Onderwijseconoom Kristof De Witte: ‘De leerwinstmeting is een zeer goede zaak’

'Leerkrachten zullen er alles aan doen om ook anderstalige of kansarme kinderen mee te krijgen.' © Jonas Lampens

‘Door de leerwinst te meten, zoals de nieuwe Vlaamse regering van plan is, zullen we de kwaliteit van ons onderwijs snel en nauwkeurig kunnen monitoren’, zegt onderwijseconoom Kristof De Witte.

‘De nieuwe Vlaamse regering wil werk maken van maatregelen waarvoor binnen het onderwijs al lang wordt gepleit. Dat is een goede zaak. Maar in het regeerakkoord staan ook dingen die me zorgen baren’, zegt economieprofessor Kristof De Witte, directeur van het onderzoekscentrum Leuven Economics of Education Research. ‘Het M-decreet, waardoor ook kinderen met speciale behoeften in het reguliere onderwijs les kunnen volgen, wordt bijvoorbeeld omgedoopt tot begeleidingsdecreet. Als de regering daarmee radicaal voor een andere aanpak kiest, zou dat jammer zijn.’

Een groot succes was het M-decreet toch niet?

Kristof De Witte: Dat komt deels doordat het te snel is ingevoerd. Er waren niet genoeg middelen voor uitgetrokken, de leerkrachten waren er niet klaar voor, en er was te weinig ondersteuning voorhanden. Het zou doodzonde zijn om het na een paar jaar alweer af te voeren. Inclusief onderwijs voor iedereen blijft een heel mooi doel én het is internationaal afgesproken.

Vlaamse scholen zullen nog minder een afspiegeling van de samenleving zijn dan nu al het geval is.

Vreest u dat veel leerlingen met speciale behoeften weer in het buitengewoon onderwijs terecht zullen komen?

De Witte: Nu al worden daar opnieuw meer kinderen ingeschreven. Wellicht heeft dat met de vele negatieve berichten over het M-decreet te maken. Daardoor durven scholen sneller leerlingen met zorgbehoeften te weigeren. Hoeveel vrijheid zullen scholen in de nieuwe regeerperiode krijgen? Dat is de vraag. Wordt het hun gemakkelijker gemaakt om leerlingen te weigeren? Dan is de kans groot dat de inclusiegedachte wordt uitgehold. Hoe meer kinderen naar het buitengewoon onderwijs gaan, hoe meer middelen daar terechtkomen – en hoe minder er overblijven om leerkrachten en scholen uit het gewoon onderwijs te helpen om kinderen met zorgbehoeften op te nemen. Zo dreigen we in een vicieuze cirkel te belanden.

Vooral de N-VA liet de voorbije jaren geen gelegenheid onbenut om te pleiten voor onderwijs dat leerlingen laat excelleren. Vindt u daarvan sporen terug in het regeerakkoord?

De Witte: De leerwinstmetingen die worden ingevoerd, kunnen zo’n effect hebben. Als alle Vlaamse kinderen en jongeren op geregelde tijdstippen netoverschrijdende proeven moeten afleggen, zullen leerkrachten er alles aan doen om álle leerlingen mee te krijgen. Ook anderstalige of kansarme kinderen, want zij tellen natuurlijk mee in de leerwinstscore van een school.

Door zulke uniforme proeven kunnen we de kwaliteit van ons onderwijs ook snel en nauwkeurig monitoren. Vandaag kunnen we de kwaliteit van het middelbaar onderwijs alleen meten via de slaagcijfers in het hoger onderwijs. Aan het eind van de lagere school zijn er wel standaardtoetsen, zoals de interdiocesane proeven van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, maar de resultaten daarvan worden niet naar buiten gebracht. Op zich komt het bestaan van de verschillende koepels de kwaliteit van ons onderwijs ten goede, want daardoor beconcurreren scholen elkaar in een soort onderwijsmarkt. Alleen hoeven ze nu weinig verantwoording af te leggen. Daar zou zo’n leerwinstmeting verandering in brengen.

