‘Nauwelijks was de brexit goedgekeurd, of de ggo-lobby schakelde al enkele versnellingen hoger’
‘De brexit mag geen aanleiding zijn tot de liberalisering van nieuwe plantmodificatietechnieken’, schrijven vier professoren van de VUB en ULB. ‘Het wordt tijd om een aantal ongemakkelijke vragen te stellen over onderzoek, innovatie en ontwikkeling.’
Het was te verwachten. De Brexit is nauwelijks doorgeslikt of de lobby voor genetisch gemodificeerde organismen (GGOs) heeft een paar versnellingen hoger geschakeld. Zelfs de COVID-crisis én Trump’s mislukte staatsgreep samen hebben niet kunnen vermijden dat de Engelse pers ineens weer aandacht ging besteden aan de reanimatie van de eis van de landbouwgiganten en hun bondgenoten om de laatste technieken van genetische manipulatie vrij te stellen van de verplichtingen die ter zake zijn voorzien in het Europese recht, met name in de richtlijn 2001/18 van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu.
Voor de voorstanders van de liberalisatie van organismen gefabriceerd op basis van nieuwe plantmodificatietechnieken (NPMTs), waaronder de veelbesproken CRISPR ‘gene editing’, is de loskoppeling van het Engelse recht van de EU natuurlijk een geweldige opportuniteit om een in de EU verloren strijd om marktbeheersing weer aan te wakkeren. Het is duidelijk dat de verleiding van een deel van de Britse politiek (in Wales en Schotland gaan andere stemmen op) om het kamp van de NMPT-vriendelijke rechtssystemen, zoals dat van de VSA, een groot strategisch gewicht heeft dat ook op de hierop toepasselijke besluitvorming in de EU zal wegen. In dit stuk schetsen we de toestand en pleiten we voor een volledige handhaving en zelfs aanscherping van het EU-recht ter zake, niettegenstaande de voortzetting van de hoge druk die de agrochemische sector en zijn cohorte ‘experts-lobbyisten’ al op de Europese beleidsvoerders uitoefent.
Nauwelijks was de brexit goedgekeurd, of de ggo-lobby schakelde al enkele versnellingen hoger.
Verbazingwekkend is zulke heropflakkering voor de liberalisering en deregulering van de productie en verspreiding van door NPMT verkregen organismen en voedsel niet, en dit precies omdat het Hof van Justitie van EU wel degelijk duidelijkheid en rechtszekerheid heeft gebracht over het toepasselijke juridische regime. In de EU blijft de reglementering van GGO’s natuurlijk van toepassing op GGO’s, ook al zijn de technieken die voor hun modificatie gebruikt worden in evolutie of nieuw. Natuurlijk vielen het genoemde arrest en zijn gevolgen in de EU al vóór de voltrekking Brexit allesbehalve in de smaak bij de belanghebbenden in en rond de agro-industrie en weten we dus al wat ons te wachten staat.
In de zaak Confédération Paysanne (C-528/16, 28 juli 2018) waren een aantal vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie rond de wettelijke status van door mutagenese geproduceerde organismen en meer bepaald met behulp va die NMTPs. Het Hof zag geen reden om de nieuwe technieken die na de ter zake geldende EU-Richtlijn 2001/18 werden ontwikkeld vrij te stellen van de bestaande regelgeving. Overeenkomstig die Richtlijn is een genetisch gemodificeerd organisme een organisme waarvan het genetisch materiaal is veranderd op een manier die niet van nature voorkomt. Wettelijke uitzonderingen bestaan, maar die zijn, aldus het Hof, steeds gebaseerd op kennis en ervaring die wijzen op een ‘geschiedenis van veilig gebruik’, en dus een gebruik zonder risico’s voor de gezondheid en het milieu.
