Frédéric De Gucht mag spreken van een onverwachte meevaller. De Nederlandse verkiezingen maakten duidelijk dat het liberalisme springlevend is.
De linksliberale partij D66 lijkt onverwacht de grootste partij van Nederland te worden, al zal pas maandag echt duidelijk zijn of de PVV van Geert Wilders definitief nummer twee is. Dat is politiek relevant – extreemrechts blijft een bijzonder forse kracht in de Nederlandse samenleving – maar voor de regeringsvorming is het amper van tel, want geen enkele andere grote partij wil opnieuw met Wilders in zee. Als Rob Jetten van D66 een kabinet rondkrijgt, wordt hij zowaar de nieuwe minister-president van Nederland.
Dat wordt dan de eerste D66’er ooit in het Torentje. Het was in 1966 dat collega-journalisten Hans Gruijters en Hans van Mierlo van hun hoofdredacteur bij het Algemeen Handelsblad verlof kregen om tijdens hun uren te werken aan de oprichting van een progressieve, ontzuilde liberale partij. De republikeins gezinde Gruijters was in Amsterdam dan al gemeenteraadslid van de klassiek-liberale, eerder conservatieve VVD. Hij was evenwel opgestapt nadat zijn partij hem had berispt omdat hij niet was opgedaagd bij het huwelijk van Beatrix en Claus. Hij en Van Mierlo nodigden potentiële geïnteresseerden uit en deden dat in de Blauwe Zaal van Hotel Krasnapolsky. Ook linkse liberalen blijven natuurlijk liberalen: het mag wat kosten.
Alles liep goed en op 14 oktober 1966 konden ze de oprichting aankondigen van Democraten ’66 (vanaf 1985 werd dat D66, zonder apostrof), met Hans van Mierlo als eerste voorzitter. Bij de verkiezingen van 1967 behaalde de nieuwe partij meteen zeven zetels in de Tweede Kamer. Vanaf toen was Nederland twee liberale partijen rijk.
Liberaal en niet links
Dat is typisch voor de Nederlandse politiek. Er zijn bijvoorbeeld ook drie christelijke partijen in de Tweede Kamer vertegenwoordigd. Namelijk het Christen-Democratisch Appèl (CDA, op zich een fusiepartij van de Katholieke Volks Partij met twee protestantse formaties, de Anti-Revolutionaire Partij en de Nederlands-hervormde Christelijk Historische Unie) , de kleinere Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) en de ChristenUnie (CU – óók een fusiepartij, tussen het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en de Reformatorische Politieke Federatie (RPF) ). En eigenlijk is Nieuw Sociaal Contract (NSC) ook een christendemocratische afsplitsing, zij het dat die partij alweer uit de Tweede Kamer verdwijnt.
De Nederlandse politiek zal de volgende jaren worden beheerst door de liberale en extreemrechtse partijen. Want na D66 en de PVV (beiden 26 zetels) is de VVD (22 zetels) de derde partij van het land. En dat nadat lijsttrekker Dilan Yeşilgöz al sinds 2003 kop van Jut is omdat zij de deur had opengezet voor een regering met de PVV van Geert Wilders erbij. Die regering-Schoof is een mislukking gebleken. Maar dat wordt de VVD niet aangerekend, wel de PVV.
De rechts-liberale VVD is in haar eentje zelfs sterker dan het linkse kartel GroenLinks-PvdA (20 zetels). De SP (3 zetels) deemstert verder weg. De progressieve, linkse, ecologische gedachte spreekt de Nederlanders opvallend minder aan dan de liberale boodschap in al haar geledingen.
Want er is ook nog JA21, een partij die ontstaan is als een dissidentie van het extreemrechtse Forum Voor Democratie, maar die statutair Conservatieve Liberalen heet. JA21 behaalde 9 zetels en is bereid om deel te nemen aan regeringsonderhandelingen.
Bolkenstein
En eigenlijk is zelfs de PVV ontstaan uit de liberale familie. Geert Wilders begon zijn politieke loopbaan in 1990 bij de VVD, toen die geleid werd door Frits Bolkestein. De VVD maakte toen deel uit van de paarse kabinetten van sociaaldemocraat Wim Kok, maar Bolkestein schiep er een sardonisch genoegen in om met zijn rechtse kritiek paars onder vuur te nemen. Wilders ging nog verder dan zijn mentor en brak in 2004 met de VDD. Hij ging verder als Groep Wilders en vanaf 2006 als de Partij voor de Vrijheid (PVV). Dat leek opvallend veel op de voormalige liberale Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV) uit België. Die kennen we vandaag als Open VLD. Sinds kort is Frédéric De Gucht er de nieuwe voorzitter.