Zou ze ook een eind maken aan het gebakkelei over de kwaliteit van ons onderwijs?

De Witte: Zeker, want dan zullen we eindelijk de kwaliteit van scholen kennen. Nu baseren we ons daarvoor noodgedwongen op internationale tests. We moeten, bij wijze van spreken, altijd weer drie jaar op de resultaten van het PISA-onderzoek wachten om te weten hoe het met ons onderwijs is gesteld. Daardoor zijn we vaak geneigd om dezelfde maatregelen te nemen als landen die goed scoren in zulke rankings, terwijl het veel beter is om de kwaliteit van het onderwijs zelf op te volgen op basis van onze eigen doelstellingen. Dan kunnen we ook sneller ingrijpen als dat nodig is.

Kristof De Witte
Kristof De Witte

Minister-president Jan Jambon (N-VA) benadrukte dat er niet wordt getornd aan de opdeling in aso, tso, bso en kso en dat er zeker geen brede eerste graad komt.

De Witte: Het is heel jammer dat scholen niet verplicht worden om te transformeren tot een domeinschool, waar leerlingen kiezen voor een interessegebied in plaats van voor een bepaalde onderwijsvorm. We weten dat vooral kansarme kinderen daar beter van zouden worden. Zolang het onderscheid tussen de verschillende onderwijsvormen behouden blijft, zal de socio-economische achtergrond een belangrijke determinant zijn van de schoolkeuze. Dat wil zeggen dat kinderen van welgestelde ouders eerder in het aso terechtkomen en kansarme leerlingen in het tso of bso.

Daarbij komt nog dat de dubbele contingentering – voorrangsregels die in basisscholen een sociale mix moeten garanderen – helemaal wordt afgeschaft. Daardoor zullen Vlaamse scholen nog minder een afspiegeling zijn van de samenleving dan nu al het geval is.

De elitescholen, waar de N-VA zo veel belang aan hecht, kunnen dus blijven bestaan?

De Witte: Zeker. In het middelbaar onderwijs kunnen ze zich uitsluitend bij aso-richtingen houden. Door de afschaffing van de dubbele contingentering hebben ze ook in het lager onderwijs weer een grotere vrijheid om zelf hun leerlingen uit te kiezen.

De nieuwe regering wil ook het lerarentekort aanpakken, onder meer door het beroep aantrekkelijker te maken voor mensen uit de privésector. Een goede zaak?

De Witte: Het is de bedoeling om mensen die eerst een andere job hebben gehad anciënniteit te laten meenemen naar het onderwijs. Dat is goed en nuttig. Niet alleen kan het helpen om het lerarentekort terug te dringen, de zogenoemde zij-instromers hebben ook waardevolle competenties die andere leerkrachten vaak niet hebben. Mensen die lang in de privésector hebben gewerkt, brengen andere voorbeelden en inzichten binnen. Zij slaan zo een brug tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt.

De nieuwe Vlaamse regering wil ook dat er meer middelen in de klas terechtkomen, bij leerkrachten en leerlingen, en minder bij de overkoepelende structuren. Moeten de onderwijskoepels bang zijn?

De Witte: Dat is een eigenaardige discussie. De onderwijskoepels nemen scholen en schoolbesturen veel werk uit handen. Ze helpen bij de voorbereiding van het beleid, bieden pedagogische ondersteuning, stellen leerplannen op, zitten in de eindtermencommissies enzovoort. Als je de koepels afbouwt, moet een andere structuur die taken overnemen. Ofwel ontstaan er dan grote en sterke schoolbesturen die hun rol overnemen. Ofwel doet de overheid dat, maar dan komt de vrijheid van onderwijs in gevaar. De discussie over de rol van de koepels is dus, in wezen, een strijd om de macht.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content