” migrantenouder) en maken sommige levens vanzelfsprekend beschermingswaardig, terwijl andere als verdacht of misbruikend worden gecodeerd.
Morele poortwachters
In literatuur over familie‑migratie wordt dit beschreven als “moral gatekeeping”: via morele oordelen over wat een “echt” huwelijk, een “goede” ouder of een “goed gezin” is, bepalen staten welke vormen van intimiteit als legitiem gelden en dus recht geven op verblijf, en welke als oneigenlijk of instrumenteel worden verdacht gemaakt (Wray, 2006; D’Aoust, 2017; Pellander, 2015). Wanneer Van Bossuyt haar “moederhart” inzet tegen “ankerkinderen” – kinderen die volgens haar strategisch in asiel- en migratiedossiers zouden worden gebruikt – functioneert haar eigen moederschap als norm waartegen andere ouders worden afgemeten. De poging van migrantenouders om een leven voor hun kinderen op te bouwen, wordt dan sneller gelezen als calculerend dan als zorgend.
De kloof tussen het eigen geluk en onmogelijke intimiteit voor anderen
Hier tekent zich een kloof af, een inzicht dat bij Berlant centraal staat: politici converteren hun eigen gezins- en liefdesleven in symbolisch kapitaal, terwijl hun beleid vaak juist vergelijkbare intimiteit voor anderen onmogelijk maakt. Terwijl publiek wordt gesproken over de band met eigen (toekomstige) kinderen en het recht op een “warm nest”, verstrengen gezinsherenigingsregels; opvangcapaciteit wordt beperkt met gezinnen op straat tot gevolg; verblijfsstatuten verharden, waardoor gezinnen op de vlucht hun intimiteit onmogelijk kunnen stabiliseren.
Zo ontstaat een hiërarchie van levens: wie lijkt op het verbeelde “Vlaamse” gezinsideaal, verdient vanzelfsprekend bescherming van hun intimiteit, terwijl anderen – gezinnen op de vlucht, mensen in precaire omstandigheden, grotere of anders gestructureerde families – vooral als probleemcategorie verschijnen. Hun recht op intimiteit, stabiliteit en toekomstperspectief wordt ondergeschikt gemaakt aan migratiebeheersing en budgettaire logica.
Diezelfde spanning zien we in beleidsvoorstellen die ogenschijnlijk “kinderrechten beschermen”, zoals een verbod sociale media onder 15 jaar, terwijl de Kinderrechtencommissaris tegelijk aangeeft dat de fysieke integriteit van kinderen in asielcentra niet kan worden gegarandeerd.
En terwijl de verstrengde voorwaarden van gezinshereniging, inclusief het schrappen van het recht op een gezinsleven voor niet begeleide minderjarige vluchtelingen, als “sociaal beleid” worden geframed. De affectieve legitimatie via het eigen gezin staat dan haaks op het beleid dat de intimiteit van andere gezinnen ondermijnt.
Racialisering van het ‘normale’ gezin
Raciale en culturele grenzen spelen hierin een centrale rol. Het impliciete beeld van het “normale Vlaamse gezin” – gecontroleerd aantal kinderen, tweeverdieners, emotioneel maar beheerst – fungeert als maatstaf. Migrantenfamilies met “te veel kinderen”, ouders in asielprocedures of mensen in onzekere huisvesting passen niet in die verbeelde intimiteit en worden sneller geproblematiseerd.
Hun gezinsleven wordt geherdefinieerd als risico, niet als bron van gerechtvaardigde zorg en gehechtheid. Wanneer het debat verschuift naar een abstracte “Vlaamse bezorgdheid”, verdwijnt empathie voor de concrete angst, liefde en zorg van ouders die hun kinderen in veiligheid proberen te brengen. Dat is precies de mechaniek van de intieme publieke sfeer die Berlant beschrijft: nationale identiteit wordt gearticuleerd via affectieve normen – wat een “goed” gezin is, hoe ouders zich horen te gedragen en welk verdriet of verlangen legitiem is – waardoor raciale en culturele hiërarchieën als vanzelfsprekend verschijnen.
Het persoonlijke is (über)politiek
Als intimiteit expliciet als instrument wordt ingezet, verandert de klassieke scheiding tussen privé en publiek in een vorm van mystificatie: het private fungeert als dispositief waarmee publieke normen worden verankerd zonder als politieke ideologie te worden herkend. In Borgen toont de spin doctor hoe zorgvuldig geselecteerde scènes uit het privéleven politieke stormen dempen en legitimiteit herstellen. In Vlaanderen zien we gelijkaardige dramaturgie: zorgvuldig gecomponeerde familietaferelen en intieme bekentenissen dienen als morele toegangspoort tot vertrouwen in beleid.
Wie zich niet herkent in dit geënsceneerde gezinsidealen – queer gezinnen, grote migrantenfamilies, alleenstaande ouders in armoede – wordt naar de rand van het moreel toelaatbare geduwd, omdat hun levens minder vanzelfsprekende referentie zijn voor “waar Vlaanderen voor staat”.
De uitdaging is daarom niet om elke verwijzing naar privéleven af te wijzen, maar om die verhalen anders te lezen: Waarom precies dit verhaal, met deze gevoelens, op dit moment? Welke politieke keuzes worden erdoor gelegitimeerd? En wordt de intimiteit die hier als waardevol verschijnt ook andere burgers gegund? In dat licht krijgt de feministische stelling dat het persoonlijke politiek is een verscherpte betekenis: het intieme verhaal van machtsdragers ís een instrument van macht in een intieme publieke sfeer.
Zoals in Borgen is het niet alleen de waarheid van het verhaal die telt, maar de functie die het vervult—welke empathie het activeert, welke grenzen het normaliseert, en wie erdoor zichtbaar of onzichtbaar wordt.
Kritisch kijken voorbij het familieframe
Intimiteit in de politiek kan nabijheid scheppen en de menselijke kant van bestuur tonen. Maar wanneer het privéleven systematisch wordt geënsceneerd, wordt het ook een normerende lens die bepaalt wie als “volwaardig” gezin geldt en wie een “risico” belichaamt. Een kritische lezing, gevoelig voor affect, dramaturgie en de materiële effecten van beleid, vraagt dat we ons niet laten sussen door herkenbare familiebeelden.
De vraag is niet alleen óf een politicus warm en verantwoordelijk oogt, maar voor wíe die warmte en verantwoordelijkheid in beleid daadwerkelijk geldt. Pas dan zien we wat achter de intieme scènes schuilgaat: de politieke keuze om sommige vormen van liefde en zorg te beschermen, en andere te beperken.
Pascal Debruyne (Odisee Hogeschool, Kenniscentrum Gezinswetenschappen) en Mieke Schrooten (Odisee Hogeschool, Sociaal Werk)