Waarbij iedereen zich afvraagt of De Gucht niet aan een wanhopige poging is begonnen om de levensvatbaarheid van het politieke project van zijn partij aan te tonen, en dat against all odds. De Vlaamse rechterzijde staat ook zonder Open VLD sterker dan ooit. De N-VA en Vlaams Belang behalen samen bijna 48 procent van de stemmen. Na de verkiezingen ging het zelfs van kwaad naar erger met de Open VLD. In de peilingen wordt het Vlaams Belang beloond voor zijn oppositie tegen de regering-De Wever (en natuurlijk voor zijn blijvende kritiek op de multiculturele samenleving). De Open VLD daarentegen is van de al schamele 8,3 % bij de verkiezingen in 2024 een jaar later weggezakt tot 6 %. Het verschil met de kiesdrempel (5 %) is statistisch niet meer relevant.
Dissidenties
Dat de Open VLD in de loop der jaren van het padje is gesukkeld, wordt doorgaans toegeschreven aan drie factoren.
Eén: de bocht naar links die Guy Verhofstadt nam door tussen 1999 en 2007 premier te worden van twee paarse regeringen, met een programma dat haaks stond op de (soms zeer) rechtse standpunten uit zijn eerste twee Burgermanifesten. Dat ‘verraad’ heeft een deel van de rechterzijde hem nooit vergeven. Met Bart De Wever als boegbeeld heeft de N-VA dat rechts-liberale Vlaanderen aan zich gebonden.
Twee: Open VLD bleek in die paarse tijd niet in staat om een modus vivendi te vinden met de eigen rechterzijde. Te luide rechtse stemmen stapten op of werden buitengezet. Ward Beysen verdween in de marge met zijn zeer traditionalistisch Liberaal Appèl en benam zich uiteindelijk van het leven. Hugo Coveliers koos met VLOTT (’Vlaams Liberaal Onafhankelijk Tolerant Transparant’) al snel voor een kartel met het Vlaams Belang. Alleen Jean-Marie Dedecker wist LDD (Lijst Dedecker) uit te bouwen tot een partij met een parlementaire fractie. Uiteindelijk was ook dat geen project van lange duur.
Maar de Open VLD is tot vandaag moeite blijven hebben met (te) rechtse liberalen. Een decennium na de anti-paarse dissidenties kondigde voormalig liberaal parlementslid Annick De Ridder haar overstap naar de N-VA aan. Vandaag is De Ridder Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Havens en Sport. De laatste dissidentie van enig belang was die van Brussels parlementslid Els Ampe, die in 2023 Open VLD inruilde voor de eenmansfractie ELS (Economisch, Liberaal en Sociaal) en in 2024 met de partij Voor U zonder succes aan de parlementsverkiezingen deelnam. Ampe was uitgesproken libertair, vandaar haar felle kritiek op het lockdownbeleid tijdens de coronacrisis. Waarmee ze zich in het gezelschap bevond van uitermate rechtse figuren en groepen.
Frédéric De Gucht hoeft zichzelf en zijn partij niet eens tot een pijnlijke spreidstand te dwingen als hij zou proberen in zijn discours zowel rechtsere, klassiek liberale als eerder progressievere klemtonen te leggen.
Drie: de Open VLD stapte mee in elke centrumrechtse of centrumlinkse coalitie die zich aandiende en heeft zich in de loop der jaren gewoon kapot geregeerd. Vooral de familiale clans die de partij leidden, stuurden daarop aan: de Gentse groep rond Verhofstadt en De Clercq, de familie Vanderpoorten-Dewael, de De Croo’s en, jawel, de familie De Gucht.
Tegenbeweging
Frédéric De Gucht zit dus met een beladen erfenis, die bovendien aan hem persoonlijk kleeft. In zijn maideninterview als voorzitter in Het Laatste Nieuws doet hij alsof die clans nooit relevant zijn geweest (’Als we een barbecue zouden geven voor de clan-De Gucht, wie zou er dan komen?’). Liever profileert hij zichzelf als een selfmade man en een ondernemer. Hij wil dat de Vlaamse liberalen opnieuw duidelijke klemtonen leggen – ‘economie en ondernemerschap, een ontvette overheid, onderwijs en emancipatie’ – en durft te hakken in de sociale zekerheid, ook in de pensioenen: ‘De overheid is toch niet verantwoordelijk om de levensstandaard na het pensioen op hetzelfde niveau te houden als ervoor?’ De index moet op de schop.