Voor de NMTPs zoals CRISPR is dat uiteraard niet het geval, niet alleen omdat deze technieken relatief nieuw zijn, maar ook omdat zij tot nu toe de door de Richtlijn voorziene evaluaties niet hebben ondergaan. Het Hof voegde daar terecht aan toe dat dergelijke technieken het bovendien mogelijk maken om GGO’s te produceren met een snelheid en in hoeveelheden die veel groter zijn dan wat in 2001 mogelijk en denkbaar was. Dergelijke organismen kunnen zich reproduceren en grenzen overschrijden, met onomkeerbare gevolgen. Het Hof neemt in haar beslissing dus het voorzorgsbeginsel serieus.
In onze rechtsstaten behoort de bevoegdheid te beslissen over zulke aangelegenheden uitsluitend tot de rechterlijke macht; dat heet “evenwicht van machten” of checks and balances. Kortom: als het in de EU om het juridisch statuut van gewijzigde planten te doen is, dan ligt het laatste woord bij het Hof van Justitie, waarvan de beslissingen bindend zijn voor alle rechtbanken van de lidstaten die met dezelfde problemen te maken hebben. En sinds de uitspraak van 28 juli 2018 is er helemaal geen onduidelijkheid meer: NMTPs generen wel degelijk GGO’s in de zin van de richtlijn (en de daarvan afgeleide wetgeving) en dienen onderworpen te worden aan zijn voorwaarden en procedures. De nationale staten moeten de naleving van de consequenties van het arrest implementeren, zowel naar de toekomst toe als met betrekking tot wat vandaag nog scheef is. En dat betekent concreet niet alleen dat met de uitspraak tegenstrijdige regels, beslissingen en maatregelen, maar ook bestaande veldproeven met door NMTPs gefabriceerde gewassen, strijdig met de wet zijn en moeten worden ingetrokken of stopgezet, tenzij ze alsnog worden geregulariseerd via de geijkte procedures.
Ten overvloede: rechters oordelen niet vrij, zij zijn gebonden door de strenge constraints van de juridische praktijk. Hun beslissingen worden in principe aanvaard juist omdat rechters onafhankelijk en onpartijdig handelen onder gezag van de ter zake geldende pertinente rechtsbronnen met de wetgeving op de eerste plaats. Het tot vervelens toe gehoorde non-argument dat het arrest van het HvJ “niet wetenschappelijk is”, is dan ook simpelweg naast de kwestie: de uitspraken van gerechtelijke instanties moeten juridisch correct zijn. Zo zijn de regels van het bewijsrecht er juist voor geschapen om de wetenschapper niet op de stoel van de rechters te laten zitten, zodat zij hun eigen juridisch oordeel over de vastgestelde feiten kunnen geven. Als uitspraken van rechters wetenschappelijk zouden moeten zijn, zouden we wetenschappers het rechterlijke ambt moeten laten waarnemen, toch?
Natuurlijk hebben de gerechtelijke beslissingen gevolgen die ver doordringen in het maatschappelijk weefsel. Wil men deze uitspraken van teneur zien veranderen, dan moet de inhoud van de wetgeving worden gewijzigd, en is schieten op de rechter bijgevolg geheel onnuttig en overbodig, want die kan de wet niet aanpassen. Het HvJ heeft o.i. simpelweg een correcte juridische vaststelling gemaakt, in het licht van de ratio legis van de Richtlijn: het betrachten van voorzorg met GGO’s, waardoor negatieve effecten niet zomaar geëxternaliseerd worden naar onze gezondheid en het milieu.
Dat brengt ons bij politiek, want die alleen kan de wet aanpassen als daarvoor de nodige meerderheden kunnen gevonden worden. Daar hoopt de GGO-lobby de Britse regering nu warm voor te maken. Dat is echter problematisch omdat het vertegenwoordigingsbeginsel stokt bij innovatie, juist omdat deze meestal nieuwe problemen oproept die voor de verkiezingen niet bestonden en bijgevolg meer actieve vormen van participatie vereist, zeker voor degenen die erdoor geraakt en ongerust worden en hun betrokkenheid uiten. De massieve lobbying-strategie die door de voorstanders van GGO’s in de vele cenakels van de EU, en nu vooral in Groot-Britannië wordt uitgezet, tracht dan ook een loopje te nemen met het feit dat GGO’s ons allemaal aangaan, en onze kinderen en kleinkinderen nog het meest. Zo wordt het publiek netjes uit de loop gehouden.
