‘We hebben scholen nodig die geen eilandjes van nostalgie zijn, maar bruggen naar de toekomst. We hebben leerkrachten nodig die niet geïntimideerd worden door de diversiteit in hun klas, maar opgeleid en ondersteund zijn om ermee aan de slag te gaan’, schrijft Bruno De Lille Battaille, schooldirecteur in Brussel. ‘We hebben methodes nodig op maat van Brussel en de Brusselse leerlingen.’
Als algemeen directeur van een Brusselse scholengroep merk ik dagelijks hoe groot het verschil is tussen onze scholen in Brussel en die in pakweg Wevelgem waar ik geboren ben. Ik ben in West-Vlaanderen opgegroeid, en volgde les op een school waar vrijwel alle kinderen dezelfde taal spraken. In Brussel daarentegen klinkt op de speelplaats een mix van Frans, Engels, tussendoor een ‘wollah’ of ‘kifesh’ en ja, Nederlands.
Van de leerlingen in onze scholen, kwam in het schooljaar 2023-2024 namelijk slechts 24% (basisschool) en 28,4% (secundair) uit een gezin waar minstens 1 ouder Nederlands praat.
Dat is eigenlijk nog niet zo heel lang zo. Toen ik begin jaren ’90 in Brussel kwam studeren kwam in het lager onderwijs nog driekwart van de kinderen uit een gezin waar Nederlands gepraat werd, in het secundair was dat zelfs nog 94%. Daar ging tegen 2000 een kwart van af voor het lager onderwijs (52%) maar in het secundair zaten we nog steeds bijna aan 80%.
Een nostalgisch ideaalbeeld
Doordat die daling van het aantal Nederlandstalige kinderen zo snel ging, zijn een aantal leerkrachten, ouders, politici, … niet gevolgd. Ze hebben de klik niet gemaakt en blijven een nostalgisch ideaalbeeld van Brusselse scholen vol Nederlandstalige, autochtone middenklassekinderen koesteren. Ze zien de huidige toestand als een ongewenste situatie en hebben heimwee naar iets wat niet meer terug zal komen. Dat is niet alleen vervelend voor hen, het houdt ook broodnodige vernieuwing tegen.
Het zijn vaak ook die mensen die het ‘Nederlandstalig onderwijs in Brussel’ erg beperkend interpreteren als ‘onderwijs voor Nederlandstaligen in Brussel’. Kinderen die van huis uit Frans, Arabisch of Spaans spreken, horen er in hun ogen niet thuis. Een aantal van hen vindt het zelfs niet de taak van de Vlaamse Gemeenschap om sowieso anderstalige Brusselse kinderen onderwijs te bieden.
Daarbij gaan ze wel voorbij aan het feit dat Brussel volgens de laatste taalbarometers steeds meer een taaldiverse stad wordt (15% spreekt zelfs noch Nederlands noch Frans) en anderzijds waarderen ze niet dat het aantal Brusselaars dat Nederlands spreekt (22,3%) na een jarenlange daling nu opnieuw stijgt. Volgens mij, en ik sta daar zeker niet alleen in, mag die stijging voor het grootste deel op rekening van het Nederlandstalig onderwijs geschreven worden.
Op zoek naar een witte school
Die houding leidt echter tot nefaste situaties: ouders die zo denken, gaan krampachtig op zoek naar de laatste bastions waar nog een ‘voldoende witte of Vlaamse’ populatie zit. Door strategisch voorkeuren op te geven in het online aanmeldingssysteem proberen ze hun kind in die paar “gegeerde” scholen te krijgen.
Tientallen Brusselse basisscholen tellen intussen bijna geen enkele Nederlandstalige leerling meer, terwijl andere zonder enige inspanning hun volledig conto kunnen vullen. Het is dan ook een zelfversterkend systeem. En het heeft vaak vooral met perceptie en veel minder (of niets) met de echte kwaliteit van de school te maken. In onze scholengroep hebben we 2 vergelijkbare scholen die op 10 minuten te voet van elkaar liggen. De ene school heeft bijna 70% anderstalige leerlingen, de andere heeft ongeveer de helft Nederlandstalige leerlingen. De ene school heeft 43% kinderen die een schooltoelage krijgen, de andere 22%. Maar eerlijk, als algemeen directeur zie ik op het gebied van kwaliteit geen verschil tussen beide scholen.
Verwelkomen
Ik denk bovendien niet dat het goed is dat we eindigen in een samenleving waar groepen mensen naast elkaar opgroeien. We moeten dus af van de mentaliteit dat Nederlandstalige scholen hier enkel voor de ‘echte Nederlandstaligen’ zijn. Als een Franstalige of anderstalige ouder ervoor kiest de kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs te sturen, zouden we hen met open armen moeten verwelkomen als bondgenoot in plaats van hen argwanend te bekijken als indringer of profiteur.
