Met het steeds onvermijdelijker wordende afscheid van de Molenbeekse burgemeester Catherine Moureaux komt ook het einde in zicht van de in Vlaanderen zo gehate politieke familie Moureaux. Dat stigma is grotendeels onterecht.
De Brusselse PS heeft de afdeling Molenbeek onder curatele geplaatst. Burgemeester Catherine Moureaux is al maanden afwezig op doktersvoorschrift. Een nieuwe generatie PS’ers staat klaar om de zaken over te nemen. Daarmee kondigt zich het einde aan van een politieke dynastie genaamd Moureaux. Het zou niet het eerste familiebedrijf zijn waarvoor het gezegde opgaat: de eerste generatie sticht de zaak, de tweede generatie maakt ze groot, de derde laat het gaan.
Het begon bij grootvader Charles Moureaux (1902-1976), die als zoon van een treinconducteur uit de Borinage aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) rechten en notariaat studeerde. Hij werd stagiair-advocaat in het kantoor van Albert Devèze, de belangrijkste liberale politicus van zijn tijd. Daarnaast was Devèze een vrijmetselaar in de loge Les Amis philantrophes. De namenlijst van oud-leden van die werkplaats leest als een beknopte geschiedenis van België en Brussel, met politici als Jules Anspach (van de gelijknamige boulevard), Antoine Dansaert (van de gelijknamige straat), Jules Bara en Charles de Brouckère (van de gelijknamige pleinen), Emile Vandervelde of Camille Huysmans, maar ook met architect Victor Horta, beeldhouwer Constantin Meunier, enzovoort. De actieradius van de familie Moureaux valt niet te begrijpen zonder hun netwerk in de hoofdstedelijke loges.
Rijke aannemers
In 1958 werd Moureaux sr. minister van Openbaar Onderwijs in de regering-Gaston Eyskens III (1958-1961). Dat was een sleutelfunctie, want die regering was er pas gekomen na de ondertekening van het Schoolpact, de grote pacificatie tussen vrijzinnigen en katholieken. Charles Moureaux moest die prille ideologische vrede concreet gestalte geven. In zijn Memoires schreef Eyskens dat hij dat ‘uitstekend’ deed.
Moureaux sr. was Franstalig, punt uit. Ook zijn zonen Serge (1934-2019) en Philippe (1939-2018) waren zo goed als Nederlandsonkundig. Alles aan ‘een Moureaux’ ging in tegen de grondstroom van het nog overwegend conservatief-katholieke Vlaanderen. Ze waren Franstalig, vrijzinnig, liberaal, links. Ze waren militant in partijen die in Vlaanderen gewantrouwd werden: het Front des Francophones (FDF) (Serge in zijn vroege jaren) en natuurlijk de PS (Philippe en later ook Serge).
Ze waren bovendien rijk, zéér rijk. Moeder Moureaux heette eigenlijk Madeleine Blaton. Ze was een telg van een belangrijke en puissant machtige familie van aannemers en vastgoedtycoons die een fortuin verdiende aan de bouw van de Europese wijk, inbegrepen het Berlaymontgebouw, of de aanleg van de Brusselse metro.
‘Zeker Philippe Moureaux heeft zich van zijn eigen milieu afgekeerd’, zegt journalist Rik Van Cauwelaert, die als voormalig hoofdredacteur en directeur van Knack uitstekend geïnformeerd was over het wel en wee van de PS. ‘Hij heeft de tekst van de Internationale geleerd op de schoot van zijn gouvernante.’ Hij werd geen liberaal maar socialist.
Philippe Moureaux leek nochtans gemaakt voor een academische carrière als historicus. Dat veranderde definitief toen hij in 1972 kabinetsmedewerker werd van PS(B)-vicepremier André Cools. Cools zelf was hoegenaamd geen intellectueel type, maar als zoon van de uitbater van het Maison du Peuple in Flémalle-Haute (die in 1942 in het concentratiekamp Mauthausen werd onthoofd door de nazi’s) een socialist van de ruige kant. Van Cauwelaert: ‘Het was het begin van een politieke vriendschap. Moureaux adoreerde Cools.’ De intellectueel uit Brussel verbond zijn lot aan de rouwdouwer uit Luik.
Al snel was Moureaux de vaste kabinetschef van opeenvolgende vicepremiers en dus de feitelijke chef de file van het legioen PS- cabinettards, een onwaarschijnlijk invloedrijke functie. Zo leerde hij ook de belangrijkste kabinetschef kennen van de CVP. Jean-Luc Dehaene was de rechter- én linkerhand van premier Wilfried Martens. Het klikte tussen Moureaux en Dehaene: scherpe politieke geesten herkennen elkaar meteen.