Ervaringen met serieuze burgerparticipatie (in GB o.m.) hebben nochtans duidelijk laten zien dat zeer ernstige en constructieve uitwisselingen inzake GGO’s mogelijk zijn en interessante resultaten opleveren. Maar lobbyen, zo weet de industrie maar al te goed, is veel gemakkelijker. Zeker als het erop aankomt een discussie die eind vorige eeuw werd beëindigd, geforceerd te heropenen, door te beweren dat nieuwe modificatietechnieken i.t.t. oudere niet zouden … modificeren. Bovendien lijkt het waarschijnlijk dat de “oude” technieken snel zullen plaats maken voor de “nieuwe” waardoor het bestaande regime, dat nog in de EU en in GB van kracht is, helemaal zou uitgehold worden.
Uit de periodiek hoog oplaaiende discussies blijken vooral onenigheid en belangentegenstellingen tussen beleidsmakers, bedrijfslobbyisten, NGO’s en wetenschappers over de aard en de legitimiteit van het voorzorgsbeginsel dat in de basisteksten van de EU is ingeschreven. Voorzorg wordt verweten irrationeel te zijn en innovatie te vertragen, te belemmeren of te verbieden. Ons lijkt het eerder dat het weigeren om vooruit te kijken en de gevolgen van ons handelen onder ogen proberen te zien, hier de irrationele, of tenminste onverantwoordelijke houding is.
Het voorzorgsbeginsel wordt vaak in contrast gezien met een ‘wetenschappelijk onderbouwde’ risicobeoordeling. In werkelijkheid is het beginsel een kader voor politieke besluitvorming dat aan innovatie richting geeft om schade zo veel mogelijk te voorkomen en voor te zijn. Het dient te vermijden dat voorbeelden zoals lood in benzine, PCE-besmetting, DDT, bisfenol A of de manipulatie van de wetenschap door de tabaksindustrie zich opnieuw voordoen. Al deze voorbeelden hebben gemeen dat de risiconiveaus in eerste instantie ondergewaardeerd waren. In plaats van een productgerichte of ‘voldongen feit’-benadering schept de toepassing van het voorzorgsprincipe de tijd en ruimte om voorafgaand verschillende opties te onderzoeken. Ook oplossingen die radicaal verschillend zijn. Het is uiteraard ook een politieke betrachting, want tenslotte is het aan ons allen te beslissen welke (ook nog steeds ongekende) risico’s we als samenleving, maar ook als aardbewoners willen nemen.
Tegenwoordig wordt het voorzorgsbeginsel overigens veel te eng geïnterpreteerd, omdat alleen risico’s voor gezondheid of milieu worden geëvalueerd zonder dat gekeken wordt naar de bredere socio-economische gevolgen en het politieke karakter van de al dan niet te maken keuzes. Het openzetten van de GGO-kraan zal natuurlijk ook enorme gevolgen hebben voor de toekomst van landbouw en voeding. Afwegingen die gemaakt dienen te worden hebben immers niet louter en alleen betrekking op milieu- en gezondheidsveiligheid. Inderdaad: waarover voor- en tegenstanders van GGO’s het vooral en grondig oneens zijn is juist het soort landbouw dat we voor de toekomst willen. Dát is het punt. Aan de ene kant horen we stemmen voor een hoogtechnologische en octrooi-gestuurde industriële push voor een monocultuurlandbouw die gecontroleerd wordt door (de aandeelhouders van) monopolistische agrochemische transnationale bedrijven, die geen enkele garantie bieden voor het tegemoet komen aan het recht op voeding en die verder zullen leiden tot het vernietigen en verdwijnen van talloze zaden en gediversifieerde landbouwtechnieken die nu in handen zijn van de voornaamste voedselproducerende actoren, landbouwers, vooral vrouwen, overal ter wereld. Aan de andere kant, staat de verdere exploratie en stimulering van lokale vormen van agro-ecologie die de voedselveiligheid kunnen garanderen dankzij de inbedding van de landbouw in de lokale bio-culturele ecologie, de diversiteit aan zaden, technieken, ervaringen en hun wederzijdse bevruchtingen en uitwisselingen. Voor ons is de keuze niet moeilijk.