Uiteindelijk willen die ouders hetzelfde als die Nederlandstalige ouders: goed onderwijs en tweetaligheid (of meertaligheid) voor hun kind. Dan is het toch een compliment als ze daarbij kiezen voor onze scholen? Elk kind dat zo goed Nederlands leert, heeft een grotere kans op een betere toekomst, is een verrijking voor Brussel én een mogelijke partner voor de Vlaamse Gemeenschap. Een win-win-win dus. Ons doel moet zijn om voor elk van die kinderen toponderwijs te voorzien, niet om drempels op te werpen op basis van afkomst of thuistaal.
Dat nostalgische verlangen naar de ideale leerling (die ook toen niet ideaal was) of het zoeken naar een school ‘waar we onder ons zijn’, zorgt er echter voor dat we ons blind tonen voor een aantal voor de hand liggende zaken.
One-fits-all?
Zoals: waarom geven we in Brussel in wezen op dezelfde manier les als in Vlaanderen? Als we weten dat ongeveer 75% van onze leerlingen thuis geen Nederlands spreekt, waarom blijven we Nederlands dan als ‘moedertaal’ aanleren en niet als vreemde taal? Waarom zijn er geen aangepaste boeken of leermethodes voor onze leerlingen maar moeten we het met dezelfde cursussen doen die ook voor de leerlingen van het Sint-Pauluscollege in Wevelgem dienen?
Onze minister is van plan om de kennis van het Nederlands van onze leerlingen te verbeteren. Prima, daar kunnen we niet tegen zijn. Als we van onze Brusselse ketjes goede meertalige burgers kunnen maken, dan geven we ze een fantastisch cadeau mee bij hun afstuderen. Alleen moet dat in Brussel op dezelfde manier gebeuren als in Bommerskonten, Zoutenaaie en Wevelgem. En dat slaat nergens op. Laat ons toch onze eigen weg uitwerken. Stimuleer ons daarbij, ondersteun ons in plaats van ons in een one-fits-all stramien te duwen dat ver van de Brusselse realiteit staat.
Impact van kansarmoede
We weten dat kansarmoede en migratie-achtergrond een negatieve impact kunnen hebben op de leerkansen van kinderen. We weten ook dat het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap het op dat vlak helemaal niet goed doet. In de PISA-testen voor wiskundige geletterdheid halen autochtone leerlingen over alle OESO landen heen een gemiddelde score die 20 punten hoger ligt dan de gemiddelde score van leerlingen met een tweede generatie migratieachtergrond. In het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap loopt dat verschil echter op tot 53 punten! De Vlaamse Gemeenschap behoort hiermee tot de landen en regio’s met het grootste verschil tussen beide groepen. En ook als we prestaties van de socio-economisch meest bevoorrechte leerlingen en de socio-economisch minst bevoorrechte leerlingen vergelijken, zien we dat kloof tussen deze twee groepen significant groter is dan gemiddeld in de OESO-landen.
Aangezien ook de herkomst en de socio-economische status van mijn Wevelgemse klasgenoten en die van de Brusselse ketjes vandaag, ontzettend verschillend is, is het voorgaande in Brussel opnieuw van groter belang dan het voor Vlaanderen is. Waar ik in Wevelgem in een klas vol middenklasse Belgo-Belge kinderen zat (op dat ene geadopteerde meisje na), heeft 30% van de Brusselaars een inkomen onder de armoederisicogrens en is 75% van buitenlandse herkomst.
Als dan blijkt dat ons schoolsysteem net voor die leerlingen minder goed werkt, dan zou het binnen het ministerie van onderwijs toch alle hens aan dek moeten zijn? We weten het al jaren en toch doen we er al jaren niets aan.
Structureel probleem
Voor je daarbij naar de individuele scholen of de leerlingen zelf kijkt – “dat ze wat harder werken” -, eerst dit: het is een structureel maatschappelijk probleem. Het gaat over toegang tot middelen, ouders die vaak niet in staat zijn om hun kinderen te ondersteunen, lagere verwachtingen van leerkrachten, een grotere kans om terecht te komen in concentratiescholen met minder ervaren leerkrachten, netwerken waar men geen toegang tot heeft, de impact van dit alles op het zelfbeeld en de motivatie van de leerlingen…
Om dit aan te pakken, heeft een school apart niet de middelen noch de expertise. Dat sommige kinderen er ondanks die hindernissen wel op eigen kracht geraken (denk bv. aan de parlementsleden Meyrem Almaci en Celia Groothedde of minister Demir zelf), is bewonderenswaardig maar is geen reden om onze verantwoordelijkheid af te schuiven.
Tot nu toe focust de minister zich vooral op het verhogen van de eisen die we aan onze kinderen stellen. Maar als dat gebeurt zonder ook de drempels weg te werken, zal dat niet veel uithalen. Als een leerling niet slaagt en mijn enige antwoord is dat ik de lat nog wat hoger leg, dan zal de leerling de volgende keer weer falen. Je hoort me niet zeggen dat de lat naar omlaag moet – daar bedrieg je alleen de leerlingen zelf mee -, wel dat we hen beter moeten helpen om over die lat te geraken.