Antiracisme
Ze werden ook allebei minister zonder eerst verkozen te zijn. Moureaux werd in 1980 minister van Justitie, Dehaene in 1981 minister van Sociale Zaken. Als minister van Justitie had Moureaux zich gegooid op thema’s als de strijd tegen extreemrechts en racisme. Hij was de auteur van de zogenaamde antiracismewet, die vandaag nog altijd bestaat. Daar lag ook de interesse van zijn broer Serge. Die was advocaat op de belangrijke processen tegen het extreemrechtse Front de la Jeunesse of de Vlaams Militanten Orde (VMO) van Hitler-sympathisant Bert Eriksson.
Tegelijk stond Philippe Moureaux hoogst argwanend tegenover migratie in het algemeen en de islam in het bijzonder, en bezigde hij bepaald grove taal tegen nieuwe landgenoten. ‘Het OCMW van Molenbeek kan toch niet het OCMW worden van één vierde van Roemenië of één derde van Pakistan?’ Hij was ook een beslist tegenstander van het stemrecht voor niet-Belgen.
In 1988 vonden Dehaene en Moureaux elkaar terug als ministers en vicepremiers in de regering Martens VIII (1988-1991). In dat kabinet was Louis Tobback minister van Binnenlandse Zaken.
Niet alleen Louis Tobback, maar ook Philippe Moureaux was een voorstander van de fusie van de Brusselse politiekorpsen.
Van Cauwelaert: ‘Ook tussen Moureaux en Tobback was er een hechte band. Moureaux zou Tobback meenemen naar Molenbeek om hem met eigen ogen de deplorabele toestand van een arme Brusselse gemeente te laten zien: het regende binnen in het politiecommissariaat en het gemeentehuis.’ Voor socialisten kon het contrast niet stuitender zijn met bijvoorbeeld de politie van het welvarende Ukkel, waar men om ceremoniële redenen nog altijd een eigen korps te paard onderhield. Niet alleen Tobback, maar ook Moureaux was een voorstander van de fusie van de Brusselse politiekorpsen.
Veel later, in 2010, bij die merkwaardige (en finaal mislukte) onderhandelingen tussen de N-VA en de PS, legde Moureaux ineens het voorstel op tafel om de zes Brusselse politiezones te fuseren op niveau van de Brusselse regio. Ben Weyts (N-VA) riposteerde: ‘Dan moet de hele politie van België geregionaliseerd worden.’ Waarop Moureaux: ‘In dat geval trek ik mijn voorstel in.’ Vandaag, vijftien jaar later, staat die Brusselse politiefusie in het federale regeerakkoord. De Wever wil uitvoeren wat Weyts tegenhield.
Geen ‘monsieur non’
Moureaux had een scherp intellect en een lenige geest. Hij durfde die te gebruiken, ook om de Vlaamse ministers af te troeven waar ze bij stonden. Tobback: ‘Wij eisten dat er in elke Brusselse gemeente ook een Vlaamse schepen moet zijn. Tot onze verbazing stemde Moureaux daarmee in. Om er fijntjes aan toe te voegen: ‘Il est bien entendu que démocratiquement il faut que ça soit un élu, hein.’ Wij keken het meteen na: in zeker vier gemeenten was er niet één Vlaamse élu. Daar stonden we dan.’
Toch was Moureaux beslist geen ‘monsieur non’. Als vrijzinnige had hij oor voor christelijke gevoeligheden. Toen koning Boudewijn in 1990 weigerde om de abortuswet te ondertekenen, was hij de eerste die aan de CVP-ministers verzekerde dat de PS niet uit was op de val van de (toen nog openlijk katholieke) monarchie, maar integendeel alle steun zou verlenen aan een politieke oplossing voor de constitutionele crisis die plots was ontstaan.
Toen de agressieve aanhang van José Happart op 1 mei 1988 de PS-top uitjoelde, riep een woedende Moureaux door de micro: ‘Ik dacht dat dit een socialistische 1 mei was, mais c’est un premier mai fasciste!’
Maar hij kon ook onuitstaanbaar zijn, en bewust provoceren. In 1991 was de regering-Martens VIII zelfs gevallen na een provocerend tv-optreden van… Philippe Moureaux. Op het trottoir van Wetstraat 16 had hij een opgemerkt tv-interview gegeven waarin hij dreigde met een ‘institutionele atoombom’. Daarop moesten de Vlaamse meerderheidspartijen op de knieën om hun regering te redden. De ostentatieve Franstalige overmoed was de Vlaamse publieke opinie echter als een koude doek in de nek gevallen. De regering-Martens viel en Moureaux was vanaf dan volksvijand nummer één in Vlaanderen.