Zou de Open VLD het daarmee halen? Tot de Nederlandse verkiezingen leek dat hoogst onzeker, en dat is het nog altijd. Maar als De Gucht geen moed zou weten te putten uit die verkiezingsuitslag, meer nog, als hij nu niet met gezag kan propageren dat het liberalisme de politieke kracht van de toekomst is, dan hoeft hij er echt niet aan te beginnen.
Het moet zelfs mogelijk zijn van het liberale verhaal de kern te maken van een nieuwe tegenbeweging. Er is toch niets zo illiberaal als de nieuwe wereldorde waarvan Donald Trump, Xi Jinping en Vladimir Poetin de gezichten zijn? Zeker, Trump zegt de kaart van de ondernemingen te trekken, maar hij vertrekt vanuit een politiek model – en zelfs een samenlevingsmodel – dat wel heel erg lijkt op een kapitalistische variant van het Chinese model. Veel vrijheid gunt Trump niet aan wie anders denkt dan hijzelf. Hij valt bedrijven aan die in zijn ogen te woke zijn en eist dat ondernemingen hun diversiteitsbeleid laten vallen. Daar is niets liberaals aan.
Frédéric De Gucht hoeft zichzelf en zijn partij niet eens tot een pijnlijke spreidstand te dwingen als hij zou proberen in zijn discours zowel rechtsere, klassiek liberale als eerder progressievere klemtonen te leggen. Het Nederlandse voorbeeld leert dat hij dat zou moeten kunnen samenbrengen in één geloofwaardig politiek verhaal.
Eén partij, meerdere publieken
Dat kan namelijk omdat Vlaanderen een andere politieke cultuur heeft dan Nederland. En dat wordt versterkt door het verschillende kiessysteem. Zoals hierboven beschreven, kunnen in Nederland dissidenties zeer gemakkelijk uitgroeien tot een partij met een kleine parlementaire vertegenwoordiging die zo tijd, ruimte en airplay krijgen om levensvatbaar te worden.
In België en Vlaanderen kan dat niet. Vandaar dat zo goed als alle partijen zich tot meerdere groepen richten. Bij de N-VA was er jarenlang sprake van een radicalere zuidflank – met Theo Francken als bekendste gezicht –en een socialere noordflank – voorzitter Valerie Van Peel hoort daarbij. Onder Conner Rousseau is Vooruit ‘flinks’, en dat betekent: sociaal en streng tegelijk. De CD&V is het restant van de standenpartij waar werknemers, landbouwers, zelfstandigen en ondernemers vanuit zeer verschillend perspectief en vaak met tegengestelde belangen elkaar toch vinden. Zelfs bij de groenen zijn er altijd zowel donkergroenen (leefmilieu boven alles) als zogenaamde ‘watermeloenen’ (groen vanbuiten, rood vanbinnen: zij trekken de sociale kaart) geweest. Dat is het Vlaamse model: één partij, verschillende publieken.
Waarom zou de Open VLD dus niet tegelijk D66 en VDD kunnen of mogen zijn? Waarom zou Frédéric De Gucht zijn voordeel niet kunnen doen met de laatste dissidentie, die van Vlaams Parlementslid Maurits Vande Reyde? Vande Reyde gaf al blijk van enige bewondering voor Donald Trump. Omdat hij in het algemen veel rechtsere klemtonen wilde blijven leggen, brak hij met de Open VLD. Met Durf prospecteert hij de politieke markt: vindt hij voldoende gelijkgezinden (of krijgt hij elders onderdak?)
Vande Reyde was al weg toen De Gucht verkozen werd, dus dat kan hem niet verweten worden. Het bespaart de nieuwe voorzitter van Open VLD alvast interne discussies die dreigen op te schuiven naar de rafelige rand van het liberalisme, waar antisociale opvattingen en pleidooien voor een meer gesloten samenleving dicht in de buurt komen van het Vlaams Belangverhaal.
Dus: als ernog een glas geheven mag worden in de Melsensstraat, dan toch op het verenigde succes van de verspreide liberale vrienden uit Nederland? Hoop doet leven.