En als armoede een hindernis is, dan moeten we zoeken hoe we daar een oplossing voor kunnen vinden. Samen met die leerling. Uit de PISA-resultaten zien we ook dat andere landen er soms wel in slagen om die kloof tussen de haves en de have-nots te verkleinen. Waarom zou dat dan bij ons ook niet kunnen? En begin dan ook hier alsjeblief in Brussel waar de concentratie van deze problemen het grootst is.
Lerarenopleiding op maat van Brussel
Ten slotte zou ik willen pleiten voor lerarenopleidingen die de Brusselse situatie als norm nemen. Want wat wij hier vandaag meemaken, komt de volgende jaren (hopelijk wat afgezwakt) ook naar Vlaanderen. Het zou verschrikkelijk zijn als dan opnieuw van leerkrachten verwacht zou worden dat ze het warm water zelf uitvinden.
Een van de grootste obstakels voor beter onderwijs in Brussel is volgens mij dat onze leerkrachten niet worden klaargestoomd voor de Brusselse realiteit. Maar liefst 85% van de leerkrachten in onze Nederlandstalige Brusselse scholen komt uit Vlaanderen. Ze hebben dan ook een opleiding gehad met leerpraktijken en stages die vaak gericht zijn op eerder homogene klassituaties. Je kunt een pas afgestudeerde leerkracht uit pakweg Ieper niet kwalijk nemen dat ze schrikt van de armoede of de culturele en taaldiversiteit bij de leerlingen in Anderlecht, maar je mag wél verwachten dat de lerarenopleiding haar daarop voorbereidt. Vandaag gebeurt dat onvoldoende.
Diversiteit, meertaligheid, omgaan met kansarmoede – het zijn thema’s die niet grondig genoeg aan bod komen in vele curricula. Het gevolg? Jonge leerkrachten die in Brussel voor de leeuwen worden gegooid en naar adem happen omdat hun vertrouwde lesmethodes niet werken in een klas waar slechts 4 van de 20 kinderen het Nederlands volledig machtig zijn.
Ik hoor té veel verhalen van afgestudeerden die vol goede moed in Brussel beginnen, maar binnen de paar jaar afhaken – niet vanwege de stad of de kinderen want hun idealisme is vaak groot, maar omdat ze zich onvoorbereid en onzeker voelen. Omdat hun opleiding hen geen houvast gaf over hoe ze bijvoorbeeld Nederlands als vreemde taal zouden moeten geven aan een groep kleuters, of hoe ze met ouders moeten communiceren die geen Nederlands begrijpen.
Waarom kan dat niet anders? Het zijn vaardigheden die je ook kan gebruiken op een rustige school in Zuid-West-Vlaanderen dus wat houdt ons tegen?
Meer Brusselse leerkrachten
Bovendien moeten we meer Brusselaars aan het werk krijgen in onze scholen. Gezien het aantal Nederlandstalige Brusselaars zullen we nooit voldoende leerkrachten kunnen aanwerven om het helemaal op eigen houtje te doen (en dat lijkt me ook niet wenselijk) maar het aandeel Brusselse leerkrachten zou toch hoger moeten zijn dan de 15% van vandaag. In onze scholen zitten zovéél talentvolle jongeren met een migratieachtergrond of meertalig profiel; het moet toch mogelijk zijn om die op te leiden tot de rolmodellen die ze zelf hebben moeten missen? En als ze in Brussel wonen, is de kans ook kleiner dat ze na enkele jaren in een school op het Vlaamse platteland gaan lesgeven. Wat dan weer een hulp kan zijn bij het lerarentekort.
Conclusie
We moeten stoppen met doen alsof de huidige realiteit in onze Brusselse Nederlandstalige scholen een tijdelijk ‘ongemak’ is dat zichzelf wel weer zal herstellen. De samenstelling van onze klassen is fundamenteel veranderd. Dat is wat het is. Het is zeker geen ramp, tenzij we halsstarrig weigeren om mee te veranderen.
Het Brussel van vandaag is meertalig, cultureel divers en sociaal ongelijk – en het zit vol talent, ambitie en potentieel. Willen we dat talent kunnen verzilveren, dan zullen we wel in actie moeten komen.
Dat begint bij een radicale omslag in ons denken: onze leerlingen zijn niet het probleem, ons systeem moet op de schop. We blijven kinderen en jongeren opleiden met methodes die niet voor hen gemaakt zijn, en wijzen hen daarna met de vinger als de resultaten tegenvallen. Alsof een kind uit armoede of met een migratieachtergrond of met een andere thuistaal minder recht heeft op onderwijs dat écht werkt. Het is niet voldoende om “meer te eisen” zonder ook beter te ondersteunen.
We hebben scholen nodig die geen eilandjes van nostalgie zijn, maar bruggen naar de toekomst. We hebben leerkrachten nodig die niet geïntimideerd worden door de diversiteit in hun klas, maar opgeleid en ondersteund zijn om ermee aan de slag te gaan. We hebben methodes nodig op maat van Brussel en de Brusselse leerlingen.
En we hebben een overheid nodig die Brussel niet langer ziet als een lastig kind dat maar aandacht blijft vragen, maar als dé plek waar je het verschil kunt maken. Want als het ons hier lukt dan lukt het overal.