Maar toen Jean-Luc Dehaene een paar maanden later de nieuwe premier werd, eiste hij van de PS dat Moureaux opnieuw minister zou worden. Hij wilde hem er per se bij want hij kende zijn kwaliteiten. Van Cauwelaert: ‘In 1990 had Fons Verplaetse als gouverneur van de Nationale Bank de Belgische frank aan de Duitse mark gekoppeld. Verplaetse deed dat op eigen houtje. Hij plaatste de regering voor voldongen feiten door zijn plan te lekken naar de pers. Moureaux was de enige minister die terstond de uiterst verregaande implicaties van die koppeling begreep: het zou het begin zijn van belangrijke, zware en langdurige inleveringen.’
Philippe Moureaux bleef uiteindelijk slechts één jaar minister van Sociale Zaken, Maar in die beperkte periode verdedigde hij binnen de PS wel het Globaal Plan van Dehaene, het harde maar cruciale besparingsprogramma waardoor België op 1 januari 1999 alsnog mocht toetreden tot de eurozone. Het hele ABVV was tegen, en driekwart van de PS. Moureaux overtuigde zijn partij ervan dat er geen alternatief was. Vervolgens zou de PS twee legislaturen lang Dehaene steunen, pink aan de naad en knijper op de neus.
Hellhole Brussels
Moureaux was best een moedig man. Hij zag met lede ogen aan hoe de PS José Happart – een ordinaire Vlamingenhater uit Voeren – uitspeelde als electoraal kampioen. Toen de agressieve aanhang van Happart op één mei 1988 de PS-top uitjoelde, riep een woedende Moureaux door de micro: ‘Ik dacht dat dit een socialistische 1 mei was, mais c’est un premier mai fasciste!’
Zonder Philippe Moureaux was de Agusta-affaire niet of veel moeilijker aan het licht gekomen.
Toen zijn vriend André Cools op 1 augustus 1991 vermoord werd ‘door onbekenden’, begreep Moureaux meteen dat de daders in eigen partij gezocht moesten worden. Hij trok naar het Luikse gerecht en vertelde wat hij wist en vermoedde. Zo begon de Agusta-affaire, het grootste politieke corruptieschandaal uit de naoorlogse politieke geschiedenis waarbij een rits socialistische kopstukken veroordeeld werden. Zonder Moureaux was dat niet of veel moeilijker aan het licht gekomen.
Vanaf 1992 trok Philippe Moureaux zich terug in Molenbeek. Hij woonde er met zijn tweede echtgenote in een geriefelijk maar bescheiden appartement. Hij begreep inmiddels dat de aanwezigheid van moslims onomkeerbaar was en besloot hen dan maar aan de PS te binden.
Rik Van Cauwelaert: ‘Dat Moureaux als burgemeester alle inwoners van zijn gemeente bij zijn beleid wilde betrekken, was natuurlijk een terechte keuze. Helaas deed hij dat niet op een goede manier. Moureaux beschouwde de nieuwe landgenoten als het nieuwe proletariaat, dus als ‘zijn kiesvee’. Hij gaf hen sociale woningen en een job bij de gemeente. Hij dacht hen te integreren, maar slaagde er niet in om de verloedering van Molenbeek te stoppen. Integendeel: zijn verpauperde gemeente werd de ideale microkosmos voor radicale islamisten, incluis de daders van de terreuraanslagen in Parijs en Brussel.’ Molenbeek was verworden tot het epicentrum van Hellhole Brussels.
Als burgemeester gaf Philippe Moureaux aan de ‘nieuwe landgenoten’ sociale woningen en een job bij de gemeente. Hij dacht hen te integreren, maar slaagde er niet in de verloedering van Molenbeek te stoppen.
De oudere Philippe Moureaux worstelde met die kritiek. Rik Van Cauwelaert: ‘Hij werd wantrouwig, zelfs paranoïde.’ Toen hij in 2018 stierf, vatte La Libre Belgique zijn persoonlijkheid gebald samen: ‘Onstuitbaar, hardnekkig, onbuigzaam / stoer en rauw inzake talent, karakter en principes / trots, welwillend / autoritair, achterdochtig, met vlagen van pessimisme en angst.’
Dat zijn dochter Catherine een minder krachtige politieke persoonlijkheid is geweest dan de oudere familieleden, doet geen afbreuk aan de historische verdienste van ‘de Moureauxs van Molenbeek’. Je moet geen heilige zijn om een plaats te verdienen in de politieke geschiedenis van dit land.