We moeten ons niet bij de neus laten nemen. Onze verantwoordelijken zijn niet met deze problematiek bezig, maar vooral met het probleem van competitiviteit. Uit de discussies in het Vlaams Parlement rond CRISPR-Cas afgelopen jaar blijkt erg duidelijk dat de redenen om deze technieken te steunen vooral over dit onderwerp gaan: Vlaanderen moet “op wereldniveau meedraaien in het plantenveredelingsonderzoek”.
Zo stelde Minister Crevits dat de Europese regulering “de investeringen in dit onderzoeksveld waar Vlaanderen wereldtop in is, negatief [zou] kunnen beïnvloeden. Ook N-VA heeft het over “vooroplopen” en het “wereldspeler zijn”. Vlaams Belang benadrukt dat de partij in het verleden wel problemen had met GGO’s, maar nu mee wil steunen aangezien Vlaanderen deel maakt van de wereldtop. Open VLD denkt dat het arrest van het HvJ. een kwalijke zaak is voor academisch onderzoek en innovatie in de landbouwsector in Vlaanderen. Het zal niemand verwonderen dat dit soort argumenten in het hedendaagse GB ook welig tieren en de keuze, die de Britse regering nu buiten de EU kan maken, proberen te beïnvloeden.
Het debat zit er dus opnieuw aan te komen, eerst in GB, maar het zal een snelle weerslag hebben in de EU. Vanuit dit perspectief vragen wij aan de GGO-experts o.m. van en gelinkt aan het Vlaams Instituut voor Biotechnologie, dat zich in dat debat ontpopt als een pro GGO-spionkop eerder dan een serieuze wetenschappelijke instelling, om hun houding zou te nuanceren (al was het maar omdat het mede met onze belastingscenten wordt gefinancierd).
In plaats van de stemmen van niet GGO-gelovigen te ridiculiseren en te minachten, kan de discussie rond de nieuwe GGO’s net een uitgelezen aanleiding zijn om ongemakkelijke vragen niet alleen rond NPMTs maar ook rond onderzoek, innovatie en ontwikkeling te stellen. Wie beslist wat wordt ontwikkeld? Wie profiteert ervan? Ten koste van wat? Bevorderen de voorgenomen beslissingen de biodiversiteit en rechtvaardigheid of eerder de privatisering van het leven? Verhogen ze de levenskwaliteit van de meerderheid? Transformeren ze de boeren in de passieve rol van de consumenten van innovatie, onderzoek en technologie? Hoe verhouden die beslissingen zich tot waarden als wederkerigheid, respect, verantwoordelijkheid en ja, mensenrechten? Wat zijn de alternatieven? Zouden we juist daarover niet eens grondig aan het denken gaan? Eerder dan de ‘aardappelen van de toekomst’ te fabriceren, lijkt het hoog tijd geworden om aan de landbouw van de toekomst te werken.
Serge Gutwirth en Niels van Dijk zijn professoren in de rechtswetenschappen, verbonden aan de onderzoeksgroep Law, Science, Technology & Society van de Vrije Universiteit Brussel. Samen schreven zij over NPMTs een bijdrage in het Engels die weldra in Nederlandse vertaling zal verschijnen in het volgende nummer van het Tijdschrift voor milieurecht.
Isabelle Stengers is emeritus professor wetenschapsfilosofie aan de ULB.
Marjolein Visser is professor aan de ULB School of bioengineering, leerstoel agro-ecologie.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier